| |
| |
| |
Losse geschriften.
| |
| |
Vaderlandsche uitboezeming.
Droom, of waak ik? Door welk een onbekend vermogen vinde ik mij twee eeuwen vroeger op het tooneel der Geschiedenis verplaatst? In het midden van een eendragtig, gelukkig volk, 't welk eensklaps juk en boeijen van hals en handen zijn afgevallen! Zijn wij niet meer ingelijfde, afhankelijke Departementen van een dwingend en drukkend Rijk, 't welk met den beker van Gods grimmigheid gedrenkt wordt, en ons den bittersten droessem daarvan wilde te slorpen geven? Hoe gaat gij, jongelieden! hoe gaat gij zoo vrolijk, zoo moedig en juichend langs de straten? Vreest gij niet meer geweldig, moorddadig te worden weggesleept, om voor de slavernij van Europa uw dierbaar bloed te storten! Hoe is uw gelaat zoo helder en glinsterend, Vaders, Moeders! die met angst uwe zonen zaagt opgroeijen; voor wie elke eertijds vrolijk gevierde verjaring een dag van rouwe was, een schrede nader aan het graf uwer ouderlijke vreugde! Die God
| |
| |
vuriglijk danktet voor de ligchaamsgebreken en verminkte leden uwer kinderen, en die den zegen van wakkere, frissche, welgeschapen jongelingen ter wereld te hebben gebragt, voor een vloek des Hemels moest rekenen! Zal de honende bespotting der geweldenaars, als of uwe lievelingen, die bleek bestorven en schreijend uit uwe armen werden gerukt, juichend en zegevierend de stem hunner drijvers waren gevolgd; zal deze honende leugentaal uwe harten niet meer doorboren? Hoe drukt gij elkander zoo vergenoegd en hartelijk de hand, burgers van alle standen, van elke nering, handel, bedrijf en handwerk! met blijde gelukwensching, gelijk men eenen vriend de handen drukt en geluk wenscht, die uit eene doodelijke krankheid verrezen, voor het eerst weder de straten betreedt, en Gods liefelijke lucht mag inademen! Is dat heirleger van verachtelijke wezens verdwenen, dat met gretige inhaligheid op alle uwe inkomsten loerde, iedere vrucht uwer nijverheid u betwistende, aan alle welvaart, aan de hoop zelve, de hartader afstak, en slechts voor de eerloosheid het uitzigt op winst en voordeel open liet? Is, hetgeen ik zie, meer dan begoocheling? Oranje-vlaggen wapperen van onze torens; Oranje versiert aller hoofd of borst; en niemand houdt zich schuil; niemand vreest zich onder het gewoel der schaterende menigte te mengen, noch zijne stem met het algemeen hoezee! te vereenigen? Elk, hoedanig zijne denkwijs, zijne dwaling, zijn vergrijp geweest zij; elk is stout op de innerlijke bewustheid, dat niemand hartelijker dan hij het Vaderland en Oranje bemint! Oranje is in aller harten! Oranje is de leus der verlossing en der vereeniging!
| |
| |
Neen! dit is geene begoocheling! Neen, geen tooverkracht heeft mijne zinnen bedwelmd! God van den hemel heeft zich onzer erbarmd. Hij heeft den schrik op het hart der beheerschers van onze gewesten doen vallen. Hunne onmeêdoogendheden, hunne onderdrukkingen, hunne verraderijen, die wij zoo lang bezuurden, benamen hun den moed, om onder een getergd volk het uiterste af te wachten; zij werden de middelen, door Gods voorzienigheid aangewend, om hen te beletten hunnen laatsten wreeden last te volbrengen, en den ondergang van ons land te voltooijen! Hunne laffe vlugt was het teeken onzer bevrijding. Zij stortte ons in regeringloosheid, om de grondslagen eens bestuurs te doen leggen, waarop alleen het gebouw van duurzaam volksgeluk kan rijzen. Heil zij den braven, die onverschrokken aan het hoofd des afvals zich plaatsten, en moedig op de regtvaardigheid hunner zaak, vertrouwende op de hulp des Almagtigen, met geringe middelen, eenen vijand durfden trotseren, nog omringd van zijne gewapende trawanten, genesteld in onze steden, verschanst in onze vestingen, en wien duizend werktuigen tot verwoesting en vernieling ten dienste stonden!
Gedankt zij de God van Nederland, die door geen menschenarm ons gered heeft! Die het bloed onzer burgeren spaarde, die onze steden van roof en plundering verschoonde, en slechts in weinige stalen ons deed zien en bejammeren, wat wij van bandelooze wreedheid en bloeddorst te vreezen hadden, zoo niet zijne hoede een vurigen muur rondom ons had gesteld. Hij wist en zag het, dat wij, door vreemd geweld beheerscht, nogtans geen vreemde zeden hadden aange- | |
| |
nomen; dat wij walgden van den waan, den wind, en beuzelachtige overmoed onzer onderdrukkers, dat wij hunne streken en knevelarijen verfoeiden; dat wij onze oude eerlijkheid en degelijkheid hun in den weg stelden; dat wij onze oude mannelijke taal als onzen oogappel, als den waarborg van het oude Hollandsch hart bewaarden; en dat, gelijk eertijds aan Israël de verwoeste muren van Sion, zoo ook aan ons het oude Vaderland onvergetelijker, de oude verloren voorregten dierbaarder werden, toen het gemis ons de waarde dier schatten leerde kennen! Hij wist en zag het; Hij hoorde slechts ééne bede, uit aller binnenkameren opgezonden; ook in onze tempels, ook wanneer wij derwaarts gedreven werden, om aan de heerschzucht hulde te bewijzen, hoorde Hij uit onzen mond slechts de hulde van zijne Voorzienigheid; Hij verstond, wat onze lippen niet mogten uiten, maar des te luider sprak in onze harten; Hij wist, en zag, en hoorde; Hij vergat het gebrekkige, en keurde ons rijp ter verlossing!
