| |
| |
| |
De vrede van Europa.
De vrede van europa: welk een betooverende klank! Sedert lang hoorden wij hem niet, of een diepe zucht ontvlood aan ons hart. Dien vrede zullen wij nimmer aanschouwen, zeiden wij weemoedig tot elkander. Indien slechts onzen kinderen dat geluk beschoren mag zijn! Indien zij, die onder het geluid der wapenen, en het gerucht der krijgsverwoestingen, in de bange vrees van op een rookend slagveld, onder stervenden en dooden, hun jeugdig leven te zien weg gemaaid! indien slechts het overschot van ons dierbaar kroost gespaard uit de vlam der vernieling, ook nog eenmaal weten mogt, wat het zij, in onbezorgde rust zijn eigen brood te eten, of de vruchten der voorvaderlijke vlijt te genieten; dan zullen wij het ons getroosten, in zorg en onrust, met verscheurde en bloedende harten, on- | |
| |
zen kommer en onzen jammer met ons in het graf te dragen!
De vrede van europa....ja! men beloofde ons dien, men vleide ons met denzelven. Dit moest het loon zijn van al dat goed verkwisten, van al dat welvaart verwoesten, dat bloed verspillen! Als alle de Mogendheden, verwonnen, ontzenuwd, verjaagd, onttroond; of buiten hunnen kring verheven en aan vreemde Staten opgedrongen, den schepter van éénen kusten, onder zijne banieren zich verzamelden, hem als Beschermer, als Bemiddelaar, als Vorst der Vorsten begroetten, op zijnen wenk zich bewogen, voor zijne blikken beefden....dan zou het bloedvergieten, het goed en welvaart verwoesten een einde hebben - dan zou het vrede in Europa zijn! Doch vervloekt moest zulk een vrede wezen! al ware het ook mogelijk, dat de vratigste heerschzucht ooit verzadigd wierd, en al waren er geene andere werelddeelen, waar men het goud en bloed van Europa verspillen kon! Vervloekt moest die vrede zijn! een doodslaap, na de uitputting van alle krachten, na de uitblussching van alle vreugde, onrust door bange droomen en schrikkelijke spoken! Geen vrede, maar schande en vernedering! Geen vrede, maar slavernij van Europa!
Zulk een' vrede toonde men ons in een dreigend verschiet, toen, slechts twee jaren geleden, het magtigst en talrijkst leger Duitschlands noordelijke gedeelten bedekte; van de Oder naar de Weixel, van de Weixel naar de Niemen, van de Niemen naar den Dnieper, van daar in het hart van Rusland voortrukte, tot dat het door de rookende puinen van Moskow in zijne ijsselijke vaart gestuit werd! Waar is dat onver- | |
| |
gelijkbaar heir van ruiterbenden en voetknechten? Waar zijn die Etna's van vuur- en doodbrakend schutgevaarte? Waar zijn die onoverwinnelijke legioenen, die den roem der Romeinsche Adelaars schenen te verdonkeren? Ach! vragen wij liever: waar is de bloem der Fransche, en Duitsche, en Nederlandsche bevolking, bijeen verzameld, om aan het reusachtig gevaarte der algemeene Monarchij de laatste hand te leggen! Zij zijn niet meer! hier liggen zij, door honger en ellende verteerd; daar geveld door het vuur en zwaard van een verbitterd volk, 't welk liever de vlam uit zijne daken zag spelen, dan door zijnen voorraad de onderdrukkers te schragen; ginds zag men hunne verkleumde lijken in bevrozen woestijnen op één gestapeld, tot dat hun rook ten hemel steeg, en hunne asch in alle winden verstrooid werd! Zij zijn niet meer! als door één' ademtogt weg geblazen, slagtoffers der wraak van God en menschen!
