Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 194]
| |
4.4. Zending in het gedingDe voorgangers van de gereformeerde, lutherse en anglicaanse kerken die in de 17e en 18e eeuw naar de Wilde Kust vertrokken, richtten hun aandacht en activiteiten voornamelijk op de aldaar aanwezige blanken. Bij wijze van grote uitzondering werden weleens negers of kleurlingen als kerkelijk lidmaat aangenomen, maar echte zendingsijver ontbrak. Wanneer zich een predikant al eens voor kerstening van niet-blanken wilde inzetten, zoals J.G. Kals omstreeks 1730 in Suriname, ondervond hij van de kerkelijke en wereldlijke autoriteiten meer tegen- dan medewerking.Ga naar eind107 Alleen de Moravische Broeders (Hernhutters) kregen ondanks tegenwerking in de loop van de 18e eeuw enige vaste grond onder de voeten. Zij arriveerden resp. in 1735 in Suriname en in 1738 in Berbice en maakten met wisselend succes bekeerlingen onder de indianen, marrons en negerslaven. De missiepost Pilgerhut aan de Berbicerivier werd tijdens de grote opstand van 1763 verwoest. In Suriname werden in de tweede helft van de eeuw de eerste (niet-blanke) zendingsgemeenten gesticht, zowel in het binnenland als in de stad Paramaribo. De Broeders hielden zich al spoedig bezig met het vertalen van bijbelgedeelten en stichtelijke lectuur in indianen- en bosnegertalen en in Sranan Tongo. Nog voor het eind van de eeuw gaven zij enig onderwijs aan niet-blanke kinderen.Ga naar eind108 Toen H.H. Post zich in de kolonie Essequibo-Demerary vestigde, moest het zendingswerk daar nog geheel van de grond komen. Alleen individuele planters hadden wel eens pogingen in het werk gesteld enkele van hun slaven (meestal huisslaven) enige kennis van het christelijk geloof bij te brengen. Men kan zich afvragen waarom de invoering van de zending aan het begin van de 19e eeuw bij de zich christenen noemende plantocratie op zoveel hardnekkig verzet stuitte - of eigenlijk, welke relaties er bestonden tussen slavernij, koloniale samenleving en zending.
Guiana was natuurlijk geheel en al een koloniale samenleving, die functioneerde dankzij de slavernij. In Demerary en Essequibo bijv. werd het aantal inwoners in 1807 geschat op 85.000; hiertoe behoorden 75.000 gekleurden, grotendeels negerslaven.Ga naar eind109 De negerslaven waren volstrekt rechteloos, de kleine groep vrije gekleurden bezat hun vrijheid en soms enig geld, maar waren overigens ook tweederangs burgers die geen belangrijke overheidsfuncties konden bekleden, noch actief of passief stemrecht hadden voor de Raden van politie en justitie. De grote groep negers moest d.m.v. gedwongen arbeid de ondernemingen van de blanken winstgevend maken (plantageslaven) en de blanke bovendien het dagelijks leven op alle denkbare manieren veraangenamen (huisslaven). Negermeisjes en -vrouwen moesten de blanke mannen daarbij als concubine, of als prostituée ter beschikking staan. Dit systeem kon alleen voortbestaan dankzij een onmenselijk streng bewind van de blanke machthebbers: afschrikwekkende straffen voor ‘ongehoorzame slaven’ - voor te geringe arbeidsprestaties, voor vergrijpen, voor weglopen en voor rebellie. De zweep was grote ‘motivatie’ in de slavernij: tegen zonsopgang knalde hij al om de slaven bij elkaar te roepen voor het begin van het werk, bij zonsondergang knalde hij nog om de slaven aan te sporen een handvol gras te plukken voor het paard van de meester. Dit was de laatste verplichting voor het beëindigen van de dagtaak als men tenminste niet 's nachts moest doorwerken, zoals in de oogsttijd kon voorkomen, bijv. in een van de loodsen of molens. De zweep knalde zes dagen per week en dikwijls zeven dagen, hoewel de zondag een vrije dag was voor de slaven om hun eigen stukje grond te bewerken, naar de markt te gaan en zich te ontspannen met muziek en dans. Doorgaans hadden de huis- en ambachtsslaven het aanmerkelijk beter dan de veldslaven die in verzengende hitte of tijdens zware regenval, nauwelijks beschermd door kleding en schoeisel, hun arbeid moesten verrichten - meestal in moerassig gebied met veel ongedierte, vooral muskieten en andere stekende insekten. De huisslaven daarentegen verbleven in of in de onmiddellijke nabijheid van het huis, hadden taken als bediende, tuinman, koetsier, | |
[pagina 195]
| |
