Redevoeringen, verhandelingen en losse geschriften
(1854-1855)–J.H. van der Palm– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Redevoering op het kersfeest,
| |
[pagina 138]
| |
hare volkomen rijpheid geplukt en genoten zullen worden. De geboorte van Jezus, den Zoon van Maria, den Zoon des eeuwig levenden Gods, was de stoffe onzer overdenkingen in onze Godsdienstige bijeenkomsten, en in onze huizen en vriendenkringen, de stoffe onzer hartelijke blijdschap, zoo vele wij den naam van dezen Jezus dragen, en op zijne zaligheid hopen. En waartoe zijn wij ook thans, aan deze plaats, en op deze wijze bij elkander, dan om andermaal met onze gedachten, en met de aandoeningen onzer vreugde, terug te keeren naar den aanvang der tijdrekening onzer verlossinge: om door Godgewijde liederen en feestgezangen onze harten te ontvlammen en hemelwaarts te verheffen; om aan Hem, die ons zijnen Zoon geschonken heeft, en aan onzen Verlosser, die om onzentwil in het vleesch is verschenen, de eere en hulde en dankzegging toe te brengen! Waarlijk, Christenen! Zoo wij ons immer opgewekt, en als van God zelven verpligt en geroepen voelden, om door zang en muziek onzen Schepper te verheerlijken, het is op dit feest der geboorte van onzen Heiland, toen zelfs zalige troongeesten het gewest der heerlijkheid verlieten, om op deze nederige aarde liederen des gejuichs en der verrukking aan te stemmen. En wij, Christenen, voor wie deze Jezus in het vleesch verscheen, wier Broeder en natuurgenoot hij wierd, zon onze zang bij het lied der engelen verstommen, en wij niet ook, op onze wijze, en op nederiger toonen, heerlijkheid geven aan onzen Zaligmaker? Ach! hadden wij Sions gewijde tempelmuziek, en het goddelijk kunstvermogen van Israëls geliefden zanger, hoe | |
[pagina 139]
| |
zouden onze voorhoven weêrgalmen van feestgejuich, en de Heilige, die onder de lofgezangen Israëls woonde, zou ook op ons met welgevallen nederzien! Edele zang en toonkunst, hoe verrukkend streelt gij het hart! Hoe verhoogt gij elke betamelijke vreugde! Hoe menigmaal hebt gij het bedrukt gemoed, dat naar troost smachtte, door uwen balsem gelenigd! Hoe gezegend is uw invloed, om den verflaauwenden Godsdienst-ijver te ondersteunen en op nieuw te ontvlammen! Hoe magtig grijpt gij de ziel aan, en voert haar, in hemelsche gewaarwordingen, tot voor den troon van haren Schepper! Wie u veracht, of van den Godsdienst verwijderen wil, hoe weinig kent hij de behoeften van den eindigen sterveling; ja hoe zeer schijnt zich zijne vermetele wijsheid boven de wijsheid en het woord van God te verheffen! Neen, Christenen! de arbeid, dien gij besteedt, de aanmoediging, die gij verleent, om aan een groot en gewigtig doel mede te werken, om eenmaal den openbaren eerdienst door geschikter gezang en waardiger muziek te verheffen, zullen niet overtollig zijn, noch altijd hare vruchten missen. Welaan dan, dat ons hart zich vereenige met de stem der Godgewijde liederen, en ook in dit uur zal de Heilige Israëls onder onze lofgezangen wonen!
