Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd4.5. De Demerary-opstand (1823)Ga naar eind153In het voorjaar van 1823 werd door het Britse parlement de ‘Resolution for ameliorating the condition of the slave population and preparing them for freedom’ aangenomen. De Resolutie ging er van uit dat men door een geleidelijke verbetering van levens- en arbeidsomstandigheden van de slaven, hen stap voor stap op de volledige emancipatie kon voorbereiden. De Britse regering wilde niets overhaasten en probeerde zich van de medewerking te verzekeren | |
[pagina 202]
| |
van de planters en kooplieden in het Caribische gebied. Belangrijke punten in de Resolutie van 1823 waren, dat vrouwelijke slaven niet meer geslagen mochten worden; de drijvers mochten op het veld geen zwepen meer dragen. Gouverneur Murray bracht de Resolutie zo spoedig mogelijk in de Court of Policy, maar de behandeling duurde lang: men had er verschillende zittingen voor nodig. Pas na een maand werd de resolutie in de kolonie afgekondigd (6 aug.). Waarschijnlijk heeft ook Murray voorzichtig willen optreden en de planters in de Court slechts met moeite kunnen overhalen zich achter de Resolutie te scharen. Het gevolg van het langdurig uitstel was echter de verspreiding in de kolonie van allerlei geruchten over de Resolutie waarin ook sprake van ‘freedom’ was. De negerslaven meenden dat het Britse parlement hun reeds de vrijheid gegeven had, maar dat het koloniale bestuur hun die niet wilde toestaan en daarom de Resolutie saboteerde. De geruchten konden ontstaan doordat huisslaven er hun meesters aan tafel over hoorden discussiëren,Ga naar eind154 doordat zeelieden berichten overbrachten en doordat enkele slaven kranten konden lezen met berichten over de nieuwe ontwikkelingen. Naar men aanneemt hebben de slaven niet precies begrepen wat er aan de hand was, maar veronderstelden zij dat hun door de planters het bericht van de op handen zijnde afschaffing van de slavernij onthouden werd. Dit bracht onrust teweeg en er werden plannen beraamd om uitsluitsel te krijgen over de ‘geheimzinnige’ resolutie. Op de Oost-Kust namen de slaven het initiatief: Jack Gladstone (een kuiper van de plantage ‘Success’) en Paris (een boot-hoofdman van ‘Good Hope’) traden o.a. als aanvoerders op. De vader van Jack Gladstone, Quamina, was ouderling van ‘Bethel Chapel’ op ‘Le Resouvenir’. Hij moet met Smith gesproken hebben over het gerucht, maar deze had er niet van gehoord en zei te verwachten dat dit gerucht over vrijheid vals was. Hij waarschuwde niet te rebelleren. Op zondag 17 aug. verzamelden de slaven zich op ‘Success’ en in ‘Bethel Chapel’ en werd een actie beraamd. Met name Quamina drong er op aan om een geweldloze actie te ondernemen, bijvoorbeeld een staking. Besloten werd om de volgende dag zonder geweld de blanken gevangen te zetten in hun magazijnen, alle wapens in beslag te nemen, en de planters naar Georgetown te zenden om de ‘New Law’ te gaan halen. De gouverneur zou moeten komen om de slaven opheldering te geven. Na afloop van de kerkdienst spraken sommige ingewijden nog met Smith die een actie ten zeerste afraadde en er nogmaals op wees dat bloedvergieten in strijd met het christelijk geloof is. Heeft Smith bewust of niet bewust nagelaten de autoriteiten te waarschuwen? Volgens de planters bewust omdat hij aan de kant van de opstandelingen stond; ook volgens sommige negers zou Smith bewust de kant van de slaven gekozen hebben: zij zagen in hem dan ook een bondgenoot; volgens Smith zelf heeft hij uit argeloosheid niet gewaarschuwd, hij zou de ernst van de situatie niet doorzien hebben. Volgens moderne Guyanese geschiedschrijving heeft Smith enerzijds de leden van zijn gemeente willen sparen en het vertrouwen van de negers niet willen verliezen, maar anderzijds zijn uiterste best gedaan om de negers van de actie te doen afzien. Zo schreef hij aan een van de deelnemers: hasty, violent or concerted measures are quite contrary tot the religion we profess, and I hope you will have nothing to do with it.Ga naar eind155 Verder kwam hij tussenbeide toen de directeur van ‘Le Resouvenir’, Hamilton, door een grote groep negers in het nauw gebracht was. Een huisslaaf, Joseph Packard, lichtte op de dag van de actie zijn meester in, de heer Simpson van de plantage ‘Kitty’; deze waarschuwde zo spoedig mogelijk de gouverneur. Een afdeling van de militia vertrok naar de Oost-Kust en de gouverneur ging zelf poolshoogte nemen. Hij werd onderweg tegengehouden door een grote groep negers (47) die hem hun eis meedeelden: ‘Our right’. De gouverneur legde hun uit wat er te gebeuren stond, namelijk een verbetering van hun omstandigheden. Ongehoorzaamheid zou hen echter van deze voordelen beroven en hij raadde hun aan de wapens neer te leggen en aan het werk te gaan. Onder de slaven was enige verdeeldheid en aarzeling over dit advies, maar uiteindelijk verwierpen ze het. | |