werkster, kindermeisje en bijzit, en stonden iets dichter bij de beschaving, of althans wat daarvan overgebleven was of wat daarvoor doorging. Huisslaven van een godsdienstige planter volgden de godsdienstoefeningen met het plantergezin. De ambachtsslaven (timmerlieden, kuipers, smeden, enz.) konden hun arbeid of op de eigen plantage verrichten of verhuurd worden. Vergeleken met hun Westeuropese tijdgenoten leefden vele planters immoreel en goddeloos. Naast het geld verdienen stond het geld uitgeven centraal in hun leven: aan eten, drinken, roken, kaartspelen en vrouwen. Een nieuwkomer in de kolonie wreef zich dan ook wel enige malen de ogen uit, totdat hij ingekapseld was - of, zoals in het geval van H.H. Post, zich als zonderling of dweper gekwalificeerd en zich volstrekt geïsoleerd had van het ‘gezellige’ leven. Een jong Frans edelman, Etienne Grellet, die Demerary in 1793 bezocht, in de periode dat H. Post in New York verbleef, was zo geschokt door de immorele leefwijze van de blanken en de manier waarop ze de negerslaven behandelden, dat hij (tijdelijk) zijn geloof verloor. In zijn memoires schreef hij later over de Guianese slavenmeesters: There was no excess of wickedness and malice which a slaveholder, or driver, might not be guilty of en over de leefwijze van de kolonisten in Demerary: It was a place of much dissipation; I do not recollect, during the whole time I was there, that I saw any thing, in any one, that indicated a feeling of religious sensibility. There was no place of worship; no priest of any kind, except one who had been there a few years, who was a dissolute drunken man. It was of the Lord's mercy that I, and the whole land, were not destroyed like Sodom and Gomorrah.Ga naar eind110 Rond de eeuwwisseling kwamen soortgelijke getuigenissen van andere bezoekers, zoals doctor George Pinckard, Henri Bolingbroke en luitenant Thomas Staunton St. Clair.Ga naar eind111 Zendeling John Wray beschreef zijn eerste indrukken aldus: the People mind nothing but dancing, drinking, & attending the places of pleasure, & all have the Negro Girls at their command, & think they are justifiable in so doing. & they not only follow these things themselves but endeavour to draw all who come into the Country into the same custom, & Mrs. Post assures me that she has known many of whom she has thought well, but when they have been here a few Weeks have become the most desipated. Indeed as far as I can learn it would be a shame to mention among Christians the things which are practised here among the White People: they are indeed gone astray, every one after his own way. & the Negroes are likewise sunk into the greatest ignorance, & guilty of almost every crime. Here the Sabbaths of God are violated in the most tremendous manner. These sacred days which the Lord has said remember ye keep them holy, are made by the blacks days of Merchandise, & Fishing, & by the Whites days of worldy Pleasure, & desipation, & they think they are given for the very purpose. Here the holy religion of Jesus is despised, & his name continually blasphemed & vice & inmorality approved.Ga naar eind112 De enkele geestelijken in de kolonie konden zich heel dikwijls niet aan de wereldse bekoringen onttrekken. Wray schreef over de Nederlandse en Engelse predikanten in Stabroek: Here are two Men in the Colony called Minister one Dutch & the other English but they love Dancing & Cards playing better than saving immortal Souls.Ga naar eind113 Met name de Nederlandse dominee Rijk werd zijn tegenspeler. Deze rekende erop dat Wray zich wel zou inlaten met negermeisjes en daardoor als zedenmeester een toontje lager zou moeten zingen.Ga naar eind114 Hij maakte het werk van Wray op allerlei mogelijke manieren verdacht bij de planters. Wray schreef daarom meer dan eens over de samenwerking tussen deze predikant en de duivel, zoals bijv. The Devil has made great use of the Dutch clergyman in his work.Ga naar eind115 Aangezien de zendelingen als ‘geweten’ van de blanken in deze samenleving gingen functio- | |
[pagina 196]
| |
neren, waren ze alleen daarom al niet welkom. Nog minder welkom waren ze, vanwege hun voorgenomen werk onder de negerslaven. Wat stelden voor- en tegenstanders zich voor van het effect van de zending onder de slaven?
