| |
| |
| |
Enige literatuur over Oost-Indië, de VOC en de liedjes
Oost-Indië
F. de Haan. Oud Batavia. Gedenkboek uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen naar aanleiding van het driehonderdjarig bestaan der stad in 1919. 4 dln. Batavia 1922-1932. |
F. de Haan. Priangan. De Preanger-regentschappen onder het Nederlandsch bestuur tot 1811. 4 dln .Batavia enz. 1910-1912. |
Rob Nieuwenhuys. Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. 3e, bijgew, en herz. dr. Amsterdam 1978 (ie dr. 1972). |
Rob Nieuwenhuys, Bert Paasman en Peter van Zonneveld. Oost-Indisch magazijn. De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse letterkunde. 2e, herz. dr. Amsterdam 1990. |
E. du Perron. De Muze van Jan Companjie. Overzichtelike verzameling van Nederlands-Oostindiese belletrie uit de Companjiestijd (1600-1780). 2e, herz. dr. Bandoeng 1948 (1e dr. 1939). |
F.W. Stapel. Geschiedenis van Nederlandsch-Indië. 5 dln. Amsterdam 1938-1940. |
J.G. Taylor. Smeltkroes Batavia. Europeanen en Euraziaten in de Nederlandse vestigingen in Azië. Groningen 1988. |
| |
VOC
J.R. Bruijn, F.S. Gaastra en I. Schöffer, Dutch-Asiatic shipping in the 17th and 18th centuries. Vol. 1: Introductory volume. The Hague 1987. |
F.S. Gaastra. De geschiedenis van de voc. 2e dr. Zutphen 1991. |
R. van Gelder en L. Wagenaar. Sporen van de Compagnie. De
|
| |
| |
voc in Nederland. Amsterdam 1988. |
J. de Hullu. Op de schepen der Oost-Indische Compagnie. Vijf artikelen, ingeleid, bewerkt en voorzien van een studie over de werkgelegenheid bij de voc door J.R. Bruijn en J. Lucassen. Groningen 1980. |
E.M. Jacobs. Varen om peper en thee. Korte geschiedenis van de Verenigde Oostindische Compagnie. Amsterdam/Zutphen 1991. |
| |
Liedjes
B. Cooper en J.W.F. Werumeus Buning. De zingende walvis, Zijnde een bundel zeemansliedjes en verzen, rijmen, gezegden en rariteiten, uit vele eeuwen, van ernstigen en vermakelijken aard. Amsterdam 1939. |
C.A. Davids. Wat lijdt den zeeman al verdriet. Het Nederlandse zeemanslied in de zeiltijd (1699-1800). Den Haag 1980. |
R. Dekker en L. van der Pol. ‘Wat hoort men niet al vreemde dingen’. In: Spiegel Historiael 17 (1982), p. 486-494. |
G. Kalff. Van zeevarende luyden en zee-poëten. Een inleiding tot Scheurleer's ‘Mannen ter zee’ en ‘Van varen en van vechten’. Groningen 1915. |
Bert Paasman. ‘Heren van zes weken. Liedjes voor Oostindiëvaarders’. In: Ons Amsterdam 43 (1991), p. 58-62. |
Bert Paasman. ‘Lof van Oost-Indiën. Liedjes uit de voc-tijd’. In: Indische letteren. Tijdschrift van de Werkgroep Indisch-Nederlandse letterkunde 6 (1991), p. 1-17. |
D.F. Scheurleer (ed.). Van varen en van vechten. Verzen van tijdgenoten op onze zeehelden en zeeslagen, lof- en schimpdichten, matroozenliederen. 3 dln. 's-Gravenhage 1914. |
D. Wortel (ed.). Zyt ghy oock een meyt? Dertien liedjes over meisjes loos. Rotterdam 1987. |
D. Wouters. Van water en wind. Zee- en vissersliederen. 's-Gravenhage 1943. |
|
|