Ondanks de vredesverdragen is de strijd van de Marrons gedurende de hele periode van slavernij voortgezet. De gevluchte slaven, die niet onder de vredesbepalingen vielen, verhevigden de aanvallen op de plantages. Gouverneur Nepveu (1770-1779), zag zich genoodzaakt de plantages tegen de aanvallen te beschermen door een ‘militair kordon’ aan te leggen, dit was een 94 km. lange ondoordringbare heg van doornen en glasscherven, waaraan militaire posten lagen, die onderling verbonden waren. Om de dorpen van de Marrons te vinden nam men slaven in dienst, de zg. Redi Moesoe's (rode mutsen). Men stelde hen de vrijheid in het vooruitzicht, als zij een aantal jaren dienst namen in de strijd tegen hun broeders, de Marrons (een vroegere vorm van surinamisering van het leger). Dit kon de kracht van de Marrons niet breken.
Onder leiding van de grote vrijheidsstrijders Bonni, Baron en Joli Coeur werd een goed getrainde krijgsmacht gevormd. Deze leiders kenden de slavernij in alle bitterheid. Joli Coeur zag als kind hoe zijn vader gegeseld werd, omdat hij in opstand kwam toen de meester zijn moeder kwam opeisen voor de nacht. Bonni's moeder was gevlucht, terwijl zij in verwachting was van een kind van de meester. Hij verwierp haar en dreigde haar met de zweep. Bonni werd in vrijheid geboren. Baron muntte uit door intelligentie. Zijn meester had hem leren lezen en schrijven, en nam hem mee naar Holland. Hij beloofde hem de vrijheid na terugkeer in Suriname, maar hij verbrak zijn belofte en verkocht Baron aan een vriend. Deze liet hem een ‘spaanse bok’ toedienen om zijn opstandigheid te breken. Baron vluchtte en werd één van de voornaamste aanvoerders van de Marrons.