Van H.H. Post die, zoals gezegd, al jarenlang de wens koesterde zending onder de negerslaven in te voeren, zijn geen duidelijke uitspraken tegen het systeem van de slavernij bekend. Wray typeerde zijn houding als He is very kind to the Negroes & appears to have been often deeply imprest concerning their state of slavery whether right or not.Ga naar eind116 ‘whether right or not’, Post deed kennelijk geen duidelijke keuze in de discussie pro of contra, hij accepteerde het systeem ongetwijfeld contre coeur, en zette zich in om, gegeven dit systeem, de slaven een zo goed mogelijk bestaan te verzekeren. Het is bekend hoe geschokt Post was toen hij in Rio Demerary arriveerde en de eerste ervaringen met de slavernij had, met name bestraffingen van slaven.Ga naar eind117 Post was verontwaardigd op godsdienstige en humanitaire gronden: het wrede gedrag van de planter strookte op geen enkele wijze met de christelijke leer, terwijl het ook niet strookte met zijn sociale inzichten, waarvan het voornaamste was: dankzij het werk van de negerslaven heeft de blanke een goed bestaan, op zijn beurt moet de blanke de neger een goed bestaan geven. In feite echter heerste bij de meeste planters de grootst mogelijke ondankbaarheid voor de arbeid van de negers: dezen werden nauwelijks anders dan als dingen, als werktuigen of machines beschouwd. Post wilde hun toestand verbeteren, wat in Guiana omstreeks 1800 een verlicht standpunt genoemd mag worden. Hij wilde dit doen zowel door een goede behandeling tijdens het leven van de slaven, als door een goede voorbereiding op het hiernamaals.Ga naar eind118. Over de betere kwaliteit van hun bestaan is reeds het een en ander meegedeeld: Post gaf zijn slaven goed te eten en te drinken, hij verzorgde de zieken, invaliden en ouden van dagen - ook als ze geen enkele arbeidsprestatie konden leveren -, gaf hun extra kleding om naar de kerk te kunnen gaan en behalve een vrije zondag ook een vrije zaterdag. Hij strafte alleen als het hoogst noodzakelijk was en nooit op wrede wijze. De voorbereiding op het hiernamaals moest de zending gaan geven. Hij werkte overigens zelf volop mee aan het catechiseren, bijbellezen, liederen instuderen; alleen het preken liet hij aan John Wray en John Davies over. Hij wilde de neger troost doen brengen in zijn onvrije bestaan en hem vrij maken van zonden zodat de neger na de dood een nieuw leven van vrijheid en gelijkheid zou kunnen ingaan; een beter leven waarin geen meesters en geen slaven meer zijn, of zoals Wray schreef: The small and the great are there; and the servant is free from his master. They hear not the voice of the oppressor; nor the sound of the cart-whip.Ga naar eind119 Het onderwijs in lezen had vooral een dienende functie voor het godsdienstonderricht: de slaven moesten zelf in staat gesteld worden de Bijbel, de catechismus, liedboeken e.d. te kunnen lezen. Post liet leesonderwijs geven op zijn plantage en op de door hem gefinancierde school in de stad. De zendeling-schoolmeester daar, John Davies, liet voor dat doel blaadjes bedrukken met woorden (voor de ‘First Class’), zinnetjes (‘Second Class’) en kleine alinea's (‘Third Class’).Ga naar eind120 Door de goede behandeling en door het vooruitzicht op een beter leven, zou de neger zich eerder kunnen schikken in zijn lot, zou hij zelfs een zekere tevredenheid kunnen ervaren. Verschillende mededelingen van Post, Wray en Davies tonen aan, dat dit ook inderdaad het geval kon zijn.Ga naar eind121 In deze gevallen werkte de zending volstrekt maatschappijbevestigend. Enkele negers verklaarden liever het christendom te ontvangen dan de vrijheid; Wray noteerde in zijn dagboek: A negro said to me, that had his master given him the greatest gift the world could afford, it would not have satisfied him so much as the Gospel, that even his liberty would appear as nothing when compared with this blessing [...]. Another expres- | |
