Redevoeringen, verhandelingen en losse geschriften
(1854-1855)–J.H. van der Palm– Auteursrechtvrij
[pagina 132]
| |
Redevoering op het vierde eeuwfeest van de uitvinding der boekdrukkunst binnen Haarlem,
| |
[pagina 133]
| |
waarin zij werken, of de mate van het heil, dat zij stichten? En gelijk het gelegen is met het nut, dat zij te weeg brengen, zoo ook met den roem, dien zij verwerven. Naar mate der grootheid, of belangrijkheid eener ontdekking, door vernuft, door vlijt, door schranderheid of standvastigheid aan het licht gebragt, deelt de roem des uitvinders zich mede, of aan zijn geslacht, of aan zijne geboorteplaats, of aan zijn vaderland, of de geheele beschaafde wereld eigent zich denzelven toe. Onder de uitvindingen, die den menschelijken geest tot onsterfelijke eer verstrekken, en tevens aan het menschdom onwaardeerbaren dienst hebben bewezen, bekleedt de Boekdrukkunst eenen uitstekenden rang. De naam des mans, aan wien wij dezelve te danken hebben, verdiende door alle natiën gelijkelijk te worden geëerbiedigd; en het feest, aan hem en zijne nagedachtenis gewijd, behoorde dankbaar gevierd te worden, zoo ver de vruchten van zijne gelukkig aangewende vlijt worden gesmaakt, van het ééne tot het andere einde des aardbodems. De tijd van dien algemeenen en welverdienden triumf nadert wel, en nadert thans met rasser schreden dan ooit, maar is nog niet gekomen. Volmakers der kunstGa naar eind(1) zijn, zonder dat zij het vermoedden, zonder dat zij het misschien durfden begeeren, in het bezit van de eer des uitvinders geraakt: en zijn daarna, en worden nog in dat onwettig erfgoed gehandhaafd door sommigen, die, of in het voorstaan der dwaling de eer hunner natie begrepen achten; of wie het minder kost, haren geheelen val, door kranke steunsels, nog voor een' tijd te vertragen, dan te bekennen: ik heb gedoold! Het feest van laurens janszoon koster is dan | |
[pagina 134]
| |
thans, na vier eeuwen tijdsverloop, nog slechts een nationaal feest voor Nederland. Maar als zoodanig ook hebt gijlieden, Achtbare Regeerders van de geboortestad des beroemden mans, het op dezen dagGa naar eind(2) willen doen vieren, en de eer van Haarlem met het gansche Vaderland deelen: omdat de muren eener stad, hoe eerwaardig ook door oudheid, door heldenmoed en burgerdengd, te eng zijn, om den roem van koster, en van de edelste aller uitvindingen te omvatten. Daarvan getuigen uwe uitnoodigingen; daarvan getuigt deze achtbare en schitterende kring van Aanzienlijken en Geletterden uit alle nabij gelegen oorden des Rijks; daarvan getuige ook ik, die hier als redenaar ben opgetreden. Noch door geboorte, noch door inwoning, burger van kosters vaderstad, hebt gij nogtans aan mij, aan mij als Nederlander, dezen eervollen post opgedragen: en het gevoel, dat ik dien als Nederlander aanvaarden mogt, als Nederlander dien niet af mogt wijzen, heeft mij misschien te weinig doen aarzelen, te weinig weêrstand doen bieden aan de geheime opwelling mijner eigenliefde, bij het geven mijner zoo gereede inwilliging. Nu althans, daar de taak, die ik op mij nam, zich in al hare grootheid aan mijnen geest vertegenwoordigt, vreeze ik meer dan ooit, dat uw gevoelen aangaande de gave, aan mij verleend, en mijne vlijtige aankweeking derzelve, al te gunstig is geweest; dat ik aan de verwachting dezer talrijke en aanzienlijke schare niet zal kunnen voldoen; en al mogt ik ook hierin eenigermate slagen, dat mijne rede nimmer de hoogte haars onderwerps zal kunnen bereiken. Maar hiervoor echter durve ik u borg spreken, dat zij den naam eener Nederlandsche redevoering niet geheel onwaardig zijn zal. | |
[pagina 135]
| |
Die opregtheid en vrijmoedigheid, die waarheidliefde, die afkeer van ijdelen ophef aan den éénen, en van armhartige drogredenen aan den anderen kant; die eenvoudigheid, met één woord, die het Nederlandsch karakter kenmerkt, dat zich nooit verlaagde, om met geroofde eer te pronken; indien zij niet deze feestrede van het begin tot het einde bezielt, dan zal mijn mond ontrouw zijn geweest aan de gevoelens van mijn hart!