Toen begon de hoop ons aan te lichten, dat Europa, tot dien schrikkelijken prijs, een' billijker en milder vrede koopen zou. Zulke slagen, zeiden wij, zullen de rots verbrijzelen! Voor zulk een licht der geregtigheid moet de damp des ijdelen waans en der trotsche begoocheling verdwijnen! De Overheerscher zal buigen, en zijnen verduisterden oorlogsroem aan geene geheele verwelking bloot geven! Maar hij verhief zich, met onverschoonbare hardnekkigheid; en van dat oogenblik af was, voor het gerigt van den Oppermonarch der wereld, zijn val besloten! Te vergeefs verzamelt hij nieuwe benden, en spreidt, met de stuiptrekking eens woedenden, ongeloofelijke krachten ten toon! Te vergeefs opent hij de hartader zijner onderdanen, en tapt het laatste bloed hun af! Hij heeft reeds geene
| |
| |
bondgenooten meer: wat slechts kon, heeft zijne boeijen afgeworpen; de vrijheidskreet wordt alom opgeheven; Duitschland snelt zijne verlossing te gemoet, en geen huwelijksmaagschap zelfs verhindert langer, dat Duitschlands magtigste Monarch, door zijn overwigt, de schaal der regtvaardigste zaak ijlings doe zinken! Vruchteloos schijnt, voor Dresdens wallen, de tanende avondzon zijner glorie nog een flaauwe straal te verspreiden! Vruchteloos rooken de vruchtbare beemden van Saksen, en vertoonen eene wildernis, waar voorheen een paradijs bloeide! Uwe muren, o Leipzig! dreunen nog van den schok der wereld-monarchij, toen zij aan derzelver voet verbrijzeld werd! Onder de weeklagt en het gejammer der gewonden; onder de vervloeking der slagtoffers, bij duizenden en duizenden gemaaid, ging zij te gronde; in een' oceaan van bloed en tranen verzonk zij, die trotsche wereld-monarchij; en de dageraad des vredes begon voor Europa aan de kimmen te schijnen!
Heil u, Overheerscher, dat uw hoogmoed nog niet geknot was, toen gij met de verstrooide stukken uwer legermagt over den Rijn waart gevloden! Heil u, dat gij de harde opofferingen versmaaddet, waarvoor het behoud uws aanwezens, en dat van uw huis u werd voorgeschreven! Wij beefden voor den vrede, dien gij met uwe schande zoudt onderteekenen. Geene rust voor Europa, dus spraken wij, zoo lang deze heerschen zal! En met verrukking staarden wij op die zegevierende benden, die, voorafgegaan door de eer, de deugd en regtvaardigheid, in het hart uws Rijks den zetel uwer heerschzucht omver gingen werpen!
En gij, mijn Vaderland! schoon gering in de rij der
| |
| |
Mogendheden, uitgeput van vermogen, beneveld van luister; niet gering was het deel, dat gij hebben mogt aan de zegepraal der goede zaak. Door uwen moedigen afval, met ter zijde stelling van vroegere twisten, met terugroeping van uwen wettigen Vorst, met eene geestdrift, die aller harten ontstoken, en vriend en vijand verbroederd had; door uwen moedigen afval, in het eenig en beslissend oogenblik, hebt gij voor de helden van het Noorden den weg naar Frankrijks grenzen gebaand, den sluitboom uwer rivieren, en de voorraadschuren der verzorging voor hen geopend; en hun eene veilige achterhoede geschonken, waar zich dagelijks nieuwe strijders verzamelden en vormden, om de dappere voorvechters der vrijheid te ondersteunen; door uwen tijdigen afval hebt gij het grootmoedigst volk der aarde, van zijne overzeesche stranden, naar uwe bevredigde kusten doen snellen, met kielen, met benden, met wapenen en krijgsbehoeften, om den sidderenden aftogt des vijands te verhaasten, en, door onze verlossing te voltooijen, die van Europa voor te bereiden! Die eer komt u toe, mijn Vaderland! al heeft geene onbesuisde drift uwe zonen voorwaarts gestuwd; al hebt ge ook, in het midden der algemeene vervoering, het achtbaar Nederlandsch karakter nooit verzaakt!
