Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
4.3.1. Het leven van H.H. PostHermanus Hillebertus Post was het vijfde kind van Evert Post en Maria Johanna van Romondt. Hij werd geboren te Utrecht op 22 dec. 1753 en op 1 jan. 1754 aldaar gedoopt.Ga naar eind12 Als schoolkind was Hermanus reeds sterk godsdienstig geïnteresseerd, waartoe de opvoeding van zijn vrome moeder en van zijn oudste zuster Adriana Maria volgens zijn eigen zeggen veel bijgedragen had.Ga naar eind13 In zijn jonge jaren was de familie in goede doen en de kinderen kregen een voorname opvoeding. Hermanus werd in 1766 ingeschreven aan de Latijnse school, de Hieronymusschool, die hij echter niet heeft kunnen voltooien vanwege de tegenspoeden waarmee zijn ouders geconfronteerd werden. Door het faillisement van zijn vader en het verlies van diens openbare functies (1768) moest hij op zijn 14e jaar de school verlaten.Ga naar eind14 Het gezin verhuisde achtereenvolgens naar Jutphaas en Emminkhuizen. Noodgedwongen hield Hermanus zich bezig met tuinieren en vissen. In deze sombere periode kreeg hij een baan op een Utrechts kantoor, maar hij kon het daar om allerlei redenen niet uithouden; volgens zijn zeggen was hij te trots voor dit soort werk ‘after being accustomed to wear a sword by his side, and to associate with the most respectable people of the city’.Ga naar eind15 Zijn oudere broer Gerrit Willem was, om zijn ouderlijke familie financieel te ondersteunen, de wereld ingetrokken als assistent van de VOC, maar kwam op zee om.Ga naar eind16 Hermanus Hillebertus die een grote belangstelling had voor reisverhalen en voor historisch-geografische beschrijvingen van landen en volken, besloot de taak die Gerrit Willem zich had gesteld op zich te nemen. In september 1773 vertrok hij vanuit Amerongen, waarheen zijn ouders verhuisd waren, naar Guiana, met in zijn bezit aanbevelingsbrieven voor enkele vooraanstaande ingezetenen van Demerary. Zijn plan was om voor gemeenschappelijke rekening van hemzelf en zijn broer en zusters een plantage aan te leggen of te kopen.Ga naar eind17 In 1774 arriveerde hij in Demerary, de toen nog jonge Nederlandse volksplanting aan de Demerary-rivier. Door zijn energiek optreden werd hij directeur (‘manager’) van een nieuw aangelegde plantage aan de westzijde van de rivier.Ga naar eind18 Na twee jaar kwam hij, dankzij de hulp van een vriend, in het bezit van eigen gronden om een plantage te stichten, namelijk aan de oostzijde van de rivier aan de zeekust, de z.g. Oost-Kust (1776). Hij was pas de zevende die aan de kust concessie kreeg om een plantage aan te leggen. Ter herinnering aan de vriend die hem hiertoe behulpzaam was geweest, noemde hij zijn plantage ‘Le Resouvenir’.Ga naar eind19 Deze lag op ongeveer 8 mijl van Stabroek en 1 mijl van de zee aan de Courabana Creecq. Het benodigde kapitaal was voor de helft verstrekt door de ‘kinderen Post’ (ƒ20.000,-) en voor de helft door een familielid van moederszijde, mr. Adriaan van Romondt.Ga naar eind20 Met dertien negerslaven, onder wie een oude, blinde vrouw, begon hij het moerassige gebied voor bewerking gereed te maken. Enerzijds moest de plantage beschermd worden tegen het zeewater en anderzijds tegen het water uit het achterland dat vooral in de regentijd het land geheel inundeerde. Daartoe moest een systeem van sloten, dammen en sluizen aangelegd worden, een onvoorstelbaar zwaar werk in de vochtige tropische hitte. Post werkte zelf volop mee, hij was zijn eigen manager, timmerman en metselaar. 's Middags na vieren konden de negers niet meer werken vanwege de ontelbare muskieten waartegen zij zich met klei insmeerden. Hermanus sliep in een hangmat in een open hut en hield 's nachts een vuur brandende om het ongedierte op een afstand te houden.Ga naar eind21 Zo ontstond aanvankelijk een eenvoudige plantage met een eenvoudige woning, maar in de loop van de jaren breidde Post zijn bezit verder uit en verbeterde hij de kwaliteit van ‘Le Resouvenir’. Het is hem zonder meer voor de wind gegaan. De gronden aan de zeekust waren vruchtbaarder dan de uitgeputte gronden landinwaarts langs de rivier. Post verbouwde er voornamelijk katoen, koffie en cacao, verder legde hij er een moestuin aan en naderhand een bloementuin. Hermanus Post werd bekend om zijn ondernemingslust. Na enige tijd is hij eigenaar of | |
[pagina 181]
| |
Overzichtskaart van de plantages in Demerary (ara). ‘Le Resouvenir’ ligt aan de zeekust ten oosten van de Rio Demerary. De Coerebane kreek doorsnijdt Posts plantage (zie pijl). Nabij het Fort werd Stabroek gebouwd.