Hoezeer de Gewesten, die wij bewonen, in het voortbrengen of vormen van groote en beroemde mannen, voor geene andere des aardbodems behoeven te wijken, en in evenredigheid van bevolking en oppervlakte, de meeste derzelve te boven gaan; van zoodanige uitvindingen echter kan men inzonderheid zeggen, dat zij zich hier op haren natuurlijken geboortegrond bevinden, waarvan het denkbeeld door nuttigheid en betamelijk voordeel werd ingegeven; waartoe bedaarde overlegging vereischt wordt, om de mogelijkheid der uitvoering te doorzien; en strenge volharding, om ze tot stand te brengen. Zoodanig is de uitvinding der Boekdrukkunst: indien zij niet in Nederland geboren was, er werd althans zulk een aanleg van geest en gemoed toe vereischt, als den Nederlanderen meer nog, dan aan andere volken eigen is. Men moge onze natie de eer misgunnen, dat één uit haar zou zijn opgestaan, die het hooge doel gekoesterd had, om gansch Europa te verlichten, en den nacht der barbaarschheid geheel te doen eindigen: wie ook de drukkunst hebbe uitgevonden, dit is voorzeker zijn doel niet geweest, en zoo | |
[pagina 136]
| |
ver hebben zijne wenschen zich niet uitgestrekt. Maar de trage schrijfkunst door een spoediger werktuigelijk schrift te doen vervangen; aldus te voorzien in de behoefte der godsdienstige stichting, en van het onderwijs der scholen; en door eene gemakkelijker vermenigvuldiging van zulke boeken, als men destijds begeerde te lezen, de grove winsten der kloosterlingenGa naar eind(3) tot zich af te leiden; dit slechts was het, wat hij in den aanvang beoogde. Anderen zijn het geweest, wier arbeid, door de Grieksche en Romeinsche Schrijvers aan elk in handen te geven, een' nieuwen dageraad voor de wereld deed opgaan; een ander was het, die hen tot dien arbeid heeft in staat gesteld. Zoo zwijge dan de stem der afgunst, daar wij voor koster geen' grooter roem bedingen, dan dien van echt Nederlandsche schranderheid, nijverheid en standvastigheid; geen' grooter roem, dan hij zelf begeerd heeft, en waarvan de bescheiden geheimhouding zijner kunst, die bovendien door de vrees voor den haat der kerkelijken geboden werd, tot getuige verstrekken kan. Men voere het dan niet, in spijt der gezonde oordeelkunde, tot een bewijs aan, om u, verdienstelijke laurens! de eer der uitvinding te betwisten, dat gij niet met dezelve gepraald hebt! dat gij niet deed, wat eigenbelang u ontried, wat voorzigtigheid en zelfbehoud u verboden, en wat voor uwe nederigheid gemakkelijk viel na te laten! Niemand denke echter, dat ik de eer der Boekdrukkunst te na zou gekomen zijn, door aldus haren oorsprong te vereenvoudigen; of, gelijk men het misschien noemen zal, te verlagen. Het is geen kenmerk van het waarlijk groote, dat het aanstonds schittere; veel min, dat het alles aanwende om te prijken en te pron- | |
[pagina 137]
| |
ken; dit is het kenmerk der ijdelheid! maar dat het, uit hoe kleine beginselen ook ontstaan, zich telkens grooter en grooter vertoone; dat deszelfs invloed en werking zich gedurig heilrijker openbare; en dat het de zaden in zich opsluite, waaruit, voor alle volgende eeuwen, menschen-volmaking en menschen-geluk voortspruiten zullen. Die het eerst de rigting der magneetkracht ontdekte, vermoedde nog niet, dat hij het middel had uitgevonden, om den aardkloot rond te zeilen. Zoodanig was ook de ontdekking der Boekdrukkunst; eene echte hemelgave, en die zich, van hare eerste wording af, als eene telg en gave des hemels onderscheidde. Want wij bezitten de geschiedenis harer uitvinding, die men elders vergeefs zal zoekenGa naar eind(4). Is niet Haarlem, maar Mentz