[pagina 203]
| |
's Avonds werden vele planters en opzichters gevangen gezet, meestal - op aandringen van Quamina en Jack Gladstone - zonder gebruik van geweld. De slaven waren merendeels christenen en de wreedheden die de slaven in 1763 tijdens de Berbice opstand hadden bedreven, bleven thans uit. De actie zelf bleef beperkt tot de Oost-Kust. De gouverneur kondigde de staat van beleg af en een troepenmacht onder kolonel Leaky werd ingezet om de rebellen te onderwerpen. Op 20 aug. vond bij ‘Bachelor's Adventure’ een treffen plaats van de goed bewapende gouvernementstroepen met de slecht bewapende en slecht georganiseerde negers. Deze hadden geen schijn van kans, ook al omdat een deel van hen als christen de wapens niet wilde gebruiken. De slaven sloegen op de vlucht en een slachting vond onder hen plaats. Langs de openbare weg en op het fort van Georgetown werden hun hoofden op staken ten toon gesteld. Sommigen werden in ketens opgehangen. Quamina werd in het bos achter Château Margot door indianen neergeschoten; Jack Gladstone gearresteerd en opgehangen. Vele vluchtelingen werden door indianen gevangen en teruggebracht. Murray bood een ‘full and free pardon’ aan voor alle rebellen die zich zouden onderwerpen, behalve voor de ‘raddraaiers’. Na een rechtszitting werden 27 negers ter dood gebracht door middel van ophanging. Zulke wrede straffen als in Berbice werden niet meer voltrokken - althans niet op last van de rechter. Er waren slechts enkele blanken omgekomen, dankzij de matigende invloed van de christen-negerleiders. John Smith werd op 21 aug. in staat van beschuldiging gesteld en gevangen gezet in het ‘Colony House’. Hij moest zich voor een krijgsraad verdedigen tegen een aantal beschuldigingen, waaronder: 1o. de rebellie te hebben uitgelokt door de slaven door zijn prediking ontevreden gemaakt en tegen hun meesters opgezet te hebben; 2o. met bepaalde raddraaiers in contact te hebben gestaan en hun adviezen te hebben gegeven; 3o. de autoriteiten niet op de hoogte gesteld te hebben van de te verwachten opstand. Het kan niet worden ontkend dat onder de opstandige negers een groot aantal kerkgangers van Smith is geweest, onder wie enige vooraanstaande gemeenteleden, noch dat Smith met enkelen van hen kort voor en tijdens de actie mondelinge of schriftelijke contacten heeft gehad, maar het dient betwijfeld of hij hen direct of indirect tot rebellie aangespoord zou hebben. Wel heeft hij gepreekt vanuit zijn opvattingen van het christendom, d.w.z. een christendom van naastenliefde, rechtvaardigheid en van bewogenheid met de onderdrukten, en dat was niet het christendom van het merendeel van de planters en de met hen samenwerkende handelaren. Smith werd op sommige tenlasteleggingen schuldig bevonden en als een van de hoofdschuldigen van de rebellie veroordeeld tot de dood door ophanging. Het hof wees zelf op de mogelijkheid tot een verzoek van gratie. Smith stierf echter in febr. 1824 in de gevangenis, enkele weken voordat vanuit Engeland het bericht van gratieverlening door George IV in de kolonie arriveerde.Ga naar eind156 Op het proces tegen Smith zijn in Engeland vele reacties gekomen: ze lokten een discussie uit in het Britse parlement. De LMS verdedigde Smith en wees de beschuldigingen tegen hem verontwaardigd van de hand. Zij had bezwaren tegen de procesvoering en tegen de verslaggeving en gaf zelf een verslag van het proces uit dat haars inziens authentieker was dan het officiële verslag. Ook de tekst van de redevoeringen en beraadslagingen in het Lagerhuis werd door de LMS uitgegeven.Ga naar eind157 Smith is naderhand door negers en zendelingen als een martelaar aangeduid: ‘the Demerary Martyr’; een van de kerken van de LMS in Georgetown werd tot ‘Smith's chapel’ gedoopt. Achteraf gezien ligt het meer voor de hand om Smith niet als een martelaar te beschouwen, maar als een zondebok. Een zondebok die moest lijden voor wat de planters beschouwden als de ondermijnende invloed van het christendom op het systeem van de slavernij. In Smith werd de zending veroordeeld en daarmee alle zendelingen in de kolonie en die blanken die met de zendelingen samenwerkten - onder wie Hermanus Hillebertus Post de initiatiefnemer was geweest. De man die de naam van martelaar zou kunnen dragen is Quamina. Hij stelde als | |
[pagina 204]
| |
De Demerary-opstand van 1823 volgens J. Bryant (ubl).
