In 1832 werd Paramaribo opgeschrikt door een hevige brand. De volgende geschiedenis was hieraan voorafgegaan. Twee jonge slaven waren door hun meesters de stad ingestuurd om broodjes te venten. De éne slaaf, Codjo, had 2 1/2 cent te weinig hiervoor ontvangen, de andere, Frederik, had 8 cent verloren. Uit angst voor de wrede straffen, die vaak voor de kleinste vergrijpen werden gegeven, vluchtten zij het bos in bij Paramaribo. Andere gevluchte slaven sloten zich bij hen aan, o.m. Mentor, Present, Tom en Winst. De meesten van hen waren nog geen 20 jaar. Omdat zij als stadsslaven niet gewend waren van de bossen te leven, leden zij honger. Zij ondernamen strooptochten naar de buitenwijken, maar werden opgejaagd. Zij zagen geen andere uitkomst meer dan brand te stichten in een wijk van Paramaribo en van de verwarring gebruik te maken door geld en eten weg te nemen. In enkele uren stond een groot deel van Paramaribo in brand. Na enige dagen werden de daders gepakt. Als straf werden Codjo, Mentor en Present levend verbrand, Winst en Tom gehangen, de overigen gegeseld, en tot levenslange dwangarbeid veroordeeld. Zo oordeelde de justitie, die de plantagehouders bij hun voor geen misdaad uit de weg gaand winstbejag, beschermde!