| |
[pagina 182]
| |
mede-eigenaar van meerdere plantages. Regelmatig komt zijn naam voor in de Notulen van de Raad van Demerary. Hij doet verzoeken om compagniespaden te mogen gebruiken, hetzij voor de afvoer van boswater, hetzij voor de wateraanvoer naar de katoenmolen.Ga naar eind22 In 1778 wordt hij vaandrig van de burgerdivisie aan de Oost-Kust, onder luitenant Barel de Witt; in 1779 wordt hij zelf luitenant.Ga naar eind23 Mogelijk heeft Hermanus Post in deze periode enige tijd in concubinaat geleefd, volgens de Engelse zendeling John Wray één van de weinige fouten van Post,Ga naar eind24 maar in mei 1781 gaat hij een huwelijk aan met Adriana de Witt, de dochter van zijn buren Barel de Witt en A. de Witt geb. Van de Schelde, van de plantage ‘De Wittenburg’. Zij was in Middelburg geboren.Ga naar eind25 Voor zij trouwen laten zij een testament opstellen waarin zij elkaar tot universeel erfgenaam maken. Hermanus sluit echter de helft van ‘Le Resouvenir’ uit die gelegateerd wordt aan zijn broer en zusters, met dien verstande dat zijn ouders zo lang ze leven het vruchtgebruik zullen krijgen. Zijn oudste zuster Adriana Maria zal een dubbele portie moeten ontvangen.Ga naar eind26 Het moet de bedoeling geweest zijn spoedig na het huwelijk naar Nederland te gaan, zowel voor zaken als om zijn vrouw aan zijn familie voor te stellen. Door de Vierde Engelse oorlog moest dit plan enige jaren uitgesteld worden. In febr. 1781 werd Demerary door Engelsen ingenomen; in febr. 1782 namen de Fransen het bewind over. Bij de Vrede van Parijs in sept. 1783 werden Demerary, Essequebo en Berbice aan Nederland teruggegeven - pas in maart 1784 verlieten de Fransen Guiana. Waarschijnlijk vertrokken Hermanus en zijn vrouw in mei 1783, tijdens het Franse bewind, naar Nederland, waar zij tot na de zomer van 1784 verbleven, aanvankelijk in Amerongen naderhand in Amersfoort.Ga naar eind27 Aangezien het met het kerkelijk leven in Demerary slecht gesteld was, deed Adriana in Amersfoort belijdenis van de Gereformeerde kerk.Ga naar eind28 Naderhand heeft Hermanus Post zich overigens bok kritisch uitgelaten over de situatie op religieus gebied die hij in zijn vaderland aantrof: de mensen waren zijns inziens nauwelijks meer geneigd om over geestelijke zaken te praten en bij zijn vertrek beklaagde hij de mensen die hij in zo'n ‘heidens land’ moest achterlaten.Ga naar eind29 Met de timmerman Hermen Reesman sloot hij een arbeidsovereenkomst om drie jaar in Demerary te komen werken ongetwijfeld voor het stichten van bedrijfsgebouwen en een beter woonhuis.Ga naar eind30 Via de Utrechtse notaris J.C. de Graaf gaf H.H. Post op 16 juli 1784 een 4%-obligatielening uit van 18.000 gulden. De aflossing zou in vier jaar plaatsvinden vanaf 1786. De rente en aflossing moesten betaald worden uit de opbrengst van de produkten die hij naar Nederland zou verschepen (hoofdzakelijk katoen) op naam van de Utrechtse notaris H.N. van Schalkwijk à Velden.Ga naar eind31 Op 20 juli 1784 trof hij een regeling voor notaris Schalkwijk om zijn broer en zusters uit zijn onderneming te kopen: gedurende 10 jaar zou hij ieder jaar 2.000 gulden aflossen en 5% rente uitkeren.Ga naar eind32 Najaar 1784 keerden Hermanus en Adriana in Demerary terug.Ga naar eind33 De in Nederland getroffen regelingen zullen zeker verband gehouden hebben met nieuwe zakelijke activiteiten in Demerary: met de planter H. van