Doch, opdat onze gewaarwordingen, door zang en muziek opgewekt, niet louter zinnelijk, opdat zij niet te veel aan een aandoenlijk ligchaamsgestel, en te weinig aan het redelijk besef onzer voorregten, haar | |
[pagina 140]
| |
oorsprong en levendigheid verschuldigd mogen zijn, vereenigen wij met dezelve eene ernstige en nuttige overdenking; laten wij een poos het snarenspel, en de stem der zangers en zangeressen afwisselen, om de gebeurtenis, die wij feestelijk vieren, die ons in deze dagen gepredikt is, in haren aard en gevolgen, ons in weinige bijzonderheden voor den geest te brengen. Buiten twijfel, Christenen, heeft nimmer het wereldrond eene zoo gewigtige gebeurtenis aanschouwd, als de geboorte van Jezus was, en geene, welker gevolgen zich uitbreidden tot zulk eene onmetelijke uitgestrektheid. Welke helden immer, of in den vloek des Allerhoogsten, of tot een zegen voor het menschdom, het daglicht zagen, en hunne geboortedagen door hunne daden vereeuwigden; alles wat zij in hunnen ganschen levensloop verrigteden, kan in geene vergelijking komen bij hetgeen door Jezus is tot stand gebragt. Al het licht, door de wijzen van alle eeuwen en geslachten verspreid, is enkel schemering en nevel, bij den helderen gloed van kennis, waarmeê het gansche menschdom door dezen Jezus is bestraald; en welke verbazende omwendingen menigmaal de gedaante der volken en der aarde hebben doen veranderen, zij verdwijnen alle, in duurzaamheid, in uitgestrektheid, in grootheid en waardij bij die eene, die door Jezus leer, en leven, en dood, in het hart van Palestina gewrocht, tot aan de vier hoeken der wereld zich heeft voortgeplant; en nog steeds voortdurende, steeds werkzaam in stilte en majesteit, steeds ingeweven in alle de groote plans der Goddelijke Voorzienigheid, nimmer eindigen zal, dan wanneer het gansche menschdom tot denzelfden God en Vader aller menschen zal verzameld zijn, en alle | |
[pagina 141]
| |
knieën zich voor Jezus zullen buigen, en alle tongen zijnen naam zullen belijden! Aanschouwt de rookende puinen van Sions stad en tempel, de gansche stroomen bloeds aldaar vergoten; een volk, weleer de oogappel der Voorzienigheid, verworpen, vervolgd, verstrooid, balling over den ganschen aardbodem! En waaruit zult gij dit verschijnsel der Goddelijke regering verklaren, zoo gij de komst van Jezus in het vleesch uit het oog verliest? Waar zijn de trotsche tempels der afgoden, door de magt en staatkunde der dwingelanden gesticht, door den ijzeren arm van bijgeloof en onkunde onderschraagd, en door alle de vonden van priesterlist met een onwinbaar bolwerk omringd? De tempels zijn ingestort, het vuur der altaren is uitgebluscht, de beelden der afgoden liggen als magtelooze Dagons ter aarde; zonder kracht en zonder arm zijn zij geveld, en de aanvang van haren val dagteekent van de verschijning van Jezus op de wereld! Aanschouwt den Christelijken Godsdienst, veracht in zijnen oorsprong, klein in zijne beginselen, niet ondersteund door menschelijk geweld, niet vleijend voor menschelijk aanzien, niet geruststellend, maar verschrikkelijk voor den booswicht; een Godsdienst, die alle driften bedwingt, zwakheden zelfs veroordeelt, en geen troost heeft, dan voor den boetvaardigen en ongelukkigen! Een Godsdienst, aandruischende tegen de heiligste vooroordeelen; die, onder den naam van heiligheid, het hoogste toppunt vordert van menschelijke deugd, en gebouwd is op het onwankelbaar geloof aan een toekomstig leven, aan de regtvaardige straf van den ondeugenden, en de genadige belooning van den | |
[pagina 142]
| |
