Uiteindelijk leidde het verzet van de slaven op de plantages en in de stad en de guerilla vanuit de bossen tot afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863. Slechts 30.000 nazaten waren er over van de 350.000 in Suriname ingevoerde slaven! De kolonialisten deden verwoede pogingen om hun winsten veilig te stellen. Zij wilden arbeiders hebben voor de laagst mogelijke lonen. Daarom stelden zij een periode van Staatstoezicht in van 10 jaar, waarbij de vrijgekomen slaaf verplicht was een arbeidskontrakt te sluiten, tegen een loon, dat buiten hem om werd vastgesteld. En terwijl de vrijgekomen slaaf gedwongen was voor een hongerloon te werken, kreeg de kolonist f 300,- schadeloosstelling per slaaf.
Omdat de plantagehouders bang waren dat de vrije arbeiders na de 10 jaar van Staatstoezicht een beter loon zouden eisen, werden kontraktarbeiders uit Brits-Indië geronseld, zodat er een teveel aan arbeiders ontstond. Hierdoor bleef er voor de slaaf, die net zijn vrijheid had verworven, niets anders over dan het zwaarst mogelijke werk, onder de grootste ontberingen, tegen de laagst mogelijke lonen. De Balata Compagnie haalde gouden winsten aan hen binnen! De plantage-eigenaren verdienden niet minder aan de uit Brits Indië geronselde kontraktarbeiders, die onder de meest erbarmelijke omstandigheden op de plantages moesten werken.