Zoo moest gij dan, gij, die in alle hoofdsteden van Europa weleer uw toomeloos gezag deedt gelden! zoo moest gij ten laatste uwe eigen sidderende hoofdstad verdedigen, en kondt de akeligste verwoesting niet weren van haren heerlijken omtrek. Zoo zonk uwe verwelkte grootheid dieper van dag tot dag, en van uur tot uur; en bestond reeds niet meer, dan in de leugenklanken uwer snorkerij! Zoo zaagt gij, met magtelooze
| |
| |
spijt, aan het hoofd uwer benden, onder uwe eigene oogen, den zetel uwer heerschappij voor vreemd geweld bezwijken! Zij, die gij de Barbaren van het Noorden noemdet, vielen in de hoofdstad der kunsten en der beschaving; plunderden, vernielden haar, en namen wraak over den brand van Moskows vergulde toren- en tempeltinnen....Neen! spaarden, eerbiedigden verblijdden haar! De arend, door den pijl des Noordschen jagers getroffen, tuimelde wel uit zijn rotsen-nest neder; maar de grond wasemde van liefelijke leliën!
Ziet gij niet, hoe op éénmaal de natuur zich tooit met lentegroen en bloesems? Welk eene verandering en herschepping sints weinige dagen! Nog rilt de Maartsche koude ons door de leden; nog, dunkt ons, zijn vloed en vliet met vaste ijsschotsen bedekt, en wij vragen elkander: zal het altijd winter blijven? Maar ijlings waait een verkwikkende adem ons aan; de zon heeft haren koesterenden gloed hernomen; rivier en beken vloeijen weder; gras en korenhalmen, en bloemkelken tooijen den ontloken grond; de zwangere knoppen barsten open in het woud; het vee dartelt in de weiden, het gevogelte vervult de balsemlucht met zijne toonen; een nieuw leven is in onze aderen uitgestort! Zoo ontlook ook de vrede voor Europa! Er is geen krijg meer, nu de verwoester gevallen is. De winter is op eens voorbij, en de lente is daar! Frankrijks, en Germanje's, en Ruslands strijderen geven elkander broederlijk de hand. Zij zien reeds om naar de stille haardsteden, waar elk, bij gade en kroost, van de doorgestane vermoeijenissen rusten, de doorgestane gevaren vergeten zal! Vredevanen wapperen, vredelenzen schitteren, geen geweer of schutgevaarte braakt meer ver- | |
| |
woesting en dood; de musketten knallen: vrede! de kanonnen bulderen: vrede!
Maar bedriegt ons misschien een schemerend verschiet? Is het niet de gewenschte kust, die wij aan de kim zien blaauwen, maar eene dreigende donderwolk? Vreezen wij niet voor den schok der belangen? Magtige ligchamen, gansche natiën, in taal en zeden verschillende, uit alle land- en luchtstreken, zijn gewapend op één tooneel verzameld. Het gemeenschappelijk doel is bereikt; maar waar is de vergoeding voor de schatten, die elk heeft opgeofferd, voor het bloed, dat met stroomen gevloeid heeft? Wie zal zoo vele eischen bevredigen? Zal de staatkunde hier niet haar listige rol gaan spelen, de twist haren wreeden fakkel zwaaijen? Ach! zal dan de herstelde vrede het begin van nieuwe oorlogen zijn, en het geteisterd menschdom nimmer ademhalen?
Neen, neen! dat zal God verhoeden! Dat hebt gij, God des vredes! verhoed; door Monarchen op Europa's troonen te verheffen, die geene grootheid, noch roem, noch luister kennen, dan de zegen des menschdoms te heeten! die niet over slaven en verwonnelingen, maar over harten heerschen willen! ‘Wij komen niet om veroveringen te maken; onze wettige grenzen zijn ons ruim genoeg! Wij komen niet om wraak te oefenen; wij vergeven den volken, wat hun dwingeland misdreef! Niet om te verwoesten komen wij, maar om op te bouwen; om orde, rust en volksgeluk te herstellen. Ieders regten zijn ons heilig. Wij willen den roem en de magt der natiën. Wij dringen haar onzen wil niet op; maar wat zij zelven eerlijk willen, op regt en deugd gegrond, dat ondersteunen en ver- | |
| |
dedigen wij met ons bloed! Wij willen geen overwigt van onze heerschappij, maar evenwigt der krachten: opdat Europa herleve; opdat veiligheid en welvaart op de verwoeste velden en ontvolkte zeeën terug keere; opdat het zwaard in de scheede roeste, en het geheugen der wreedste rampen door het heil en den bloei der maatschappijen worde uitgewischt: opdat het vrede zij en blijve in Europa!’