De strafplegingen.
| |
[pagina 205]
| |
christen zijn medeslaven de geweldloosheid voor ogen, die van de kant van de negers grotendeels ook gerealiseerd werd, maar viel zelf onder het geweld.Ga naar eind158
De opstand van 1823 had verstrekkende gevolgen voor Guiana en voor de andere Britse koloniën. Door het gebeurde waren de humanitaire gevoelens in Engeland sterk opgewekt en verhevigden de anti-slavernij-groeperingen hun activiteiten. Vooralsnog handhaafde de regering de politiek van geleidelijkheid. In 1825 kwam een nieuwe resolutie uit ‘ter bevordering van de godsdienstige opleiding der slaven, en de verbetering van hun toestand’.Ga naar eind159 Er waren o.a. de volgende voorzieningen in getroffen: verlichting van de taak van de slaaf door vermindering van het aantal werkuren; toekenning van een aantal civiele rechten, zoals het recht om eigendom te bezitten, het recht om te trouwen en het recht tot vrijkoping of manumissie. Verder werd een ‘Protector of Slaves’ aangesteld, een ambtenaar die bevoegd was om rechtstreeks kennis te nemen van de klachten van slaven en om getuigen te horen. Hij moest erop toezien dat de reglementen ter bescherming van de negers werden nageleefd. Kolonel A.W. Young oefende deze moeilijke want door de machthebbers niet gewenste functie, met tact uit. De Court of Policy accepteerde deze maatregelen met de grootst mogelijke tegenzin en wees de voorgestelde ‘compulsory manumission’, recht tot vrijkoop van de slaaf ook tegen de zin van de meester in, af. Deze werd echter enige jaren later (1831) alsnog ingevoerd. In 1830 kwam er in Engeland een Whig-regering aan de macht onder leiding van Earl Grey. Deze voerde vele hervormingen in en streefde naar spoedige, algehele afschaffing van de slavernij in het Britse rijk. In 1831 en 1832 werden er nog nieuwe maatregelen ter verbetering van het lot der slaven getroffen, en in aug. 1833 werd door het nieuwe Lagerhuis (na de Parliamentary Reform Bill van 1832) de wet aangenomen tot afschaffing van de slavernij, die zou ingaan op 1 aug. 1834. Ook de liberale regering betrachtte tact: de gedupeerde planters zouden een genereuze schadevergoeding ontvangen. In Demerary-Essequibo kregen ze 21 ½ miljoen dollars voor 84.915 slaven. Verder voorzag de wet in een overgangsperiode van 6 jaar voor plantageslaven en 4 jaar voor huis- en stadsslaven waarin zij verplicht waren voor drie kwart van hun werktijd (die 10 uur per dag en 60 uur per week bedroeg) voor hun vroegere meesters te blijven werken, tegen verstrekking van voedsel, kleding en andere benodigdheden. Buiten deze verplichte werktijden waren ze vrij om al dan niet te werken tegen beloning. Deze overgangsmaatregel werd ‘leertijd’ of ‘apprenticeship’ genoemd. De negers begrepen deze tegenstrijdige wet niet: ze waren tegelijkertijd vrij en niet vrij en de eerste dagen na 1 aug. 1834 waren niet zonder onrust in Guiana. De gouverneur James Carmichael Smyth bemiddelde zelf zoveel hij kon om een juiste uitvoering van de wet te verkrijgen: enerzijds liet hij de negers de verplichte arbeidsprestatie leveren, anderzijds stond hij de planters niet toe dat ze de verplichte werkdag verlengden noch dat ze beknibbelden op de verplichte tegenprestatie in de vorm van voedsel en kleding. Bovendien maakte hij de periode van ‘apprenticeship’ voor alle slaven gelijk: vier jaar, dus tot en met 31 juli 1838. De planters verzochten de regering om zijn overplaatsing. Op 1 aug. 1838 waren alle slaven in Guiana geheel vrij voor de wet - en dus in juridische zin geëmancipeerd. De zending heeft daaraan zeker een belangrijk aandeel geleverd, zowel door het werk in Guiana als via het ‘thuisfront’ in Engeland. En haar rol was nog niet uitgespeeld: de sociaal-economische, culturele en politieke emancipatie moest nog volgen. Ook daaraan hebben zendelingen bijgedragen.Ga naar eind160 |
|