| |
| |
| |
Redevoering over de volksgunst.
Uitgesproken te Middelburg in eene vergadering van de Vaderlandsche Sociëteit. (1795).
Onder de karaktertrekken van eenen edelen Republikein wordt, door een Latijnschen Dichter, ook dit opgenoemd, dat hij niet slechts door geen dreigend gelaat van eenen Despoot, maar ook niet door de drift van Burgeren, die in hunnen ijver het kwade begeeren, zich in zijn standvastige gezindheid om zijnen pligt te betrachten, aan het wankelen laat brengen! Een gezegde, zoo waar en edel uitgedrukt, dat het den braven Patriot in deze dagen gedurig voor den geest moet zweven; dagen van pas ontloken vrijheid, zonder bepaalde grondwet of vastgestelde constitutie, waarin natuurlijk de argwaan der burgeren de nog onbeperkte
| |
| |
magt der vertegenwoordigers gedurig moet opwegen; dagen eener revolutie, waarvan velen niet slechts het algemeen geluk, maar ook hun eigen en bijzonder welzijn zich belooven; waarin zij niet alleen de gronden van toekomstigen bloei en welvaart, gelijk billijk is, wenschen gelegd te zien, maar ook, welk eene onredelijkheid, terstond de vruchten begeeren te plukken eener gewenschte verandering van zaken, die wel voor het vervolg de schoonste uitzigten, maar voor het tegenwoordige nog niet veel meer aanbiedt dan belemmering en harde noodzakelijkheden!
Het was dit gezegde van den ouden Romein, dat mij allereerst bepaalde, om in dit uur van onderlinge voorlichting tot u te spreken over de volksgunst, een onderwerp uwer aandacht waardig, en geenszins vreemd van de betrekkingen, waarin de spreker door uw en uwer medeburgeren vertrouwen zich zelf geplaatst ziet.
De gunst des volks te bezitten, welk eene schoone bezitting, Burgers! voor dien die de waardij des volks kent, die de liefde des volks op prijs stelt, en niet, gelijk de trotsche Aristocraat, aan het klatergoud van geboorte, titels, of rijkdommen zich vergaapt. Ieder menschelijk wezen verlangt van zijnen medemensch bemind te worden, vooral dat zijne liefde door daden, en dat dezelve zich openlijk vertoone. Strekt deze liefde zich verder uit dan tot de zijnen, bepaalt zij zich niet maar tot eenige weinige, ziet hij zich bemind, geacht, geëerd door de grootste menigte zijner medeburgers, is hij de gunsteling van het volk: hoe gevoelt zijne eigenliefde zich gestreeld, met welk een welgevallen beschouwt hij zich zelven; hoe is hij voldaan, tevreden met zijnen staat, en zou dien met den meest
| |
| |
benijden sterveling naauwelijks willen ruilen! Ik vlei mij, Medeburgers! uit eigen ondervinding te kunnen zeggen: het is zoet, het is streelend, het is verrukkend de gunst des volks te bezitten!
Maar, gelijk niet alles, wat ons bekoort, ons wezenlijk gelukkig kan maken, zoo is ook niet alles, wat onze eigenliefde streelt, geschikt om den eerlijken man die voldoening te bezorgen, die uit het getuigenis van een zuiver geweten; die uit de bewustheid ontstaat, niet van de liefde des volks te bezitten, maar de liefde des volks te verdienen. Welke is dan de waardij van de volksgunst in het oog van den waren Patriot? hoe ver moet en mag hij door dit beginsel in zijne pogingen tot algemeen welzijn zich laten besturen? Onderzoeken wij het, Medeburgers! de zaak is van het uiterst belang; indien gij, indien uwe medeburgers, indien uwe vertegenwoordigers en bestuurders het gewigt derzelve niet gevoelen, is de goede zaak des Vaderlands en der Vrijheid onherstelbaar verloren!
De waardij eener bezitting hangt grootendeels af van hare bestendigheid; maar wie heeft niet menigmaal hooren aanmerken, dat er niets wufter en onbestendiger is, dan de gunst des volks? even gelijk het koele zuchtje winds, dat in den zomer verkwikt en streelt, maar niet zelden, in weinige uren, uit alle streken van het kompas zich voelen laat; zoodat de Romeinen gewoon waren de vereering en toejuiching der menigte het volkswindje te noemen.