Wat hooren wij? Is dit de taal der kabinetten? Is dan dat monster, met een vriendelijke grijns voor het verradersch aangezigt; glad en vleijend van tong, ruw en onmenschelijk van hart; de ééne hand broederlijk uitgestrekt, de andere van dolk en gif voorzien; listig, indringend, onverzadelijk naar goud en magt; is dat monster, 't welk men staatkunde der hoven noemde, te gelijk met hare verfoeijelijke zuster, de woeste dwingelandij, naar den afgrond gevaren? Liggen zij daar, beladen met den vloek des menschdoms, door Gods toorn verpletterd, om nooit weêr het daglicht te verpesten? Ja, zoo liggen zij! en steken den kop niet weêr op uit het duister, zoo lang Europa vorsten eerbiedigt, meer verheven nog door den adel hunner zielen, dan door den glans hunner geboorte, die hunne bestemming gevoelen, om het beeld der zegenrijke Godheid te dragen, en de grootheid hunner magt slechts afmeten naar hun vermogen om wel te doen!
O Verbond der Mogendheden! éénig in de geschiedenis der volken, sieraad van de jaarboeken der deugd! Waar kon zoo veel kracht ontwikkeld worden, dan waar zoo veel grootmoedigheid gebood? Waar kon zoo veel eenstemmigheid heerschen, dan waar zulk een doel beoogd werd? Waar kon zulk een heerlijke uitslag de hag- | |
| |
chelijke oorlogskans bekroonen, dan waar het vertrouwen op de edelste zaak elks moed ontvlamde? Daar verdwenen vrees en vertsaagdheid, en de dood voor het Vaderland werd eene zoete belooning! Daar verdween de naijver der veldheeren, en de afgunst der soldaten! Daar zag men een ontzaggelijk ligchaam, uit strijdige hoofdstoffen zamengesteld, en nogtans door éénen geest bezield, met wonderbare overeenstemming zich bewegen, elk deel het andere ondersteunen, zich scheiden, zich zamenvoegen, doof voor de stem van afzonderlijke eer en afzonderlijk belang, met majesteit en kracht den eindpaal, zich voorgesteld, steeds nader en nader komen, tot dat het allen tegenstand omver geworpen en verbrijzeld had! O Verbond der Mogendheden, éénig in doel en uitvoering beiden! nooit moet uw roem in de jaarboeken der deugd en der menschelijkheid bezoedeld worden!
Aan het hoofd van dit verbond staat met gouden letteren; maar geen goud kan u luister bijzetten! staat uw naam geschreven, roem der keizers, groote, waarlijk verheven en groote alexander! Dien naam, in de geschiedboeken des menschdoms als de met bloed bevlekte naam eens veroveraars geschandvlekt, hebt gij tot den grootsten der vorsten-namen verheven. Gij waart de eerste, die den veroveraar zijner eeuw standvastig het hoofd durfdet bieden, zijne vernederende voorslagen verwerpen, zijne bedreigingen verachten, zijne vleijerijen in den wind slaan. Liever dan slaaf zijner ontwerpen te wezen! liever dan de welvaart uwer onderdanen aan hem op te offeren, steldet gij uwe eigene kroon en zetel in de waagschaal. De verwoesting uwer schoonste gewesten bragt u niet aan 't wankelen.
