Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
VertrekDe trommel slaat, maak u gereedEen nieuw lied, tot lof van een Oostindiëvaarder, die de meisjes verzoekt om met hem mee te varenOp een bekende vooisaant.Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen,
Als een held der helden al door de baren,
Het schip leit aan de ree,
Mooi meisje, wilt gij mee,
Daar kunt gij veel geld en goed vergaren.
Tsa, mooi meisje, luister naar mijn reden,
Als een jong matroos zal ik u kleden,
Al met een pikbroek aan.
Mooi meisje, wilt gij gaan
Met die kleren aan uw frisse leden.
Klimmen in de mast, lief, zal ik u leren,
't Schip van buiten pekken en teren,
Pas maar op uw plicht.
Houd de zeilen dicht,
Zien naar het kompas en 't roer regeren.
Een hangmat, lief, is uw bed, wil weten,
Lekkere spijs en drank wordt er niet gegeten;
Een stukje zoute vleis,
Erwten, gort of rijst,
Harde beschuit en spek is ons eten.
Betrekt de lucht, krijgt men onweersvlagen,
Die ons dreigen naar de kelder te jagen,
| |
[pagina 8]
| |
Door donder, storm, wind,
Schep moed, mijn lieve kind,
Wij moeten 't al voor een tijd verdragen.
Als de zon dan weer begint te schijnen,
Dan ziet men haast alle leed verdwijnen,
Zijt gij dan, lief, in pijn,
Ik zal uw trooster zijn,
Wees welgemoed en wil niet kwijnen.
Haast komen wij aan de Kaap de goe' Hope,
Daar gaat men dan verversing kopen,
't Is daar zo abondant,
Mooi meisje, wees constant,
Van daar gaan wij weer zee in lopen.
De stuurman geeft het volk zijn wetten
Die aan land daar gaan om toch wel te letten:
Als weer en wind zijn goed,
Naar boord te gaan met spoed,
Om hun reis naar 't Oosten voort te zetten.
Op Oost-Inje aan, zo wij vertrouwen,
Dan zult gij, lief, dat land beschouwen,
Met al die vruchten schoon,
Voor mond en oog ten toon,
Daar zullen wij goede sier dan houden.
Tsa, matroosjes, wilt uw hoedjes draaien,
Ik zie van ver vele vlaggen waaien,
Het is Batavia, wij zijn daar nu dra,
Mij dunkt, ik hoor de hanen daar kraaien.
| |
[pagina 9]
| |
Kokerneuten, lief, ziet men daar groeien,
Appel-sinas en limoenen bloeien,
Edele spijs en drank,
Vogelen zoet van zang,
Meisje, daar zullen wij ons lijf voeien.
Konstabels, laadt het geschut tegaren,
Wij gaan weer naar 't vaderland heen varen,
Het schip is al bevracht;
Groet Inje goede nacht,
Wij zeilen weer naar huis door de baren.
Tsa, matroosjes al lustig als heren,
Lekkere spijs en drank zal niet mankeren,
Speel en zing overluid,
Op bas, hobo en fluit,
Zo komt men in 't vaderland laveren.
|
|