of Straatsburg haar wieg en bakermat geweest, dan verscheen zij in de wereld, als een kind van verzwegen en verduisterden oorsprong, op welks volwassen staat men roem draagt, maar over welks geboorte men zich schaamt. Getuigt het nogtans, gij die ooit iets groots of heilrijks mogt aan het licht brengen, of iets u nader aan het hart lag, dan waar het pas gaf te vermelden, hoe de gedachte daarvan in uw hart opkwam; wanneer, en waar gij u door dezelve, als door eene hoogere ingeving, getroffen voeldet. Dit toch is de aard van groote ontdekkingen: de ziel, die voor dezelve vatbaar is, wordt zelve er door verrast; als een lichtstraal varen zij door den geest; en de geringste omstandigheid is genoeg, om dien straal op te vangen en te koesteren. Het zien van een' vallenden appel had voorzeker niets in zich, dat groote gevolgen beloven kon; maar, in een gelukkig oogenblik, bragt het newton aan het nadenken; en het vermogen | |
[pagina 138]
| |
was ontdekt, dat hemel en aarde in evenwigt houdt! Toen koster deed, wat velen vóór hem zullen gedaan hebben; letters uit te snijden, ook in omgekeerden vorm, om daarna op weeke of andere stof te worden overgedrukt; toen hij, in Haarlems statigen hout gezeten, in bezige ledigheid, zich en de kinderen, uit den echt zijner dochter gesproten, met dit onschuldig werk of spel vermaakte; greep den schranderen man, door de natuur tot groote ondernemingen gevormd, op eenmaal het denkbeeld aan, wat uit dit kleine beginsel worden kon! Nog was dit denkbeeld in de bedwelmende grootheid van deszelfs gevolgen ingehuld, en zweefde hem als beneveld voor den geest; nog moest het langzamerhand rijpen, meer en meer zich ontwikkelen; nu door mislukte, dan door gelukkiger proefnemingen, na jaren overleg en arbeid, tot dadelijkheid der uitvoering opgroeijen, maar van dat oogenblik af was de Boekdrukkunst uitgevonden! Zoo luidt het verhaal; en het vermeldt daar benevens, tot welke hoogte de kunst reeds bij kosters leven was opgeklommen; de hoogte, die misschien alleen drukkunst heeten kan. Want, wat men met houten letteren ooit beproefd hebbeGa naar eind(5), ras moest de onmogelijkheid blijken, om langs dien weg iets noemenswaardigs voort te brengen. Het meldt ons, hoe door de uitvinding van stempel en moedervormGa naar eind(6), en uit week metaal gegoten letteren, de vruchten der eerste drukpers zich vermenigvuldigd, en het gunstigst onthaal gevonden hebben; hoe eindelijk hare geheele volmaking, door de ontrouw van eenen bediendeGa naar eind(7); men voege hierbij, door den dood des uitvinders, en door de jammeren, die dit gedeelte van het Vaderland teisterden, en waarin | |
[pagina 139]
| |
ook kosters nazaten deelden; helaas! verhinderd is geworden; zoodat de edele kunst, noodlottig van haren geboortegrond verwijderd, het toppunt van haren luister onder vreemden bereiken moest. Er was, het is waar, na de uitvinding der Boekdrukkunst, bijkans anderhalve eeuw verloopen, toen dit verhaal geschreven werd. Maar het is van eenen man, wiens roem onder Nederlands geleerden, wiens geest van onpartijdig onderzoek, ten waarborg strekt van zijne bevoegdheid, om ook het lang verledene aan het licht te brengen, wiens zuivere waarheidliefde, in den ganschen toon diens verhaals, spreekt tot het onbedorven gevoel; die zich op het gezag van achtbare getuigen beroept, en de getrouwe overlevering tot aan hare bronGa naar eind(8) naspoort; van eenen man eindelijk, die noch zijne eer als geletterde, zijne geloofwaardigheid als geschiedschrijver, in de waagschaal zou gesteld hebben, door stoutelijk voor waarheid uit te venten, wat den strengen