Cooten werd hij eigenaar van ‘Le Triumph’ en ‘De beeter Hoop’, terwijl hij bovendien voor enige jaren eigenaar werd van de plantage ‘L'utile Sollitude’.Ga naar eind34 Tijdens zijn bezoek aan Nederland had hij reeds een verzoek ingediend bij de bewindhebbers van de WIC om zijn plantage ‘Le Resouvenir’ met 250 ‘akkers’ (1 akker = 4294 m2) te mogen uitbreiden - de z.g. dubbbele diepte. Hiertoe kreeg hij overigens pas in dec. 1789 toestemming op de gebruikelijke voorwaarde dat hij minstens tweederde van de bestaande plantagegronden in cultuur gebracht zou hebben.Ga naar eind35 Toen er in 1785 een vakature ontstond voor de burgerleden van de Raad van Politie werd H.H. Post voorgedragen en gekozen. Hij moet daarmee in de ogen van zijn medeplanters voldaan hebben aan de voorwaarden te behoren tot de ‘voornaamste en kundigste Ingezeetenen’.Ga naar eind36 H.H. Post bedankt echter om verscheyde gewichtige Reedenen [,] onder anderen de waarscheynlykheyd van weeder te zullen Repatrieeren [,] de gedagten dat deese Hove niet wel omtrent | |
[pagina 183]
| |
deszelfs Persoon mogten zyn onderrigt [:] Als weegens eene geretireerde opvoeding min geschikt tot publiecque bedieningen [...].Ga naar eind37 Het permanent tekort aan arbeidskrachten en de overvloed aan beschikbare gronden vormden jarenlang een groot probleem in de koloniën Demerary, Essequibo en Berbice. De onder de auspiciën van de WIC werkende Nederlandse slavenhandelaren konden aan de vraag van Suriname, Westindische eilanden, Berbice en Essequebo-Demerary niet voldoen. Talrijke verzoeken om vergroting van de invoer getuigen van dit probleem.Ga naar eind38 In augustus 1787 ondertekenden de planters van Essequibo en Demerary een request om slaveninvoer tijdelijk toe te staan buiten de WIC om, ook door andere naties. Tot de ondertekenaars behoorde ook H.H. Post.Ga naar eind39 Hij zal een groter aantal slaven nodig gehad hebben gezien zijn plannen zijn plantage uit te breiden tot de dubbele diepte. Toen Post in 1776 met de aanleg van ‘Le Resouvenir’ begon, bezat hij 13 slaven; dit aantal steeg tot 38 in 1784, 52 in 1788, 99 in 1791 en 101 in 1793. Bij zijn dood in 1809 liet H.H. Post op ‘Le Resouvenir’ ongeveer 375 slaven na.Ga naar eind40 Ook op de andere plantages waarvan hij eigenaar was, groeide het aantal slaven.Ga naar eind41 De voornaamste produkten waren katoen en koffie. De Raad van Demerary gaf Post in begin 1789 toestemming om aan de noordzijde (dit is aan de zeekant) een ‘goed woonhuys’ te bouwen. Dit is ongetwijfeld het huis geworden zoals de zendeling John Wray dat bij zijn komst in 1808 nog aantrof en beschreef: It is a very elegant building, & placed in a very healthy, & pleasant situation. In the front there is a long green path with Tamarind Trees on each side: & on the back a long cascade of Water & orange Trees placed in the same manner: on the one side a flagrant Garden, & on the other a cotton Plantation; a beautiful scene is exhibited on every side.Ga naar eind42 Om gezondheidsredenen (namelijk de noodzaak om van lucht te veranderen), vertrok H.H. Post in 1788 naar Noord-Amerika vanwaar hij in 1789 in Demerary terugkeerde. In 1791 vertrok hij opnieuw naar de Verenigde Staten, waar hij 7 jaren verbleef.Ga naar eind43 In deze tijd schokte het nieuws van de slavenopstand van Sto. Domingo de koloniale naties en schafte het revolutionaire Frankrijk voor de eerste