goeden! Was het mogelijk, dat zulk een Godsdienst aan de afgoderij den doodsteek zou geven, en, op enkele overtuiging gevestigd, in weêrwil van vooroordeel, heerschzucht en geweld, in het aanzien van schavotten en brandstapels, de geheele wereld zou vermeesteren? Wie was dan de Goddelijke Leeraar, die de waarheid in zulk een onbeneveld, schitterend, onweêrstaanbaar licht wist te plaatsen, en op zulke gronden te bouwen, die door de vereenigde magt van alle de dwingelanden der aarde, en door alle de verkeerdheden van het menschelijk hart zelve, niet waren omver te rukken? Het was Jezus, voor achttien eeuwen te Bethlehem geboren, die het leven en de onsterfelijkheid heeft in het licht gesteld; die het regt Gods zegepralend heeft aan den dag gelegd; en in zijn eigen dierbaar bloed, als in een onvergankelijk ciment, zijne hemelsche leer heeft gegrond! Jezus, de insteller van onzen Godsdienst! een eertitel, die de hoogste aanspraken op onze dankbaarheid, op ons eerbiedigst en teederst aandenken in zich sluit! Jezus, het voorwerp van onzen Godsdienst zelve, van ons geloof, van onze hoop en aanbidding! Hij, die de gelukzaligheid ons niet slechts heeft aangekondigd, maar zelve de oorzaak en uitdeeler is van alle geluk! Jezus, de onbeperkte Beheerscher van het onmetelijk rijk der waarheid en der deugd, de toekomstige Regter van levenden en dooden, de eigen Zoon des eeuwigen Gods! Deze verheven persoon verscheen op de wereld, om onzentwil, als onze vriend en broeder, om onze boeijen te slaken, en ten koste van zijn bloed ons te verlossen en te zaligen! En wij zouden den dag zijner geboorte niet zegenen, als den dageraad onzes | |
[pagina 143]
| |
heils? Lof en dank zij U toegebragt, o onze God! Lof en dank aan U, o onze Verlosser! Onze harten vloeijen over van dankbare verrukking, onze monden van de verheffing uwer grootheid en uwer liefde! Neemt onze offers aan! Dat ze op de stem des gejuichs, die door onze voorhoven weêrgalmt, gedragen worden tot voor den troon der eeuwige ontferming!
Gelijk er geene gebeurtenis immer heeft plaats gehad, zoo groot en gewigtig in haren aard en gevolgen, als de komst van Jezus in het vleesch, zoo kennen wij er geene, die van zulke treffende omstandigheden vergezeld ging, en zoo duidelijk de kenmerken van den hoogen gang der Voorzienigheid met zich bragt, als de geboorte van Jezus te Betlehem. Ik zal de merkwaardige bijzonderheden hieromtrent, die gij in deze dagen uit den mond uwer leeraren hebt opgezameld, niet herhalen, maar tot weinige en algemeene bemerkingen mijne rede bepalen. Jezus wordt te Betlehem geboren, en niemand merkt het op: de stille nacht schijnt zijn jeugdig aanwezen met zijne vleugelen te dekken. Het gewoel en de verwarring des anderen daags, die ieders hart vervult met zijne eigen aangelegenheden, duldt niet, dat men naar de geboorte eens kinds navraag doe. De gezegende moeder ondervindt niet die inschikkelijkheid, door het menschelijk gevoel aan haren eerwaardigen toestand verschuldigd, en naauwelijks verleent men haar den noodwendigsten bijstand. Verlaten, zoo het scheen, van | |
[pagina 144]
| |