Raadpleegt de geschiedenis der eeuwen, raadpleegt de geschiedenis van onze dagen. Zoo er immer stervelingen tot vergodens toe geliefkoosd werden door het volk, het waren de voormalige koningen van Frank- | |
| |
rijk: eene verschijning van de koninklijke familie op het balcon van haar paleis vervulde de betooverde menigte met verrukking; eene ligte ongesteldheid van den Vorst verspreide neêrslagtigheid, niet slechts onder de kruipende hovelingen, maar onder den winkelier, den ambachtsman, en was het voorwerp van het beklag en van alle de gesprekken der Parijzenaars - dierzelfde Parijzenaren, die met toejuiching en handgeklap, het hoofd van den laatsten, en geenszins den slechtsten hunner koningen, op het schavot hebben zien vallen! Waren niet de marats, de robespierres, wier gedachtenis thans een vloek en afgrijzen is geworden, eens de aangebeden afgoden eens volks, dat met wellust hunne bebloede handen kuste, en voor de schandelijke guillotine, als voor het heilig altaar des Vaderlands neêrknielde? Ja! zijn niet, helaas! al te dikwijls de luidruchtigste hozanna's de zekere voorboden van het kort aanstaande kruist hem, kruist hem!
Het is van belang, Medeburgers! voor de eer des volks, dat wij de reden navorschen van dit verschijnsel, dat anders het volk zoo weinig eer schijnt aan te doen.
Vooreerst. Hetgeen men het volk noemt, vooral wanneer men van 's volks gunst spreekt, is niet zelden slechts een klein gedeelte des volks, te weten die voorbarige, ligt misleide menigte, die het minst bevoegd is om over de ware verdiensten van den vriend en voorstander des Vaderlands te oordeelen. Toen de ligtzinnige Parijzenaar zich behaagde om zijnen Despoot te vleijen, meent gij dat toen de bewoner der afgelegen provinciën, door bloedzuigende pachters uitgemergeld, dat de landman door zijnen leenheer gedrukt, dat de
| |
| |
edele wijsgeer, die in stilte het groote plan der revolutie ontwierp, meent gij dat deze met de bewoners der hoofdstad instemden, en ook wierook offerden aan den afgod der slavernij? Zijt gij allen geen getuigen geweest van de vivats, van de hoezees, de kruipende eerbewijzingen aan onze voormalige Stadhouders, zoo mild, zoo luidruchtig toegezwaaid? Was dit het volk? Heet dit de gunst des volks bezitten? Oordeelt dan zelven, wat prijs men te stellen hebbe op de gunst der menigte, dat is, op de toejuichingen der partijschap!
Ten tweede. Daar een gansch volk niet anders is, dan eene verzameling van enkele personen, zoo moet men, in velerlei opzigten, over het volk oordeelen, gelijk men naar waarheid elk bijzonder mensch beoordeelt. Maar welke is nu de kortste weg, om bij eenig mensch gunst te gewinnen? Is het, dat men zijne wezenlijke belangen behartige, en niet anders bedoele of betrachte, dan zijn geluk? Neen, Burgers! het geheim bestaat hierin: men moet zijn zin doen, zijne begeerte opvolgen, en langs dezen weg hem behagen. Maar wij weten, dat menigmaal onze begeerten lijnregt strijdig zijn met ons wezenlijk belang, en dat derhalve niemand minder onze ware vriend, niemand meer onze wezenlijke vijand is, dan die door het opvolgen van onze neigingen, en het voorkomen zelfs van onze dwaze en schadelijke begeerten, zich in onze gunst poogt in te dringen. Wanneer nu eenig burger, onder den naam van Patriot, zich op deze wijs van de liefde en vergoding des volks heeft meester gemaakt, door alleen uit te vorschen wat 's volks wil, en niet wat den volke nuttig was, en dat zelfde volk ontdekt weldra, dat men zijne begeerte had behooren tegen te streven, door
| |
| |
alle gepaste middelen, en zonder 's volks oppermagt te kwetsen; is het wonder, dat het alsdan zijne te schielijk en te kwistig medegedeelde gunst weder tot zich neemt, en somwijlen in billijke haat verandert? en wie is de schuldige oorzaak dier wispelturigheid, dan alleen hij, die langs verkeerde wegen zich bij zijne medeburgers had zoeken in te dringen, terwijl men in het volk alleen eene zwakheid berispen kan, waaraan ieder afzonderlijk mensch op gelijke wijze bloot staat.