maal de slavernij af. Post reisde in de V.S. ongeveer 2000 mijl, waarvan hij verslag deed in reisdagboeken. Gedurende vier jaar woonde hij op ‘Belle Vue’ in Nuin Rochel (21 mijl van New York), een farm die hij gekocht had en niet alleen bestuurde, maar ook bewerkte.Ga naar eind44 In deze jaren schijnt hij al nagedacht te hebben over de mogelijkheden om de negerslaven in het christendom te laten onderrichten. Hij bezocht allerlei bedehuizen en keek uit naar een geschikte zendeling om deze naar Demerary te laten komen.Ga naar eind45 Het natuur- en letterkundig genootschap ‘Prodesse Conamur’ uit Arnhem, de woonplaats van ds. Evert Jan Post en Elisabeth Maria, bood Hermanus in 1792 het honoraire buitenlidmaatschap aan. Tegelijk met hem werden ook de resident van Cheribon (J.L. Umbgrove), de resident van Soerakarta (Joh. Fred. van Reede) en de gouverneur-generaal van Oost-Indië (Willem Arnold van Alting) gevraagd. H. Post accepteerde de uitnodiging in een brief gedateerd New York, 3 sept. 1793.Ga naar eind46 In 1797 keerde H. Post naar Demerary terug. Hij trof zijn plantage in zeer slechte staat aan, langere afwezigheid zou hem geheel geruïneerd hebben. Een groot deel van zijn negerslaven was dood.Ga naar eind47 Post nam zich voor zijn plantage weer perfect in orde te brengen en daarna naar Nederland terug te keren om daar zijn verdere levensdagen te slijten. Van het laatste is het echter niet gekomen, volgens Wray omdat verschillende omstandigheden het raadzaam maakten in de kolonie te blijven.Ga naar eind48 Mogelijk waren dat de politieke en staatkundige ontwikkelingen, zowel in Guiana zelf (de Engelse bezetting) als in Nederland (het Bataafs bewind), en de daaruit voortvloeiende onzekerheden. Ook zal het steeds sterker wordende besef van verantwoordelijkheid voor het wel en wee van de negerslaven van invloed geweest zijn. Post schreef in ieder geval, ‘that having acquired an ample Fortune by the labours of the Negroes | |
[pagina 184]
| |
he thought it his duty to contribute to their spiritual Welfare’.Ga naar eind49 Na zijn terugkeer uit de Verenigde Staten is Post begonnen met onderricht aan de negers - aanvankelijk op zeer bescheiden schaal. Op zijn plantage stelde hij een schoolmeester aan voor de kinderen, een zekere Count. Deze moest ook catechiseren en op zondag de liturgie voorlezen, waarbij de huisslaven welkom waren.Ga naar eind50 Ook moet hij in deze tijd gecorrespondeerd hebben met Nederlanders en naderhand Engelsen over de mogelijkheden om één of meer zendelingen naar de kolonie te laten overkomen - een wens die hij al sinds zijn terugkeer uit Nederland koesterde. Deze pogingen bleven aanvankelijk zonder succes.Ga naar eind51 Voor al zijn buurtbewoners maakte H.H. Post zich in 1804 verdienstelijk door het graven van een kanaal dat als aanvoer van vers drinkwater diende. Van maart 1803 tot juli 1804 had het in de kolonie nauwelijks geregend en verscheidene mensen en dieren waren omgekomen door gebrek aan water. In de stad kostte 1 gallon (4 ½ liter) water 1 dollar. Post toog met 150 negers aan de slag om een bestaand kanaal met 5 ½ mijl te verlengen, het onbegaanbare binnenland in. Een bijzonder zwaar en onaangenaam werk in een ondraaglijke hitte, waarbij Post geen toeschouwer was maar zelf voorging in de arbeid. He & 150 negroes were four days & four nights cutting the canal farther into the interior than it was