| |
| |
Uw wil bestuurde de hand, die uwe prachtige hoofdstad aan de vlammen prijs gaf, opdat zij, niet de veilige wijkplaats des geweldenaars, maar het graf der geweldenarij zou worden. Daar zwieren uwe ruiterdrommen om hem heen, en betwisten hem iedere ademhaling der rust! Daar tasten uwe dappere benden hem aan, verpletten zijne gelederen, of jagen ze in woestijnen en rivieren den dood te gemoet! Daar geeft uwe onvergelijkbare grootheid den schok aan Europa's vorsten en volken, en alles spant zamen, en zweert den val des dwingelands! En gij, edelste bloem van het Noorden, met den adem van Gods paradijs bedauwd! gij, die voor het hoofd der barbaren door een' barbaarschen despoot werd uitgekreten; gij verschijnt zegevierend, vóór en binnen zijne hoofdstad, en - minzaam is uw oog, als dat van de vriendelijke morgenzon; zacht zijn uwe woorden, gelijk de malsche zomerregen; het angstig gelaat luikt op, de vrees is in verrukking verwandeld: leve alexander! dus weêrgalmt de lucht! Leven de Bourbons! zoo weêrgalmt de lucht, want alexander is de vriend der Bourbons! - Edele Keizer! zal mijn Vaderland, door den grootsten uwer voorzaten geliefd, geëerd, tot de voedster zijner glorie verkozen, u ook in zijnen boezem mogen ontvangen? Wij zagen uwe beminnelijke Zuster, de aangebedene onder de vorstinnen, uw evenbeeld; en wij reikhalzen te sterker, om de hulde eener verloste, eener vrije en dankbare natie aan uwe voeten te leggen!
Gelijk naast een' prachtigen eik, die zijn kruin in de wolken baadt, een statige olm den wandelaar noodigt onder zijne verkwikkende schaduw; een olm, weleer door 's hemels vuur geknot, maar uit zijn' krachtigen
| |
| |
tronk nieuwe loten, en takken, en armen opwaarts beurende: zoo prijkt, naast Ruslands Monarch, ook Pruisens eerbiedwaardige Koning. Neen! in éénen rampzaligen veldslag, waarin moed en geestdrift, veelligt het waakzaam beleid vooruit gesneld, voor het grillig oorlogslot bezweken; in éénen veldslag kon de wapenroem der dapperste natie niet ondergaan! Glansrijk is hij herrezen, dit mogen Lusaties velden getuigen, en Elve, en Rijn, en Moezel, tot daar de Marne en Seine zamenvloeijen, en Jena's ongelijk onder de muren van Parijs werd gewroken! Toen daalde de schim des grooten frederiks uit de wolken neder, en herkende het kroost zijner overwinnelijke wapenbroeders! Toen daalde zijn geest in het hart van blucher, en verhief hem tot den held zijner eeuw! Maar meer nog dan door de schitterendste krijgsbedrijven; meer nog, o Koning! schitterde uwe natie door burgertrouw en burgerdeugd. Welk een schouwspel! geen rijke heeft schatten, geen man heeft armen, geene vrouw heeft sieradiën, geene moeder heeft kinderen, dan voor het Vaderland alleen! De geleerde sluit zijne eel; de handelaar versmaadt zijne winsten; de bruidegom vergeet zijne geliefde; de echtgenoot zegt gade en kroost vaarwel! het land der verlichting en wetenschappen is een onmetelijk legerkamp geworden; het Vaderland is ieders doel en wensch; in ieders hart, in elken polslag klopt het Vaderland! Welk een schouwspel! Waarom, doorluchtige Koningin, kroon uwer sekse in schoonheid van ziel en leest! waarom sloot de dood uwe oogen, dat gij er geen getuige van waart? Ach! de worm des verdriets knaagde aan uw jeugdig leven; en, toen de milde zomer daagde, lag de bloem reeds verwelkt ter aarde!
