Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdEen nieuw lied op een vrouwe matroosStem: Santippeaant.Vrinden, kom luister naar dit lied,
Wat er in kort weer is geschied,
Van een meisje van twintig jaren,
Die gezind was om te gaan paren.
Omdat haar liefje was kapitein,
Zo wou zij een matroosje zijn.
| |
[pagina 45]
| |
Het was in de stad van Amsterdam
Daar zij bij een zielverkoper kwam,
Daar nam zij dienst voor zeven jaren
En zij vreesde geen gevaren,
Om te gaan klimmen al in de mast,
Te maken de zeilen met de touwtjes vast.
Zij ging met haar kist naar boord,
Zoals een goed matroos behoort,
En zij waren in zee gaan varen,
Enige mijlen op de baren,
Toen heeft haar het weer verrast,
Dat zij moest klimmen al in de mast.
Maar toen 't matroosje was aan boord,
Wie heeft raarder klucht gehoord?
Dit lied moet ik te kennen geven
Wat dit meisje heeft bedreven.
Zij piste door een hoorn ras
Net of het een jonkman was.
Maar door het stormen en kwaad weer,
Zo gingen de zeilen al heen ende weer.
En toen was zij in gevaren,
Want zij kan het niet meer klaren,
En zij trapt op het kardeel
Dat zij viel van boven neer.
Aanstonds sprak de kapitein,
Als dat zij moest gepriegeld zijn.
Zij werd gebonden al aan de mast,
Zij maakten haar handen en voeten vast
En toen moest zij blijven staan,
Totdat de kwartiermeester haar zou slaan.
| |
[pagina 46]
| |
Aanstonds riep zij: heer kapitein,
Mocht ik u spreken een woord allein.
Zij zei: manheer en sla mij niet,
Want ik ben uw liefje, gelijk gij ziet.
Aanstonds werd zij losgedaan
En met een kusje heeft hij haar ontvaên.
Ik zeg u, dochters van de trant,
Heb je geen zin hier te land,
Maar wilt naar Oost-Indië varen
Voor matroos al door de baren,
Of heb je gediend bij moeder mijn,
Dan krijg je nog wel een kapitein.
Oorlof meisjes, wie gij zijt,
Die van een jonkman wordt gevrijd,
Word een matroosje of een soldaat,
Dat gij uw liefje toch nooit en verlaat,
Want eer het scheepje kwam aan de wal,
Zo was er een jong matroosje al.
Ik zing u meisjes, tot besluit,
Nu schei ik met het dichten uit.
Kunt gij hier geen vrijer krijgen,
Voor de rest zal ik 't zwijgen.
Ik kreeg van de kapitein op 't schip,
Lekker wat in mijn vogelknip.
|
|