[pagina 197]
| |
sed himself in the same way to Mr. Post a few days ago. How different from making them discontented as many suppose.Ga naar eind122 De bekeerde neger Gingo bad voor Post, Wray, de LMS, de koning van Engeland, de gouverneur van Demerary en alle mensen in de kolonie. Een ander effect van de zending was een beter gedrag van de negers, zowel onderling als tegenover hun meesters. Talloze mededelingen van Wray moesten hiervan getuigen. Er werd minder gezondigd: bekeerde negers drummen, dansen, drinken en vechten nauwelijks meer, zij wijzen veelwijverij af, zijn bereid om te trouwen en geven heidense gebruiken bij het begraven van de doden op. Het gedrag tegenover de opzichter, directeurs en eigenaars zou aanmerkelijk verbeterd zijn. De kans op rebellie werd veel geringer. Men werkte vlijtiger en benadeelde zijn meester niet meer. Post vroeg een van de directeurs of de slaven ongehoorzamer waren geworden sinds ze met het Evangelie hadden kennisgemaakt, waarop deze antwoordde: ‘quite the contrary. I seldom have the whip to use now’.Ga naar eind123 Wray schreef over de slaven van de naburige plantage ‘Succes’ dat deze voordat ze het Evangelie leerden kennen geneigd waren tot rebellie; naderhand echter zongen en baden ze in plaats van te drummen, drinken en dansen. Religie maakte hen dus niet ontevreden, opstandig of indolent - integendeel! John Davies schreef de gouverneur als reactie op een onjuiste verdachtmaking: ‘I hope we shall always show that we are not the promotors of rebellion, but of order.’Ga naar eind124 De London Missionary Society verwachtte trouwens van haar zendeling niet anders. In haar instructie aan de zendelingen stond hoe dezen zich ten opzichte van de slaaf moesten opstellen: it is no to relieve them from their servile condition that you visit them. That is out of your power. Nor would it be proper, but extremely wrong, to insinuate anything which might render them discontented with a state of servitude or lead them to any measures injurious to their masters.Ga naar eind125 John Wray streefde met zijn prediking en onderwijs orde en tevredenheid na, zoals ook blijkt uit zijn gedragsregels voor de negerslaven, geschreven mede als verdediging tegen verdachtmakingen door tegenstanders: The Duties of Servants and Slaves to their Masters, Mistresses and Managers.Ga naar eind126 Hij doet dit op bijbelse gronden, zoals de gouverneur Carmichael gevraagd had, in de vorm van een catechismus. The Duties beginnen aldus: What are the duties of servants and slaves to their masters, owners and managers? Het in dienst zijn bij een slechte meester mag geen reden zijn om respect en gehoorzaamheid achterwege te laten: It is the command of God (1st Petr. 2. 18.18) Servants be subject to your own masters with all fear not only to the good and gentle but also to the frowardGa naar voetnoot*. For this is thankworthy if a man for conscience towards God endure griefs suffering wrongfully.Ga naar eind128 Wray betoogt met behulp van bijbelteksten dat slaven hun meesters door dik en dun moeten steunen, hen niet mogen tegenspreken, of bestelen noch van goederen noch van tijd, en geen kwaad van hen mogen spreken. Onderling moeten de slaven in vrede leven en elkaars aardse en eeuwige welzijn bevorderen. Goed gedrag zal door God beloond, slecht gedrag zal gestraft worden. Na zijn bezoek aan Engeland in 1811, waar hij o.a. William Wilberforce ontmoette, werd Wrays stellingname tegenover slavernij wat duidelijker. Hij sprak toen over de vloek van de | |
[pagina 198]
| |