| |
| |
Nog ontbrak aan 't verbond van Europa's verlossing uwe hulp, uwe stem en steun, gij, die weleer Duitschlands opperhoofd waart, dien Duitschland nog als zijn wettig opperhoofd eerbiedigde! Maar welk een offer eischt men van u? Reeds hebt gij de keur uwer Staten, den schoonsten uwer titels voor de rust van Europa veil gehad. En meer dan dit; eene beminde Dochter gaaft gij in de armen des Overheerschers, opdat hij, door naauwer banden aan Europa en aan den troon verbonden, de regten der eerste zou leeren eerbiedigen, en het bezit des laatsten zou weten te verdienen. Was het niet genoeg voor uw hart, hem, door zijne dwaze heerschzucht, schepter en kroon, de eer en het geluk zijner gemalinne, te zien verbeuren? Moest gij zelf nog instemmen in zijne vernedering, de hand leenen, om hem te breidelen, en, al was het ook met zijnen ondergang, den vrede van Europa te verzekeren? Gij deedt het! want de stem uwer volken, de stem der eer klonk luider in uwen boezem, dan de stem van het bloed! Gij deedt het! Europa stond verbaasd en verrukt, toen gij het deedt: Europa's erkentenis, Europa's geluk heele de wonden van het vaderlijk hart!
Zoo werd het verbond van vrijheid en volksgeluk gesloten; en ijlings zag men, wat slechts van des Dwingelands vrees ontslagen was, of uit zijne magt gerukt werd, tot hetzelve toetreden, zich wapenen, en naar de roemrijke kampplaats snellen, om onder de vanen des vredes te overwinnen! Doch wat zal ik alle de namen dier Vorsten en Volken opnoemen! geen, geen van hen allen ontbreekt! Van daar de Oder de Baltische zee begroet, tot daar de Rijn den Neeker, en Main, en Moezel, en Lippe in zijnen schoot ontvangt; van den
| |
| |
Donau tot aan den Noorder-Oceaan! - Maar voor u moet mijne hand een lauwer vlechten, Beheerscheresse der Zeeën, magtig en altijd zegevierend Engeland! Veilig waart gij gezeten, door de golven verdedigd, verdedigd door onwinbare vlottende kasteelen, nog meer verdedigd door den moed en volksgeest uwer ingezetenen. Geen eigen nood deed u het harnas aangespen, want des Veroveraars magt kon tot u niet reiken, en gekluisterd lagen de kielen in zijne havens. Elke poging, om uwen voorspoed te vernielen, vermeerderde slechts uw vermogen en uwe schatten. Maar Europa's nood en slavernij doorboorden het hart der edelmoedige Britten; en, zoo het belang hen mede in het strijdperk dreef, hun belang was dat van allen: dat de beken der welvaart, uit éénen milden boezem, over duizend akkers zich verspreiden zouden, en elke herstelde betrekking wederkeerig geluk zou baren. Zoo ontlast zich eene zwangere wolk in weldadige regendroppen, en pakt zich weder zamen uit den wasem der groeijende en bloeijende natuur, door haar gekoesterd en verrijkt! Wie was de ziel van den heiligen opstand, die Spanje aan de onderdrukking der laagste verraderij ontscheurde? Het was uw vaderland, o wellington! Wie opende eene veilige schuilplaats voor de slagtoffers der geweldenarij? waar de moedige verdediger des regts de woede zijns vervolgers belachte; waar vorstelijke ballingen hun leed verborgen; hunne eischen handhaafden, en, terwijl zij zelven rust genoten, onrust stookten in het hart des overweldigers; waar dat edel zaad als in een' heiligen grond bewaard lag, uit hetwelk eenmaal de herstelling der orde en de vrijheid van Europa uit moest botten! Wie schraagde en steunde elke natie, die naar
| |
| |
onafhankelijkheid streefde? gaf veêrkracht aan hare pogingen, opende haar goudtrezoren en wapenhuizen, en riep zelfs de dappere Zweden, om, met een' Franschen held aan het hoofd, het Fransche juk te helpen verbrijzelen? Gij waart het, Engeland! grootmoedig volk! altijd standvastig, aan u zelf gelijk, elken vrede versmadende, die de dwingelandij vereeuwigen, of hare aanspraken wettigen kon! Aan u is Europa hare verlossing verschuldigd; aan u dankt Europa den vrede!
