De slavenhandel
De priester De Las Casas, die de massamoorden op de Indianen aanklaagde, stelde voor om Afrikanen naar Amerika te halen, omdat zij beter opgewassen zouden zijn tegen de zware plantagearbeid. De slaven werden gehaald van de westkust van Afrika, o.a. Angola, Dahomey, Goudkust. Zij werden geroofd bij nachtelijke aanvallen op de kustdorpen, maar dit leidde tot verzet van de bevolking en schade voor de goudhandel. De Europeanen gingen nu stammenoorlogen ontketenen en aanwakkeren door wapens te leveren aan afrikaanse stammen, die elkaar vijandig waren. De krijgsgevangenen werden als slaven geruild, tegen europese goederen. Vóór zij op de slavenmarkt kwamen, werden de slaven ingesmeerd met olie, opdat zij er zo goed mogelijk uitzagen. Waren zij verkocht, dan kregen zij met een gloeiend ijzer de naam van de maatschappij op de borst geschroeid. De slaven werden daarna in forten opgesloten, vanwaar zij naar de schepen werden gevoerd. In het benauwde ruim van de schepen werden zij geketend als haringen in een ton opeengepakt. De mannen gescheiden van de vrouwen. Ziektes braken uit, vuil hoopte zich op. De voeding was slecht. Als tijdens de maandenlange reis soms schipbreuk werd geleden, was er in het afgesloten ruim geen enkele kans op redding. Wanhopig verzet brak uit onder de ongewapende slaven tegen het zwaar gewapende scheepsvolk. Verzet met de dood als enige uitkomst.