toets der oordeelkunde niet kon doorstaan; noch zijn geweten bezoedeld door plegtige betuigingen, van wier valschheid hij zich bewust was. En u, achtbare hadrianus junius! heeft de ligtvaardigheid voor een' beuzelaar durven uitmaken, ja met spot en schimp tot een' leugendichter verlagen! Doch de geschiedenis der letteren is vol van treurige bewijzen, hoe hoofden en harten, anders voor een' beteren zin vatbaar, afdwalen en zich vergeten kunnen, wanneer opgevatte of geliefkoosde begrippen, het koste wat het wil, gehandhaafd moeten worden; en hoe zij verder afdwalen, en ongelukkiger zich vergeten, naar mate de zaak of minder deugdelijk is, of hopeloozer wordt, wier verdediging zij op zich namen! | |
[pagina 140]
| |
Gelukkiglijk heeft de Voorzienigheid zelve gewaakt, dat de eer des verdienstelijken Schrijvers, en te gelijk kosters eer, in veiligheid werden gebragt. Welk gedeelte ook des verhaals van junius, met schijn van reden, of met openlijken triumf, in vroegere dagen is aangetast, het is alles door latere ontdekkingen, en voldoende bewijzen, opgehelderd en gestaafd. Oudere getuigenissen, en daaronder de onwraakbaarsteGa naar eind(9), gedurig in grooter getal te voorschijn komende, hebben dat van den Nederlandschen Geschiedschrijver bevestigd; en van alles, wat men tegen hem heeft ingebragt, is thans niets overgebleven, wat niet, zal ik zeggen is toegelicht en beantwoord? neen! wat niet, tot overtuiging der echte waarheidliefde, volledig is opgelost! Overblijfselen van kosters drukpers zijn aan het licht verschenen; niet zonder zigtbaar bestuur van den hoogsten Verdediger der waarheid! overblijfselen, wier onvolkomenheid de eerste kindsheid der kunst, en een' hooger' ouderdom kenmerkt, dan eenig buitenlandsch voortbrengsel kan aanwijzen; wier taal hun vaderland en den tijd hunner geboorte verraadt; terwijl stof en merk der bladen, en plaats der ontdekking, van hunne afkomst uit Haarlem het onbetwistbaar getuigenis afleggen. Wie nog twijfel daaraan koesteren mogt, hij leze slechts de schriften van hen, die aan deze eerwaardige stukken, opdat hun stelsel niet aanstonds in duigen spattede, een' anderen oorsprong geven moesten; hij leze hunne ongerijmde gissingen, hunne schrale uitvlugten, hunne onderlinge wederspraak en tegenspraak met zich zelve; en hoe zij liever van al wat onwaarschijnlijk is het onwaarschijnlijkste aannemen, dan hulde te doen aan de door hen bestredene waarheid; hij leze | |
[pagina 141]
| |
het, en zoo misschien verontwaardiging in hem oprees, zij make plaats voor het mededoogen! Het behoort tot de geschiedenis der dwaling, dat zij zich somtijds een' hoogen zetel stichten kan, wijd en zijd haren schepter zwaaijen en in schijn haar rijk op onwrikbare zuilen vestigen. Maar het is niet meer dan schijn: langzamerhand slaan die zuilen aan het wankelen; haar gebied wordt kleiner en kleiner; hare onderdanen schudden het juk af, dat zij niet meer torschen willen, en ten laatste stort haar zetel in het stof! De waarheid, daarentegen, kan lang in het duister schuilen; als zij aan het licht zich voordoet, miskend en heftig aangevochten worden, ja zelfs hare heilige zaak voor eene poos wanhopig schijnen. Maar haar glans breekt meer en meer door de nevelen henen, en schittert gedurig helderder en onweêrstaanbaarder: het heir harer vijanden wordt dagelijks dunner, haar aanhang grooter en magtiger; tot dat ook de laatste tegenspraak der schaamteloosheid verstomt, en haar zegepraal voltooid wordt. Zoo ging het, tot heden, met de uitvinding der Boekdrukkunst, zoo zal het ook verder gaan! zoo deed de stem der waarheid zich