slavernij, koos in zijn hart partij voor de slaven, maar kon dat vanwege zijn moeilijke positie niet openlijk laten blijken.Ga naar eind129 Wray sprak zich verder ook uit tegen gevallen van apartheid: hij vond het beschamend dat blanken niet met gekleurde kinderen aan één tafel wilden zitten - in één geval betrof dat zelfs een vader en zijn bij slavinnen verwekte kinderen.Ga naar eind130 Van belang voor de geleidelijke verandering in Wrays houding is natuurlijk ook geweest het verschil van behandeling van de slaven dat hij zelf had kunnen constateren, tijdens het leven van Hermanus Post en onder diens opvolgers. De slaven moeten dat zelf ook ervaren hebben als een geweldige achteruitgang. Meestal kon hij slaven met klachten alleen troosten, maar toen de toestand te zeer verslechterde, raadde hij, zoals reeds meegedeeld werd, de slaven aan hun recht te gaan zoeken bij de gouverneur of de fiskaal. Toen Wray in 1813 op de plantage ‘Sandvoort’ in Berbice ging werken, stelde hij daar voor de onaangename aanduiding van ‘driver’ (slavendrijver) te vervangen door ‘foreman’ en de negers niet langer door middel van het onsympathieke knallen van de zweep te verzamelen, maar door middel van het rinkelen van de bel - zoals hij dat naar alle waarschijnlijkheid op de plantage van H.H. Post gewend was geweest.Ga naar eind131 John Smith, de opvolger van Wray op ‘Le Resouvenir’, stond alweer afwijzender tegenover het systeem, maar moest ook al tactisch manoeuvreren om tenminste nog iets voor de verdrukte slaven te kunnen doen. Hij schreef wanhopig in zijn dagboek: ‘O slavery! thou offspring of the devil, when wilt thou cease to exist?’Ga naar eind132 Eigenlijk zag hij in het verbeteren van de bestaansvoorwaarden van de slaven minder dan Post gedaan had: ‘The rigo[u]r of negro slavery I believe can never be mitigated. The system must be abolished.’Ga naar eind133 Sommige gouverneurs geloofden in het effect van de zending zoals Post en Wray dat beoogden, bijv. gouverneur Carmichael. Van hem ontvingen de zendelingen dan ook medewerking en zelf deed hij zo nu en dan een beroep op hen om te bemiddelen bij conflicten tussen negers en directeurs. In augustus 1812 was een ‘geesteszieke’, Scott genaamd, aan de negers gaan vertellen dat ze vrij waren en dat er schepen zouden komen om hen op te halen. Dit veroorzaakte hier en daar nogal wat onrust en daarom werd Wray en Davies verzocht om de gemoederen te sussen. Wray noteerde hierover: ‘The Governer furnished us with a tentboat, and it was wise in him to send the Gospel instead of the whip.’Ga naar eind134
De tegenstanders van de zending onder de negerslaven waren bevreesd dat het heersende systeem ondermijnd zou worden. Slaven waren voor hen weinig anders dan werkkrachten die men zodanig behandelde dat ze een economisch aantrekkelijk rendement afwierpen. Ze bestonden volstrekt in functie van de onderneming en werden meestal niet geacht ook nog een eigen existentiële betekenis te hebben. Voedsel en vooral drank werden soms gebruikt als alternatief voor de zweep om extra arbeidsprestaties te bewerkstelligen, bijvoorbeeld een extra portie rum voor zondagsarbeid. In dit systeem hadden de planters gedepersonaliseerde werkers nodig en ze vreesden dat het christendom een bewustwordingsproces op gang zou brengen wat uiteindelijk tot ontevredenheid over hun positie zou leiden en mogelijk tot rebellie. Met de slavenopstanden van 1791 in Sto. Domingo en zelfs van 1763 in Berbice nog in hun herinnering, was rebellie iets dat ze tot iedere prijs wilden voorkomen. Post kreeg dan ook dikwijls het verwijt een revolutionair te zijn die rebellen kweekte en de kolonie wilde ruïneren, er een tweede Sto. Domingo van wilde maken.Ga naar eind135 Kerken werden beschouwd als gevaarlijke plaatsen omdat daar contacten gelegd konden worden door slaven van verschillende plantages, wat tot een georganiseerde en voorbereide rebellie zou kunnen leiden. Dit verklaart de tegenwerking bij het stichten van kerkgebouwen voor negers.Ga naar eind136 Gouverneur H.W. Bentinck die de zending slecht gezind was, vaardigde onder druk van de planters in de Court of Policy allerlei maatregelen uit die de zending ten zeerste bemoeilijkten. Op 25 mei 1811 verbood hij samenkomsten van negers vóór zonsopgang en nà zonsondergang.Ga naar eind137 Aangezien de negers overdag moesten werken, vrijwel van zonsopgang tot zonsondergang, betekende dit verbod dat er geen diensten meer konden worden gehouden en | |
