De stakingen van '69 en '71
De roof van bauxiet, rijst, hout en andere produkten bracht toenemende armoede in Suriname. Meer dan 25 procent van de beroepsbevolking is werkloos, meer dan de helft van de bevolking woont in krotten, de voorzieningen voor onderwijs en medische zorg zijn miserabel. Velen zochten een uitweg naar Nederland. Daar had zich onder de immigranten een militant nationalisme ontwikkeld. Door de Vereniging Ons Suriname te Amsterdam onder leiding van Otto Huiswoud was al in 1954 het Statuut als koloniaal afgewezen en een werkelijke onafhankelijkheid geëist. Uit de in Nederland opgerichte kulturele vereniging Wi Egi Sani was in 1961 in Suriname de Partij Nationalistische Republiek (PNR) onder leiding van Bruma ontstaan.
Binnen de NPS was de macht van haar oprichter Pengel gegroeid.
Hij was voorzitter van de Moederbond en werd in '63 minister-president in de koalitieregering van NPS, VHP en PSV. Tijdens deze regeringsperiode werden, deels via leningen, miljoenen aan ontwikkelingshulp in Suriname gepompt ten behoeve van het buitenlands bedrijfsleven. Maar er was geen geld voor verbetering van de sociale omstandigheden voor de bevolking. Integendeel, de aflossing van de schulden drukte zwaar op het land. De ontevredenheid groeide. De onderwijsbond ging in staking om verbetering van de salarissen af te dwingen, die al sinds 1958 niet meer verhoogd waren. Het overheidspersoneel steunde de eisen van de onderwijzers en leraren. Het konflikt groeide uit. In 1969 brak een massale staking uit. Nederland weigerde uitstel te geven voor de aflossing van schulden, waardoor Pengel de ambtenarensalarissen niet kon betalen. Het kabinet Pengel viel.