gedurig krachtiger vernemen, en de uitkomst zal niet twijfelachtig wezen. Toen van zuren, en koornhert en guicciardin die stem aanhieven, was het als of zij in de lucht verdween. Toen junius haar openlijker en sterker deed hooren, werd zij met luide tegenspraak, helaas! ook met laster beantwoord. Tot bijkans twee eeuwen laterGa naar eind(10), hield men haar voor gesmoord, of slechts in een' vergeten hoek door het vooroordeel nagemompeld; toen meermans uitgebreide belezenheid, en de uitkomsten, die zij opleverde, de lauweren deed schudden, die Duitschland | |
[pagina 142]
| |
zich op het hoofd had geplant. Doch de zucht des edelen mans, om een geschil, hetwelk anders niet scheen te kunnen eindigen, te deelen en bij te leggenGa naar eind(11), vertraagde den triumf der waarheid, en deed den twist slechts met grooter bitterheid ontbranden. Voor u, schrandere en scherpzinnige koning! voor uwe onvermoeide vlijt en gelukkige nasporingen was het bewaard, den laatsten grond der eerlijke twijfeling te doen vallen, de dwaling uit hare laatste sterkte te verdrijven. Ga voort in uwe roemvolle onderzoekingen, doe nieuwe en telkens nieuwe ontdekkingen; dat anderen uw edel voetspoor volgen; en er is geen twijfel aan, wanneer weder een feest als dit zal gevierd worden, of het vijfde eeuwfeest van laurens janszoon koster zal niet slechts een feest voor Nederland, maar zal het feest der menschheid zijn! Verheugen we ons dan van goeder harte, Landgenooten! Burgers dezer Stad! en gij, achtbare Regenten, aan wier loffelijke zucht, voor de eer van Haarlem en van Nederland, aangevuurd door de gelukkig geslaagde pogingen der roemrijke Maatschappij, in uwe Stad gezeteldGa naar eind(12), wij deze feestviering te danken hebben! Verheugen we ons met elkander van goeder harte! Onder ons, binnen uwe muren, heeft de edelste der kunsten het licht gezien, zij, die de voedster van allen is, de bron der kennis, die sedert vier eeuwen Europa bestraalt! Maar dat ook elk zich met ons verheuge, wien de eer van deze koningin der kunsten ter harte gaat. Hier vindt hij haren oorsprong, niet gelijk elders, met Egyptische duisterheid omgeven, maar helder en onbeneveld; niet gelijk elders, door baatzuchtige onderkruiping, en ergerlijke pleitgedingenGa naar eind(13), in hare ge- | |
[pagina 143]
| |
boorte bezwalkt, maar rein en onbezoedeld. Neen! geen uwer Landgenooten, eerbiedwaardige koster! heeft u den krans van uwen schedel pogen te rooven, noch uw wettig, zuur verkregen voordeel betwist! Achtbaar door uw karakter, aanzienlijk door uwen standGa naar eind(14), uit edelen stam gesprotenGa naar eind(15), arbeiddet gij in stilte voort, door kinderlijke trouw geholpenGa naar eind(16). Nijvere volharding ondersteunde uwen veel omvattenden geest, en gij zegepraaldet over de grootste hindernissen. Ouderlijke liefde gaf u het eerste denkbeeld in, hetwelk groeide en rijpte, en eene onderneming werd, die de gansche wereld zou opgetogen houden! En ziet, ziet hier nu de gangen der aanbiddelijke Voorzienigheid, bij den aanvang door geen sterfelijk oog nagaanbaar, slechts bij de uitkomst op hare voetstappen na te wandelen! Koster verlustigt zich in de dreven van den verrukkelijken hout, en denkt slechts aan het vermaak en het nut zijner kleinkinderen. Maar hooger zijn de gedachten des Eeuwigen! Neen, teedere vader! het is niet voor de lievelingen van uw hart, dat gij vernuft en vlijt te koste legt: gij legt den grondslag tot de verlichting des menschdoms! Komt, beschouwen wij, van dit standpunt, kosters uitvinding, in den omvang harer grootheid, en sluiten wij daarmede deze redevoering.
