Rond negentienhonderd
Hoe was het intussen met de ‘vrijheid’ van de vroegere slaven gesteld? Een deel van hen leidde een armoedig bestaan als boer op kleine lapjes grond, ‘kostgrondjes’ genaamd. Zij moesten hiervoor hoge pacht aan de eigenaars of de regering betalen. Voor de vroegere slaven, die immers geen bezit hadden, konden er van de overheid ook geen landbouwvoorzieningen af, integendeel, zij moesten zelfs hoge belasting betalen. Dat leidde in 1886 tot botsingen in Parakreek. Van de opbrengst van de paar ha. grond konden de boeren de belasting niet meer betalen. Zij kregen 6 maanden uitstel, maar konden het daarna nòg niet. Hierop veroordeelde de rechter 600 Parabewoners, die al geen geld hadden voor de belasting, nota bene tot hoge boete! De gouverneur zond troepen om de wanbetalers in de gevangenis te werpen. Maar de Parabewoners hadden zich intussen gewapend om hun recht op een bestaan tot het uiterste te verdedigen. De troepen moeste de aftocht blazen. Tegen dit uitknijpen van de kleine boeren staken de voorzieningen voor het buitenlands bedrijfsleven schril af. Terwijl er voor de boeren zelfs geen wegen waren om hun produkten te vervoeren, werd tussen 1903 en 1912 voor een bedrag van 9 miljoen gulden een spoorlijn aangelegd om het goud, dat in Brownsweg gevonden werd, voor de grote Amerikaanse en Europese maatschappijen te vervoeren. Rond 1908 werd gemiddeld 10 kg goud per week naar Paramaribo vervoerd. Daar deze goudwinning door het dichte oerwoud niet machinaal kon geschieden, moest het stofgoud met de hand ‘gewassen’ worden, om het van de gronddeeltjes te scheiden. Dit zware werk in ongezonde streken, werd tegen een hongerloon van f 1,50 per dag door de kontraktarbeiders gedaan.