God en menschen, baart zij haren eerstgeboornen, en hare peinzende ziel, in overleggingen verzonken, vraagt zich zelve twijfelmoedig af: Is dit de geboorte van Davids Zoon en Israëls Koning? Dit verschijnsel moge vreemd voorkomen, het is nogtans in het gansche plan des Albestuurs als ingeweven. Waar zag men niet menigwerf de ware grootheid veracht, miskend, verlaten; terwijl het gedruisch der menigte zich voegt aan de zijde der blinkende nietigheid? Terwijl de gelukkige booswicht bewonderd, geëerd en aangebeden wordt, leeft de zegen des menschdoms in duisternis, en sterft in vergetelheid! Maar, Christenen, terwijl op deze aarde niemand acht geeft op de geboorte van Jezus, wordt het feest derzelve in de hemelen gevierd. Engelen dalen uit hooger gewesten neder; Betlehems valleijen schitteren van hemelsch licht; juichende reijen van zalige geesten geven eer en grootheid aan hunnen God, galmen vrede toe aan de aarde, en verheffen het oneindig welbehagen, waarmeê de Vader der menschen, in dezen Jezus, zijne kinderen omvangt. Welk een schouwspel! Zoo veel goddelijker, naar mate het sterker afsteekt tegen de geringe bemoeijingen der stervelingen! Zoo ziet men den wijzen, eenzaam en nederig aan de voltooijing van Gods plans arbeiden; den edelen menschenvriend, in stilte en ongekend weldadigheid, troost en ondersteuning uitdeelen: de nietswaardige gaat hen met een honenden glimlach voorbij; maar de liefde en gunst van God omringen hen; het Alziend oog slaat hen met welgevallen gade, en de Engel des Heeren legert zich rondom hen, en schrijft hunne namen, onuitwischbaar, in het boek der genadige vergelding! | |
[pagina 145]
| |
Doch, wat hooren wij? de boodschap van des Verlossers geboorte wordt door een Hemelschen gezant aan menschen aangekondigd: en aan wie? aan Herodes of zijne grooten? aan den Hoogepriester en den raad der Joden? Neen! maar aan herders, geringe daglooners, die voor een sober gewin de guurheid des nachts verdroegen, om de kudde hunner Heeren te bewaken; arme, verachte schepsels, maar tevens eenvoudige en vrome Israëliten, door de verleidingen der wereld niet bedorven, en voor wie het Euangelium van des Messias geboorte waarlijk eene belangrijke, eene blijde en troostvolle boodschap was. Zoo behoeven wij dus ook niet te vragen, waarom aan hen, meer dan aan alle anderen, dit heil werd verkondigd? Nederige Jezus! hoe vreemd zou uw Euangelium, de boodschap van de geboorte eens Konings, die met doeken omwonden in eene kribbe lag; hoe vreemd zou die geklonken hebben in de gewelven van een trotsch paleis! Hoe zouden de grooten der aarde zulk een armen Zaligmaker bespot en verworpen hebben! Laten wij hunne vergankelijke grootheid en luister Lun niet benijden! Wat zijn die in de oogen van God, dan een verachtelijk niets? De Engel der vertroosting gaat hunne woningen, de gestichten des hoogmoeds voorbij, terwijl hij in het open veld, aan geringe herders, de geboorte van hunnen Heiland verkondigt. Beminnelijk daarentegen is die eenvoudigheid van ziel, die geen denkbeeld heeft van den dwazen waan der stervelingen; die, onopgemerkt van de geheele wereld slechts haar pligt betracht, en haren God dient in nederigheid des harten. Zij is de erfelijke deelgenoote van Gods gunst, en een waardiger schouwspel voor zijn alziend oog, | |
[pagina 146]
| |
dan duizend vorsten, die in hunne onbezonnen dwaasheid elkander vernielen! Het Euangelium der zaligheid zal eeuwig eene ongerijmdheid blijven voor den aangebeden en toegejuichten wereldling, terwijl, ver van het oog der menschen vervreemd, eene stille, edele ziel, voor het aangezigt van God, daaruit stroomen schept van troost en blijdschap. Eindelijk, indien er immer eene gebeurtenis plaats had, waaruit ten duidelijkste blijken kon, dat de dwaze onderscheidingen der stervelingen bij God niet gelden; dat de ware grootheid des menschen niet in uiterlijke vertooning, maar alleen in wezenlijke, innerlijke waardij bestaat, het is de geboorte van Jezus, die in onuitwischbare trekken, het eerwaardig opschrift: de adeldom der armoede! als op het voorhoofd draagt. Ik spreek niet van die schandelijke