De beschaving van den menschelijken geest, deszelfs ontwikkeling vorming en verrijking, het hangt alles af van de onderlinge mededeeling der gedachten en gevoelens. Hierom gaf ons de weldadige Schepper het | |
[pagina 144]
| |
weldadig spraakvermogen. Ontneem het aan den mensch, en er is niets, dat hem boven den staat der dierlijkheid verheft; er is geen band der gezelligheid meer, zelfs niet der huisselijke zamenwoning; en er moge een redelijk vermogen in hem sluimeren, het wordt nimmer uit die sluimering opgewekt. Hoe verder dus de mededeeling der begrippen en gewaarwordingen, waarvan de spraak het werktuig is, zich uitstrekt, des te grooter wordt de omvang der beschaving, der redelijkheid. Maar wat wij spreken, wordt slechts door weinigen gehoord, die ons omgeven; en wat wij belangrijks spreken, dikwerf niet gehoord door hen, voor wie het gesprokene meest heilzaam en noodzakelijk zou geweest zijn. Bovendien, de spraak is slechts stem en klank; zij vervliegt en laat geene sporen na; de onoplettendheid hecht er zich niet aan, uit het ontrouwe geheugen wordt zij uitgewischt, en is - verloren! Al vroeg dus werd de kunst uitgevonden, om tot het oog, zoo wel als tot het oor te spreken. Het moeijelijkste van alle vraagstukken werd opgelost: de klanken der stem door zigtbare en blijvende teekenen te vertegenwoordigen: het letterschrift werd ontdekt. Van toen af dagteekende het tijdperk eener nieuwe beschaving. Welke gedachten in den geest van groote mannen, welke gevoelens in hun hart oprezen, wat kennis en onderrigt van hunne lippen vloeide, het behoefde niet meer der vergetelheid prijs te worden gegeven, perkament en papier werden er de bewaarplaatsen van; dagelijks vermenigvuldigde die schat, en werd, vergroot en verrijkt, van het ééne tot het andere geslacht voortgeplant. Wie tot denzelven toegang had, mogt zijnen dorst naar wetenschap lesschen, en deelde | |
[pagina 145]
| |
weder van het zijne aan anderen mede. Maar helaas! voor weinigen stond die toegang open. De afschriften, zoo veel tijd, en arbeid, en geduld vereischende, waren schaars, en niet dan tot duren prijs te bekomen. Waar slordigheid zich overhaastte, om ze verkrijgbaar te maken, werden zij onleesbaar en door de grofste feilen verdonkerd. Zou ooit het licht der kennis alle standen der maatschappij bestralen, en, niet langer binnen de cellen van weinige geleerden besloten, ook doordringen tot die talrijke en nuttige menschenklassen, die trotschheid en bijgeloof, heersch- en dweepzucht, in de boeijen der onkunde en domheid gekluisterd hielden; zou ooit een vrije omloop van gedachten, gevoelens en kundigheden, ruwe vernuften slijpen, verholen talenten aan den dag brengen, en de vrijmoedige stem der waarheid, onder nederige daken, en in prachtige gewelven, gelijkelijk doen weêrgalmen; er werd eene nieuwe kunst vereischt, die de loome pen, het schaarsch en kostbaar handschrift verving, en door duizendvoudige vermenigvuldiging van hetgeen voorheen, door weinige bevoorregten, ter naauwer nood te bekomen was, de deur der kennis, en der zelfonderrigting, wijd open zettede voor allen! Daar trad de Boekdrukkunst te voorschijn, en vervulde den verborgen wensch der vrienden van waarheid en deugd, en ging welhaast aller wenschen te boven. Zij schudde het juk der geheimhouding af, en liet zich binnen den omtrek harer eerste werkplaatsen niet langer bepalen. Verspreid over de beschaafdste deelen van Europa, vergenoegde zij zich niet, met de behoeften van het kinderlijk onderwijs, of der huisselijke godsdienstigheid, te bevredigen. Zij nam hoogere vlugt, en stond de pas ontwaakte | |
[pagina 146]
| |
drift naar ware geleerdheid, en onvervalschten smaak, krachtdadig ten dienste. Al wat de oudheid heerlijks en uitmuntends had voortgebragt, werd uit verholen schuilhoeken voor het licht gedaagd; de heilige Boeken der Openbaring verschenen in derzelver oorspronkelijke talen; de fakkel der wijsheid en der godsdienst-kennis werd tevens ontstoken, en alle wetenschappen baadden zich in een' nieuwen hemelgloed! Ook hier bepaalde zich hare heilvolle werking niet. Een tak van nijverheid en koophandel geworden, wist zij elks behoefte te gerieven, en den prijs harer voortbrengselen aan het vermogen der weetgierigheid te evenredigen. Werktuigkunde leende haar de hand, om hare