Gedankt zij de God van Nederland, die de eendragt als een engel uit den hemel zond, om in ons midden te komen wonen! Door haar waren wij gelukkig, vrij en rijk. Dertig jaren van ongestoorden vrede hadden het wonder van Neêrlands grootheid voltooid; toen eensklaps de twist hare toorts ontstak, en vreesselijk daarmeê zwaaide, tot dat alles in lichte vlammen stond! Toen achterdocht, haat en wrevel, met lastering en muitzucht in verbond getreden.....doch vergeten wij die akelige tooneelen, en trachten wij de vlekken onzer schande uit te wisschen! Zwaar hebben wij geboet voor onze dwaasheden! Onze rust en ons vermogen, onze eer en onze welvaart, het bloed van onze
| |
| |
kinderen hebben ons die dwaasheden gekost; reeds hadden wij onzen naam verloren; de puinhoopen onzer lusthuizen, en praalgebouwen, en woongestichten voorspelden ons de algemeene vernieling; en de zee opende reeds hare kaken, om het erf, aan haar ontwoekerd, weder in te zwelgen!
Zoo duur zijn onze jammerlijke verdeeldheden ons te staan gekomen! Maar tot dien prijs hebben wij ook de waarde der eensgezindheid leeren kennen; en kan de parel der eendragt voor te duren prijs gekocht worden? Verdwenen is de tweespalt der overheden, verdwenen de haat der burgeren! Verdwenen zijn de luchtkasteelen, de droomerijen der bespiegeling, door geene wijze ervarenis bekrachtigd! Ieder brengt op het altaar des Vaderlands het offer zijner bijzondere gevoelens.....Wat zeg ik? Zij bestaan niet meer! Één hart en ééne ziel is het hart en de ziel van allen! Één wensch en één verlangen heeft aller boezem vermeesterd! Dien wensch en dat verlangen heeft God verhoord!
Welk een aanblik voor den Vorst, door den wil van allen in ons midden terug geroepen! Welk een roerend schouwspel, toen hij, na zoo vele jaren afwezens, weder den Vaderlandschen grond betrad! Nog rijk en magtig was dat Vaderland, toen hij het moest verlaten; verarmd en uitgeput vindt hij het weder! Maar verscheurd en verdeeld heeft hij het verlaten; vereenigd en verbroederd vindt hij het weder! Toen ging het met rasse schreden zijnen val te gemoet, nu rigt het zich op uit zijne vernedering; en, is het te vermetel zich deszelfs ouden bloei weder te beloven, rust en welvaart nogtans, en brood voor den
| |
| |
nijveren, en huisselijk en maatschappelijk geluk lagchen ons aan, in de erve onzer Vaderen; en de naam, door onze Vaderen zoo geliefd en geëerd, Oranje's naam en hart waarborgen ons dien zegen, indien slechts de engel der Eendragt in ons midden blijft wonen!
Ongelukkig hij dan, die de eendragt zou willen, zou durven verstoren! Voor wien de wensch en het voorbeeld van zijnen Vorst even min heilig zouden zijn, als geweten, godsdienst en burgertrouw! Die het eerst het zaad der partijschap zou willen zaaijen, wie hij zijn moge, op hem kome de vloek der natie! Achter welk voorwendsel hij schuile, onder welk masker hij zich vermomme, die ons den schat ontrooven wil, voor zoo veel goud en bloed verworven; die de eenige zuil van ons volksgeluk wil omver werpen of ondermijnen, wie hij zijn moge, op hem kome of ruste de vloek der natie! Maar zegen van God en menschen over elk, die de eendragt sticht en aankweekt; die oude wonden heelt, en nieuwe banden strengelt; die vertrouwen koestert en misnoegen dempt; die harten en handen vereenigt, om niets te doen en niets te willen, dan 't geen pligt en Vaderland eischen! Gezegend de Leeraar, die van den gewijden kansel deze taal der liefde doet hooren; die rond en eerlijk, met Evangelischen zin, aan hoogmoed en bitterheid, aan burger- en godsdienst-haat, in den naam zijns Heeren, met de woorden zijns Meesters, Gods toorn bedreigt! Vrede en vereeniging is de standaard, door Oranje opgerigt, om onder denzelven ons allen rondom hem te scharen; en, terwijl wij mede onze krachten zullen inspannen, om voor Europa den vrede te
| |
| |
helpen bevechten, zal Neêrlands bodem een tempel zijn van burgerlijken vrede!
Dat geve, dat geve ons de God onzer Vaderen! Hij geve ons hunne wijsheid, hunnen moed, hunne zelfopoffering! Hij geve ons hunne matigheid, nijverheid en trouw! Hij geve ons, zelfs met de feilen hunner menschelijke kortzigtigheid voordeel te doen. Geene verdeeling van kracht en klem der regering, van magt naar buiten, of innerlijk staatsbelang en staatsvermogen, legge ooit weder den grondslag tot verschil of onlust! Dat gewesten, steden en vlekken; edelen, aanzienlijken en burgers; stad- en landbewoners, door éénen wil geleid, tot één doel gerigt, als één gelukkig huisgezin, de zegeningen eens Vaderlijken bestuurs mogen smaken, en Neêrlands herboren maatschappij, in de vastheid van haar Staatsgebouw, in de wijsheid van hare instellingen, in de deugdzaamheid harer burgeren, in aller hartelijke verkleefdheid aan hunnen Vorst, in liefde voor God en het Vaderland, den waarborg vinde van haar geluk en haren roem, tot in het laatste nageslacht! |
|