[pagina 199]
| |
geen onderwijs en catechisatie meer gegeven. De maatregel heette overigens niet tegen de zending bedoeld te zijn, maar ter voorkoming van oproerige bijeenkomsten. Bentinck volgde daarmee een soortgelijke proklamatie na die op Jamaica afgekondigd was. Overtreding ervan kon zwaar bestraft worden. Dat de bijeenkomsten van Wray op ‘Le Resouvenir’ en elders aan de Oost-Kust (o.a. op de plantage ‘Kitty’) directe aanleiding waren, kan blijken uit de tekst van de proclamatie, waaruit het volgende citaat: Whereas representations have been made to me, that numerous Meetings of Slaves are permitted to take place on the East Coast of this Colony at late hours in the Evening, which although they are avouchedly for religious purposes, yet being at unseasonable and improper hours have been found productive of disorder, and if continued to be allowed, may have the most dangerous tendency.Ga naar eind138 Opnieuw schreef een aantal planters van de Oost-Kust aan de gouverneur en aan de directeuren van de LMS dat er hun als bewoners van het gebied van onregelmatigheden niets bekend was en dat ze het volste vertrouwen hadden in het werk van Wray.Ga naar eind139 Wray zelf vervoegde zich bij de gouverneur en er ontspon zich het volgende korte gesprek. Wray: ‘Your Excellency, I have come to speak to you about this proclamation which prohibits the negroes from assembling before sunrise and after sunset.’, Wray verliet verbijsterd het gouvernementsgebouw, ging direct naar de haven en boekte impulsief passage op het eerste schip dat naar Engeland zou gaan om de proclamatie daar met de regering en de LMS te bespreken. Hij bleef een half jaar weg (16 juni - 18 dec. 1811). In Engeland maakte hij kennis met befaamde voorstanders van afschaffing van de slavernij, onder wie William Wilberforce. Zijn klacht bereikte de minister van koloniën, lord Liverpool, die de gouverneur opdracht gaf de slaven toe te staan op zondag kerkdiensten en godsdienstonderwijs bij te wonen van 5 uur tot 12 uur en op andere dagen van 19 tot 21 uur - mits de eigenaars of directeurs hun toestemming verleenden. De regering drong er bovendien op aan ‘to give every aid to missionaries in the instruction of religion’.Ga naar eind141 Bentinck werd als gouverneur teruggeroepen (april 1812) en H.L. Carmichael heeft als waarnemend gouverneur Bentincks proclamatie herroepen in de zin zoals lord Liverpool dit geëist had. Hij schreef Davies en Wray een brief waaruit blijkt dat hij de zending niet onwelgezind was. Wel moesten alle kerkgebouwen geregistreerd worden en de zendelingen moesten bij de gouverneur bekend zijn. Tijdens samenkomsten moesten de deuren van kerkgebouwen open blijven. Wray kreeg verder meer dan eens te horen dat hij godsdienstonderricht alleen per plantage mocht geven, en niet aan slaven die van verschillende plantages afkomstig waren. Een gevolg van het kerstenen van negerslaven waarvoor bij de plantocratie een grote vrees bestond, was dat men de bekeerde slaven als christenbroeders zou moeten behandelen. De Royal Gazette van Stabroek vroeg zich af: What will be the consequence when to that class of men is given the title of ‘beloved brethern’, as is actually done? Will not the Negro conceive that by baptism, being made a Christian, he is as credible as his Christian white brethern?Ga naar eind142 Rassenvooroordelen verzetten zich hiertegen. Kunnen christenen bovendien nog wel een meester-slaaf relatie hebben? Deze vraag heeft Wray uiteraard moeten beantwoorden in zijn Duties: Is the respect due to masters in any degree lessened by their being brethern in Christ? Met wat Wray aldus nog wel recht weet te praten, waren de planters zelf het echter niet eens - vooral niet gezien de bijbetekenis die voor hen ‘broederschap’ gekregen had sinds de Franse | |
