De strijd van de Hindostaanse kontraktarbeiders
De immigratie van Brits-Indische kontraktarbeiders was in een verdrag tussen Engeland en Nederland vastgelegd, maar de toestand op de plantages in Suriname was zó slecht, dat Engeland in 1876 de immigratie tijdelijk verbood. Een nederlandse regeringskommissie stelde een onderzoek in en meldde: ‘dat de behandeling van de koelies niets te wensen overliet.’ Daarop werd de immigratie heropend. Intussen liet de behandeling van de Hindostaanse kontraktarbeiders alles te wensen over. Het minimum loon voor een volwassen man was 60 ct. voor een werkdagen van 7 uur op het veld of 10 uur in de fabriek.
Voor vrouwen en jongens van 10 tot 15 jaar was dit 40 ct. per dag.
Zij werden in krotten ondergebracht, die op lange rijen (zg. colly-lines) bij de plantagefabriek stonden.
Vaak waren het opgekalefaterde slavenhutten. Zelfs nu, na 100 jaar, zijn er nog plantages, waar de arbeiders in diezelfde hutten uit de slaventijd moeten wonen! Het hele gezin had een vertrek van slechts 2 bij 3 meter. Wat koperen potten en een met lappen bedekte brits waren het enige huisraad. Lijfstraffen, zoals slagen met een zware stok kwamen voor, hoewel dat verboden was. Als de kontraktarbeider de mishandeling aan de overheid doorgaf, kreeg hij nog vergeldingsmaatregelen op de koop toe, zodat hij maar liever zweeg. De ‘Poenale Sanktie’ was het dwangmiddel, dat de mensen tot hardere arbeid moest opjagen. Als de arbeider wegens vermoeidheid of ziekte niet kon werken, dan werd hij vaak ‘wegens desertie’ veroordeeld.