schepping te vereenvoudigen en te voltooijen. De beweegbare letter, uit den vasten drukvorm geboren, werd zelve de grondstof van een' nieuwen vasten vorm, om voor bijkans niets verkrijgbaar te maken, wat voorheen tegen goud werd opgewogen. Zoo werd zij eene schrift- en letterspraak, wier geluid ontelbare keeren herhaald, en terug gekaatst, tot in de afgelegenste hoeken doordrong, en over zeeën en gebergten henenklinkende, alom werd gehoord en verstaan: eene stem der gedachten, door niets te smoren; 't zij ze, zachtelijk fluisterende, door de eenzame overpeinzing met wellust werd opgevangen; 't zij ze, rollende als de stem des donders, hart en oor met verbazing en ontzetting vervulde. Door haar zagen rede en deugd eene nieuwe regtbank opgerigt, waarvoor zij hare zaak bepleiten konden; de ontzaggelijke regtbank van het publiek! de laatste toevlugt der belasterde onschuld, der verdrukte braafheid, der miskende, der verdonkerde, der geloochende waarheid! Eene vierschaar, vreesselijk voor de vijanden van licht | |
[pagina 147]
| |
en regt; wier vonnissen schrik jagen in het hart van hen, die nimmer beefden voor vuur of staal; waarvoor zij zelfs sidderen, die het eeuwige gerigt bespotten! - Daaraan dacht uwe Hollandsche eenvoudigheid niet, laurens janszoon! toen gij in den hout van Haarlem beukenschors tot letteren sneedt! maar zoo groot echter was de kunst, waarvan toen het denkbeeld in u geboren werd; en tot zoo groote einden was zij door den liefderijken Vader der menschen verordend! Door den liefderijken Vader der menschen?....maar zijn er dan niet sommigen, die de nadeelen dezer kunst breed uitmeten? die de onheilen, door de vrije, onbedwingbare drukpers aangerigt, zoo groot, haren invloed zoo gevaarlijk achten, dat zij twijfelen, of hare uitvinding wel voor een geschenk des Hemels te houden zij; of zij niet, tenzij men haar krachtdadig beteugele, onder de kwalen en geesels des menschdoms geteld moet worden? De beek, dus zeggen zij, die onze akkers weldadig besproeijen moest, is een stortvloed geworden, die het gewas overstelpt, huizen, vee en menschen in hare woede medesleept en wegspoelt! De sneeuw, dus spreken zij, die onze velden bedekken en koesteren moest, is een gevaarlijke klomp geworden, die den vreedzamen bergbewoner jammerlijk onder zich begraaft!....Onzinnigen! wat wilt gij dan? de bron stoppen, waaruit verkwikking en vruchtbaarheid met milde stroomen toevloeijen, opdat zij geene verwoestingen aanrigte, die bij het heil, door haar te weeg gebragt, als een droppel in den oceaan verzwolgen worden? Kleingeestigen! wat wilt gij dan? zijt gij Nederlanders? wenscht dan, dat Europa's rivieren niet meer in uw Vaderland haren uitgang hebben; wenscht de | |
[pagina 148]
| |
vernietiging van uwen koophandel, om niet, nu en dan, in den winter voor overstroomingen te vreezen! Of wilt gij de bron slechts vloeijen laten, waarhenen het u gelust; in kleine, troebele slingerbeekjes, zonder breedte, zonder diepte, door uwe bekrompenheid uitgegraven? Wilt gij haar beletten, dat zij een bergstroom wordt, die van de rotsen nedervalt? Gij verhinderen, dat de sneeuwklomp zich van de Alpen losrukt, en donderend ploft in het dal? Gij, met uwe magtelooze handen, het groote werk der schepping vernietigen! den grooten Schepper der natuur trotseren! Meent niet, dat het minder vermetelheid is, den vrijen loop der uitdrukking van gedachten en gevoelens, dan dien der opgezwollen vloeden te willen stremmen! Meent niet, dat zij eindelijk minder met alle teugels en breidels, dan deze met dijken en sluizen den spot drijven, wanneer het opgeperste water zich ten laatste een' eigen en vreesselijken doortogt baant! Maar waartoe langer verbloemde taal gesproken? Aan wien heeft God de magt verleend, om voor anderen te denken? te bepalen, wat ieder nuttig is te weten, of niet te weten? de vrije onderzoeking des verstands aan banden te leggen? de Rede, het goddelijkste, dat in ons is, te beperken, te omschrijven, en door die omtuining niets door te laten, dan hetgeen door u, door u, onwijs en nietig schepsel! met een' vrijbrief is voorzien? Die magt heeft God aan geen sterveling verleend; en wie ze zich aanmatige, de naam zijner misdaad is - heiligschennis! Of zou de zucht voor waarheid, godsdienst en volksgeluk, die misdaad tot eene deugd, die heiligschennis tot een' pligt kunnen maken? Waarheid en godsdienst staan onder de bescherming van hoogere, | |