[pagina 200]
| |
Revolutie, het optreden van de revolutionair Victor Hugues en sinds de partijonlusten in Stabroek van 1795. De meeste planters vreesden dat tot de consequenties van ‘fraternité’ onafwendbaar ook de ‘liberté’ behoorde. Ze vreesden de gevolgen van hetgeen de Bijbel en vooral het Nieuwe Testament leert over naastenliefde. De Nederlandse predikant maakte hen bang door het reeds bekende gerucht rond te vertellen dat volgens het Nederlandse recht gedoopte slaven automatisch vrij werden. Vooral na de afschaffing van de slavenhandel (in 1807) was de gedachte slaven vrij te moeten laten extra bedreigend: aan nieuwe slaven was moeilijk te komen, ze waren hoofdzakelijk afkomstig uit smokkelhandel of door opheffing van bestaande plantages. De Royal Gazette van Demerary verwoordde deze angst kort en bondig in de volgende waarschuwing: It is dangerous to make slaves Christians without giving them their liberty. He that choses to make slaves Christians, let him give them their liberty.Ga naar eind144 Een ander bezwaar tegen de zending was dat planters en opzichters vreesden dat de slaven te veel en te vaak met godsdienstoefeningen bezig zouden zijn en daardoor minder in staat om hun werk te verrichten: dat ze bij wijze van spreken zouden bidden in plaats van werken. Door de zondagsheiliging zou het bovendien moeilijk worden slaven op zondag te laten doorwerken, door onderricht in de avonduren moeilijk om ze 's avonds te laten doorwerken. Het voorstel van H.H. Post om de zondag geheel veilig te stellen voor de godsdienst door de slaven een vrije zaterdag te geven voor hun eigen besognes, viel bij de plantocratie geheel en al in verkeerde aarde. Een van de grootste angsten van de tegenstanders was dat de zendelingen de slaven zouden leren lezen. Het analfabetisme onder de slaven was vrijwel 100%; alleen enkele huisslaven waren de lees- en soms schrijfkunst meester. De planters vreesden dat wanneer de slaven konden lezen, ze niet alleen stichtelijke geschriften konden lezen, maar ook kranten, boeken e.d., waarin ideeën over afschaffing van de slavernij gepropageerd zouden worden (vooral als de lectuur uit Europa afkomstig was) en verder berichtgeving over eventuele slavenopstanden. Naarmate de polemieken over slavernij feller werden, werd de genoemde angst groter. Toen zendeling John Smith in Georgetown arriveerde (1817) was een van de welkomswoorden die gouverneur J. Murray tot hem richtte: If ever you teach a negro to read, and I hear of it, I will banish you from the Colony immediately.Ga naar eind145 Murray had de instructies van de LMS doorgenomen en deelde mee daarin niets gevonden te hebben dat het nodig maakte om de slaven te leren lezen. Tien jaar eerder was Post reeds als ‘an incendiary, a firebrand, a revolutionist’ bestempeld toen hij zijn huisslaven leerde lezen.Ga naar eind146 Niet alleen tegen het leren lezen was de oppositie gericht, maar in feite tegen alle kennisverbreiding onder de negerslaven, waarvoor het kunnen lezen een basisvoorwaarde was. Het is ‘impossible to teach slaves to read without making them free’, schreven de planters in de Royal Gazette.Ga naar eind147 De voorstanders van de zending verdedigden zich voortdurend door erop te wijzen dat deze gevreesde consequenties niet noodzakelijkerwijs uit de zending hoefden voort te vloeien. Ze kwamen dan met allerlei voorbeelden, zowel uit de eigen kolonie als uit andere koloniale samenlevingen uit het Caribisch gebied, hoe positief (d.w.z. maatschappij bevestigend) het christendom kon uitwerken op de slaven. Een tijdgenoot uit Jamaica echter verwoordde adequaat wat eigenlijk iedereen dacht: It must be evident to the dullest capacity and is universally seen and felt here both by friend and foe, that either Christianity or slavery must fall. Unless slavery be extinguished the hope of freely publishing the Gospel is fallacious.Ga naar eind148 Tijdens de periode Smith namen de spanningen toe naarmate de druk vanuit Engeland groter werd om de slaven een menswaardiger behandeling te geven. Sommige blanken verstoorden | |