Vrede, vrede is het in Europa! dit gejuich weêrgalme van land tot land, van kust tot kust; en de echo der bergen kaatse het door bosschen en valleijen terug! Schijn vrolijk, lentezon! op de akkers, die niet meer met bloed zullen gedrenkt worden! Heft u op uit de puinen uwer verwoesting, vruchtbare velden! gij wordt niet andermaal verdelgd, want de verwoester is gevallen! Open uwen milden schoot, o aarde! uwe groenende halmen zullen goudgele aren worden, niet door baldadige handen geschonden, niet vertrapt door den hoef van het oorlogsros! Verheugt u, zeeën! want gij ziet weêr de veelkleurige wimpels van alle natiën zich spiegelen in uwe golven! Geene reê is meer onveilig, geene haven meer gesloten; voert, voert den overvloed der volken, vult zolders, schuren, magazijnen, bindt Noord en Zuiden, Oost en West aan één, door nijverheid, kunst en beschaving! Zingt vrolijk, steden, dorpen, voor aller handen is werk, voor aller monden is brood! voor de eerlijke armoede ondersteuning, voor de deugd belooning, rust voor den matten ouderdom! Opent uwe armen, vaders, moeders, zusters, echtgenooten, verloofden voor het altaar der liefde! Daar komen uwe zonen, uwe broeders, uwe mannen, uwe bruidegoms;
| |
| |
wat nog gespaard is, komt terug, en rust aan uw hart, en wordt niet meer moorddadig daarvan afgescheurd! Denkt niet aan den afscheidsgroet, in bange tranen verstikt; de blijde welkomkus verkondigt u den vrede!
Vrede, vrede is het in Europa! Vrede onder de Magten; geene krijgstrompetten klinken meer! Maar ook vrede onder de volken, er brandt geen twistvuur meer! Zie, hoe 't bevredigd Europa de sporen der tweespalt uitdelgt. De dwaling is geweken, het ongelijk hersteld, de beleediging vergeten; geen haat, geen verbittering, geen verdenking meer; liefde en eendragt de standaard, waarom alles zich schaart! Geen spijt, noch baatzucht, vermomt zich langer in het kleed der uitsluitende vaderlandsliefde! Europa's Monarchen kennen geen' vijand, dan den vijand der rust en eenheid van zin. Europa's herstelde Vorsten kennen geene vrienden, dan vrienden der Eendragt!
Europa's Monarchen! Europa's herstelde Vorsten! Wie gaf dien verheven', dien meer dan menschelijken geest in u? Groot waart gij op het slagveld, daar gij de slavernij vertreden hebt: maar grooter zijt gij na uwe zegepraal! Neen! gij hadt niet overwonnen, zoo lang de partijschap niet mede geveld lag. Gij hadt de plagen des menschdoms niet opgeheven, zoo lang gij niet de oude wonden hadt geheeld, en de handen geboeid, misschien gereed, om ze weder open te rijten! Maar wie gaf in u dien verheven' zin! Was Hij het niet, wiens zwaard gij voert, wiens beeld gij draagt, was het niet de God des vredes? In onze tempelen geknield, zullen wij Hem daarvoor onze offers brengen, met diep bewogene harten, met tranen van erkentenis en liefde! In onze tempelen geknield, zullen voor Eu- | |
| |
ropa's Monarchen en herstelde Vorsten onze gebeden hemelwaarts stijgen; dat heil en roem hunne hoofden bekroone, geregtigheid en deugd hun' zetel schrage, de liefde hunner onderdanen...neen! hunner kinderen, hun vaderlijk hart verblijde; en hunne namen in de geschiedrollen der menschelijke grootheid met onverwelkbaren luister prijken! In onze tempelen geknield, zullen wij zweren, dat wij hun werk zullen voltooijen, en onzen kinderen na ons onvergetelijk zullen inprenten: haat aan de onderdrukking; liefde voor wet en orde; trouw aan den Vorst; hulde aan deugd en menschelijkheid, eerbied voor hunne pligten; eeuwige vernietiging van twist en partijschap; opoffering van goed en bloed voor het verloste Vaderland! Zoo waarlijk zij God ons genadig! Zoo waarlijk bevestige Hij den vrede van europa!
1814. |
|