Ten derde. Ieder mensch heeft zijne driften, oogenblikken, waarin de kalmte zijner ziel gestoord is, door heftige aandoeningen, die hem beletten naar de inspraak zijns verstands te luisteren, en hem alleen den indruk van het tegenwoordig oogenblik doen opvolgen. 't Geen in zulke tijden verrigt wordt, 't zij men gunstbewijzen uitdeele, 't zij men zijn haat doe gevoelen, draagt doorgaans alle kenmerken der onberadenheid, en is somwijlen de voorbode van het jammerlijkst naberouw. Het volk, niet anders dan een verzameling van enkele menschen zijnde, heeft ook zijne driften; oogenblikken van opbruising en storm, het natuurlijk gevolg der omstandigheden, en even noodzakelijk als de koorts, ja als die weldadige stuiptrekkingen der natuur, waardoor een krank en tot zijn ondergang hellend ligchaam alleen hersteld kan worden. Het volk, gelijk de verstandige man, doorgaans karig met zijne gunst, zoo lang het zich in bedaardheid en kalmte bevindt, wordt schielijk verkwistend met zijne genegenheid, zijne liefde, zijne vereering, zijne vergoding, zoo ras het door driften beneveld en in beweging gebragt is: in die oogenblikken behoeft men slechts het volk ten dienste te staan en te vleijen, en al had men nimmer te voren
| |
| |
eenige achting in de maatschappij bezeten, terstond wordt men op de handen gedragen, en door eene toejuichende menigte omstuwd!
Maar de bedaardheid volgt op den storm, het volk erkent zijne dwaling, en vergoedt die ten koste van het onwaardige voorwerp, dat van het tijdstip zijner zwakheid misbruik had gemaakt. Is dit vreemd, Medeburgers? en wie is wederom de oorzaak van deze wispelturigheid? Is het de kwade en wufte gezindheid des volks zelve, gelijk de Aristocraat voorgeeft? of is het de slinksche bejaging van den vleijenden Demagoog?
Ik geloof genoeg gezegd te hebben om u te overtuigen, dat de onbestendigheid der volksgunst niet zoo zeer tot oneer des volks, als wel tot schande der volksverleiders verstrekt, terwijl de ware, welverdiende, weloverlegde, en in bedaarde tijden beproefde liefde des volks daardoor niets in waardij verliest, ja veeleer in prijs nog hooger stijgt bij den echten Vriend des Volks. Beoordeelt het zelven, Medeburgers! hebt gij immer gezien, dat een slecht en verachtelijk mensch, die zijn eigenbelang onder het momaangezigt van Patriotismus verborg, op den duur de gunsteling des volks is geweest? En hebt gij daarentegen ooit gezien, dat de ongunst des volks op den braven vaderlander langer heeft gerust, dan tot dat de tijd zijne edele bedoelingen had geregtvaardigd?
Doch wij zijn nu tevens in staat, om de eigenlijke waarde van de gunst des volks naauwkeuriger te bepalen; ik zal dit bij wijs van gevolgtrekking uit de reeds gemaakte aanmerkingen, om uwe kostbaarder oogenblikken te sparen, en uwe aandacht niet te misbruiken, in weinige korte stellingen opsluiten.
| |
| |
Vooreerst. Men kan de gunst des volks bezitten, en echter die niet verdienen - men kan de gunst des volks waarlijk verdienen, en nogtans dezelve niet bezitten. De ware vaderlander stelt de verdienste oneindig boven het genot!
Ten tweede. Om de liefde des volks op den duur en standvastig te bezitten, moet men zich dezelve door behartiging van het wezenlijk algemeen belang waardig maken. Alle volksgunst, die men ligt verkrijgt, zonder opoffering, zonder edele daden, verliest men ook ligt - het is niet meer dan een volkswindje, dat uit alle hoeken en streken waaijen kan.
Ten derde. Indien de ware vaderlander zich met de gunst van een gedeelte des volks kan en wil vergenoegen, het is niet met de gunst der menigte, maar van die brave patriotten, wier eerlijkheid niets dan het goede begeert, en wier doorzigt het goede op prijs kan stellen.
Ten vierde. Hij, die door de driften des volks te vleijen, door de neigingen des volks op te volgen, zich in deszelfs gunst poogt in te dringen, wien het om 't even is, tot welke maatregelen hij de hand leent, indien de stem der menigte die slechts begeert; hij noeme zich niet met den naam van Vaderlander, maar vleijer en verleider des volks. - Eigenbelang, of hoogmoed, of wraakzucht, of misschien nog onedeler neigingen zijn de drijfveeren zijner daden.
Ten vijfde. De ware Vaderlander, schoon de liefde des volks hem geenszins onverschillig, maar de streelendste belooning zijner belangelooze opofferingen is, durft echter het volk mishagen, en, alleen gesterkt door het getuigenis van zijn geweten, zich aan den
| |
| |
haat eener misleide menigte bloot stellen, verzekerd van zijne onschuld, en dat de tijd hem zal regtvaardigen.
Medeburgers! beoordeelt uwe vrienden en voorstanders naar deze beginselen, zoo zult gij hen van uwe vermomde vijanden het ligtst onderscheiden, en gij zelven zult aan de deugd dat regt verschaffen, dat zij eerst van eene dankbare nakomelingschap hopen kon! |
|