[pagina 201]
| |
ostentatief de kerkdienst door hun hinderlijk en onbeschoft gedrag. Smith merkte hierover op: The behaviour of most of the whites is so unbecoming in a place of worship, that I sometimes wish they would not come at all.Ga naar eind149 Toen de regering in 1823 in overweging gaf om slaven passen te geven waarmee ze de kerkdiensten konden bijwonen, haakte gouverneur Murray daar op in: door passen als voorwaarde te stellen voor de diensten op zondag; door de directeurs aan te bevelen langs indirecte weg het kerk- en catechisatiebezoek des avonds tegen te werken; door zondags een opzichter mee naar de kerk te sturen om de preken als het ware te controleren. Op 1 juni 1823, slechts enkele maanden voor de opstand, kwamen er daardoor weinig slaven in de dienst, vrijwel alleen die van ‘Le Resouvenir’. Quanina en andere slaven van ‘Succes’ waren naar de kust gestuurd om zogenaamd de komst van een schoener af te wachten. Anderen konden hun passen niet vroeg genoeg krijgen, zodat ze te laat kwamen. Ook weigerden de directeurs bepaalde slaven een pas te geven, vooral de ouderen: als ze niet werkten, hoefden ze ook niet naar de kerk.Ga naar eind150 De oppositie tegen het optreden van H.H. Post, J. Wray, J. Davies en J. Smith moet tegen deze achtergrond gezien worden: de vrees dat kerstening het begin van het einde van het systeem van slavenarbeid in Guiana zou inluiden - met alle sociaal-economische consequenties van dien. Tegenover de bewegingen in de Westeuropese moederlanden voor de afschaffing van slavernij stonden de kolonisten vrijwel machteloos; des te heviger verzetten ze zich in de kolonie zelf, waar zij de machthebbers waren, tegen iedere actie die direct of indirect zou kunnen bijdragen aan ondermijning van het systeem. Er was morele moed voor nodig om tegen de macht en de publieke opinie in door te zetten, om hoe weinig revolutionair dan ook bedoeld, consequent-christelijk de zijde van de onderdrukten te kiezen. H.H. Post, zelf planter, komt de eer toe dit in Demerary als een van de eersten gedaan te hebben.Ga naar eind151 De slavenopstand van 1823 die op ‘Le Resouvenir’ begonnen is, zou hij naar alle waarschijnlijkheid niet gewild hebben, mogelijk wel begrepen. Toch heeft hij ongewild en ongeweten dit gebeuren mede beïnvloed: in de eerste plaats door invoering van de zending, wat verregaande consequenties gehad heeft voor de bewustwording van de slaven; en in de tweede plaats (mirabile dictu) door de relatief zeer goede behandeling die hij zijn slaven gaf en die ertoe geleid heeft dat de verschillen tussen slavenmeesters duidelijker in het oog sprongen; tijdens het leven van Post viel dit op aan slaven van naburige plantages, na zijn dood ook aan zijn vroegere slaven die met een steeds harder regiem te maken kregen onder zijn opvolgers. Wray heeft deze verandering in behandeling en mentaliteit geconstateerd en zich zelf duidelijker aan de kant van de slaven gesteld. Tijdens de opstand wisten de slaven aan de Oost-Kust op en nabij ‘Le Resouvenir’ uit ervaring wel degelijk het verschil tussen goede en slechte slavenmeesters. Gezien de goede behandeling die de slaven op ‘Le Resouvenir’ onder Post genoten hadden, was hun neiging tot ontevredenheid en rebellie op dat moment begrijpelijkerwijs groter dan van slaven elders die altijd al een slechte behandeling hadden gehad.Ga naar eind152 Daarnaast was aan de Oost-Kust de spanning toegenomen over de pogingen van de autoriteiten om het bezoek aan de kerkdiensten en catechisaties op ‘Bethel Chapel’ zoveel mogelijk tegen te werken. Een misverstand over een Resolutie van de Britse regering leidde onder deze omstandigheden dan ook tot opstand. |
|