[pagina 149]
| |
dan aardsche magt, en hoe ook aangerand, dat eeuwige Rijk zal niet omgeworpen worden! Volksgeluk kent geene grootere vijandin, dan volksverblinding. En ongelukkig hij, wien waarheid, godsdienst en volksgeluk, slechts ten dekmantel strekken van bekrompene inzigten of lage bedoelingen; de wraak der gehoonde deugd en redelijkheid volgt hem op de hielen! Ontveinzen wij niet, wat onheilen het misbruik der vrije drukpers heeft aangerigt. Betreuren wij het, zoo dikwijls zij door onwaardigen tot een werktuig der boosheid wordt vernederd: om hetgeen heilig is, ten doel der spotzucht te stellen; de driften te ontvlammen, de zeden te verwoesten; laster en eerroof ten dienste te staan, en door pijlen, uit het duister geschoten, diepe, vaak ongeneeslijke wonden toe te brengen! Betreuren en verfoeijen wij, maar dulden wij het, gelijk wij al het kwade dulden moeten, waarin, door der menschen verkeerdheid, het goede helaas! te dikwijls ontaardt; en naar mate het beter en edeler is, getuige zij het gezegend Christendom, te dieper en jammerlijker ontaarden kan! Op den vruchtbaarsten akker schiet ook het onkruid weligst op: wee de roekelooze hand, die, om het uit te wieden, de rijpende halmen kneust, en knakt, en vertrapt, en baldadig uitrukt! Maar dubbel wee over dien, die het edelste graan voor een schadelijke gifplant verklaart, en het onkruid wassen laat, om hetgeen waarachtig voedsel is, te vernielen! Spreekt en getuigt het, wie gij zijn moogt! in welk een' nacht van barbaarschheid zouden wij andermaal gezonken zijn, indien al wat immer kerkelijke of wereldlijke magt verbood in het licht te verschijnen, ook in het duister gebleven was? Dat slechts geen voor- | |
[pagina 150]
| |
oordeel onze oogen sluite voor al het onschatbaar goed, uit de vrije mededeeling der gedachten, eeuwen lang, en dagelijks op nieuw geboren; zoo zullen wij het weinige kwade, door een verborgen Albestuur zoo menigwerf in goed verkeerd, ons ligtelijk getroosten. En indien wij, in sommige schand- en schotgeschriften, die de deugd honen, die de eer aanranden, verstand en hart op den doolweg pogen te brengen, de vruchten, niet der edele drukpers, maar van der menschen bedorvenheid beweenen; wij zullen daarbij onze blikken laten weiden over die menigte van geestverlichtende, zielverheffende, hartveredelende voortbrengselen van kosters onwaardeerbare kunst, waaraan het onzen leeftijd, evenmin als vroegere eeuwen, ontbreekt; en ons oog zal met wellust rusten op dat zeldzaam, dat heerlijk verschijnsel onzer dagen, het onschatbaar Bijbelwoord in alle talen gelezen, in alle landen verspreid! Wij zullen het zien; wij zullen het hoofd dankbaar ten hemel heffen, en zegenen kosters uitvinding, kosters nagedachtenis! Gelukkig de landen, waar de vrije drukpers aan geene banden van menschelijke willekeur is gelegd; waar de wet geene gevoelens, maar misdrijven beteugelt, waar staatkundige en godsdienstige gewetensdwang gelijkelijk balling zijn! Daar alleen zit waarheid op den troon; daar alleen wordt godsdienst in het hart geëerbiedigd; daar alleen woont waarachtig volksgeluk! Getuig dit, o mijn Vaderland! zoo dikwijls de veilige schuilplaats der verdrukte onschuld; als zij, om gevoelens en woorden ten bloede toe vervolgd, in uwen herbergzamen schoot werd opgenomen en gekoesterd! Als zij van hier de moedige taal harer verdediging wijd en | |
[pagina 151]
| |
zijd deed klinken, en gij, wat elders het licht niet aanschouwen mogt, aan gansch Europa te zien en te lezen gaaft! Gelukkig Nederland, waar de vrijheid van schrijven, zoo wel als van denken en spreken, door de grondwet van Staat geheiligd, nog heiliger is aan het hart van Vorst en natie! Beschermd en gehandhaafd door een' geliefden Koning, wiens troon op regt en deugd gegrondvest, wiens bestuur, door wijsheid voorgelicht, door liefde gematigd, geen' blinddoek behoeft, om het oog zijner volken te sluiten voor het gezigt van vernedering, van slavernij of ellende! Gelukkig Nederland! aloude zetel van godsdienst en burgerdeugd, van vrijheid en volksgeluk! Gij alleen waart waardig de geboortegrond der edele Boekdrukkunst, waardig het vaderland van laurens jansz. koster te wezen! |
|