before. Mr. Post slept in the open air in a hammock hanging upon two stakes, & the negroes on the swamp sometimes with a part of their bodies in the water.Ga naar eind52 Na voltooiïng van dit werk was er altijd fris water. Post liet aan de wegzijde van het kanaal een groot vat plaatsen en liet twee negerjongens de voorbijgangers assisteren met het waterhalen en het drenken van hun dieren. Vrouwen kwamen er bovendien de was doen en het was er altijd een drukte van belang, vooral 's avonds. Vanwege deze daad werd Post sindsdien door de negers de ‘God van Courabanna’ genoemd.Ga naar eind53 Op 30 sept. 1805 kwam een Wesleyaanse zendeling (methodist) in Stabroek aan die op 2 okt. een gesprek had met gouverneur Antony Beaujon. Toen deze hoorde dat hij een zendeling was die de negers in het christendom wilde onderwijzen, stuurde hij hem met de eerstvolgende boot terug (op 8 okt.).Ga naar eind54 Natuurlijk kan hierbij het feit een rol gespeeld hebben, dat de grondlegger John Wesley zich fel tegen slavernij uitgesproken had in zijn Thoughts upon slavery (1774). Afgezien daarvan was de publieke opinie van de kolonisten hevig gekant tegen zending onder de negers - iets wat Post wel degelijk bekend was toen hij na teleurstellende reacties uit Nederland, met de London Missionary Society in contact trad over het laten overkomen van een zendeling. Na een langdurige correspondentieGa naar eind55 werd besloten om John Wray die in Gosport studeerde, naar Demerary te zenden. Hij vertrok eind 1807 - in hetzelfde jaar dat de Britse slavenhandel afgeschaft was door het Engelse parlement. Toen zijn schip in de kolonie arriveerde, vertrok daar juist de laatste legale slavenhaler die zijn menselijke lading gelost had. Omstreeks deze tijd kreeg Post bemoeienis met een school in Stabroek. Hij betaalde onderwijzers om kinderen les te geven in lezen en godsdienst. Dit ging hem lange tijd veel geld kosten. De school stond voor iedereen open, ongeacht de vraag of men het schoolgeld betalen kon.Ga naar eind56
John Wray, de 28-jarige zendeling van de London Missionary Society (LMS), kwam op 6 febr. 1808 op ‘Le Resouvenir’ aan. Hij zou op de plantage zelf verblijf gaan houden, wat het de autoriteiten moeilijk maakte tegen hem op te treden. Post had zijn overtocht betaald, bood hem kost en inwoning aan, vergoedde wat Wray voor zijn zendingswerk nodig had, maar kon hem geen verder inkomen betalen. Wray werd enthousiast ontvangen; Post verheugde zich erop na lange tijd weer eens diepgaande gesprekken over het geloof te kunnen voeren. Wray noemt Post in zijn dagboek ‘this venerable Servant of God’.Ga naar eind57 Uit brieven en dagboekfragmenten van Wray krijgt men een interessant beeld van Posts plantageleven, van zijn karakter en zijn godsdienstige opvattingen.Ga naar eind58 Wray geeft een schat aan informatie over het zendings- | |
[pagina 185]
| |
werk onder zowel de blanke als gekleurde bevolking van Demerary; over de kerkdiensten, catechisatiën en leeslessen. Behalve de successen beschrijft hij ook de tegenslagen - die vooral uit allerlei vormen van tegenwerking door de plantocratie bestonden. Wray trof in Posts woonhuis verscheidene kinderen aan. Eén ervan was de acht maanden oude Hermanus Johannes Post (geboren op 15 juni 1807). Er zijn redenen om aan te nemen dat niet Hermanus Post maar Johannes van der Haas de vader van dit kind was. Van der Haas was een compagnon; Post