armoede, die uit misdaad geboren, door luiheid opgekweekt, en door de diepste vernedering van vrijwillige ellende voltooid wordt; maar van die eerlijke behoefte, die door onafgebroken arbeid naauwelijks het schamele brood zich gewinnen kan, en van alle verkwikkingen des levens niets meer dan de namen kent. Hoe menigmaal acht zich de brave arme van God vergeten, uitgesloten van Gods zorg en liefde, waarvan alle de schatten alleen voor den rijken en magtigen schijnen open te staan! Hij ga naar Betlehem; hij zie daar het kind eener arme moeder, de verloofde van een eerlijken handwerksman; in een stal, in eene kribbe, met schamele doeken naauwelijks bedekt en omwonden! En dit kind is Jezus, Gods eigen en geliefde Zoon, het hoofd des ganschen menschdoms, bestemd om éénmaal door de geheele wereld geëerbiedigd en aangebeden te worden! Kunt gij twij- | |
[pagina 147]
| |
felen, Christenen, al werd het u niet uitdrukkelijk bevestigd, dat God het arme en bij de wereld verachte heeft uitverkoren? Welk een afgrijzen verdient de vermetele trotschaard, die om een handvol geleend goud, waarvan hij éénmaal zulk eene zware verantwoording zal moeten afleggen, op de eerlijke armoede met versmading durft nederzien, of de smeekende behoefte voor het hoofd stooten! Doch wenden wij het oog van dit vernederend schouwspel! Kunt gij twijfelen, Christenen, gij, die den adel van Jezus armoede beseft, of het feestlied zijner geboorte Hem minder gevallig zal zijn, omdat het uit den mond van hen, die aan uwe zorg en milddadigheid hun eerlijk bestaan voor nu en het toekomende te danken hebben, uit den mond der behoeftigen tot Hem is opgezongen?Ga naar voetnoot(*) Neen voorwaar! indien er iets is, dat de waardij van dit feestlijk uur, in het oog, niet van den dwazen, bevooroordeelden, maar van den regtschapen menschenvriend en vriend van Jezus verhoogen kan, het is dit! want ook tot de nederige kribbe des Heilands werden geene anderen toegelaten, dan die het kleed der behoefte droegen. Neen! de Almagtige berekent niet de hulde, die Hem wordt toegebragt, naar het uiterlijk aanzien der genen, die zich voor Hem buigen, maar alleen naar de zuiverheid van het hart en de opregtheid der gezindheden. En nu, Toehoorders! wie gij ook zijn meugt, zijn niet uwe harten brandende in u, om aan Hem, die om uwentwil arm werd, daar hij rijk was, die voor u den smaad der menschen en den bittersten | |
[pagina 148]
| |
dood verdroeg; om u te troosten en te verblijden; om u rijkdom en leven te schenken; om u met alle uwe verkeerdheden en uwe duizende misdaden, nogtans het uitzigt eener eeuwige gelukzaligheid te openen; om aan Hem, die nu verheerlijkt aan de regterhand zijns Vaders, de Koning en Oppergebieder der gansche wereld is, en éénmaal zal wederkomen om levenden en dooden te oordeelen; om aan den eeuwig geprezen Jezus, op het feest zijner geboorte, uwen dank toe te stamelen, uwen lof uit te galmen, en uw gansche hart aan Hem toe te wijden! Welaan! dat uwe heilige overdenkingen, dat de teederste aandoeningen uwer getroffen zielen zich vereenigen met de stem der zingende reijen, en op de vleugelen des gezangs gedragen worden voor uwen God en Verlosser! Juicht dan den Heer met blijde galmen,
Gij, Jezus dienaars, juicht van vreugd!
Zingt vrolijk in verheven psalmen
Het heil, dat de aarde in 'trond verheugt!
Doe bij uw harp de lied'ren hooren,
Uw juichstem geef den Heere dank;
Laat klinken door uw tempelkoren
Trompetten en bazuingeklank.
Dat 'sHeeren huis van vreugde druische,
Voor Isrels grooten Opperheer;
De zee met hare volheid bruise,
De gansche wereld geef Hem eer!
|
|