heeft van diens relatie met zijn vrouw geweten, maar gezien zijn afnemende gezondheid en in het besef spoedig te zullen sterven heeft hij, aldus Wray, dit feit geaccepteerd.Ga naar eind59 Er waren nog ongeveer tien andere kinderen die door Post verzorgd werden: blanke en gekleurde weeskinderen en kinderen van armen. Ook enkele volwassenen in nood hadden op ‘Le Resouvenir’ een onderkomen gevonden.Ga naar eind60 De eerste dagen keek Wray zijn ogen uit aan de tropische natuur op ‘Le Resouvenir’: Took a ride round the Plantation with Mr. Post, & was much gratified, in seeing the Cotton, & Coffee, & Planting, & Oranges, & a variety of tropical productions which I had not seen before: & was led to adore the Creator for covering the earth in so beautiful a manner, for his creature Man; surely he is good to all! & his mercies are over all his works. The day was very fine. The Thermometer 80°.Ga naar eind61 Over de aanleg van de plantage schreef hij ondermeer: Mr. Posts Plantation comprises about 600 acres of land, & is about 4 miles in length, it goes much further into the interior than those next him, so we rode a considerable distance on the side of the wild forest; or what is here termed, ‘the Bush’, from which the plantations are separated by a bank. The size of the Plantations is chiefly in the length, few are more than a quarter of a mile broad. They are separated by a Trench, made by the Negroes to take the water from them, & likewise from the Bush into the Sea. If it were not for this, in the rainy Season the water from the interior would break down the bank, & deluge the Plantations.Ga naar eind62 Op de plantage bevond zich een ziekenbarak die door Wray bezocht werd. Meestal trad de plantage-eigenaar of zijn directeur zelf als dokter op, ook Post deed dit, maar in ernstige gevallen kon men ook een arts uit de stad raadplegen. Wray zou de zieken willen onderwijzen dat volgens zijn vaste overtuiging Jezus de beste heelmeester is, maar hij kampte met taalproblemen.Ga naar eind63 De negerslaven spraken niet of nauwelijks Engels, Wray sprak hun taal niet noch het Nederlands dat door het gezin Post gesproken werd. Hij besloot om in iedeer geval Nederlands te gaan leren. Op den duur bleek overigens de communicatie met de slaven toch het beste in het Engels te gaan. Wray ging zijn opwachting maken bij de gouverneur die persoonlijk niet onwelwillend was, maar die spoedig liet merken dat er tegenstand te verwachten was van de Raad. Hij drong er op aan zowel de slaven te onderrichten in hun plichten tegenover hun meesters als de meesters in hun plichten tegenover de slaven. De tegenstanders lieten spoedig van zich horen. Ze verwachtten dat onderwijs, ook al was dat hoofdzakelijk godsdienstonderwijs, de negerslaven bewust zou maken van hun situatie en tot rebellie zou kunnen leiden. Post werd niet alleen voor gek verklaard en bespot, maar ook beschuldigd van het veroorzaken van anarchie, chaos en ontevredenheid onder de negerslaven - wat de kolonie naar de ondergang zou leiden. Hij kreeg een waarschuwing om geen ‘riotous meeting of slaves’ op zijn plantage te laten plaatsvinden en van Demerary geen tweede Sto. Domingo te maken.Ga naar eind64 Er verschenen stukken in de krant die ernstig waarschuwden tegen de gevolgen van zending onder de slaven: het is onmogelijk om slaven tot christen te maken en om hun te leren lezen zonder hen vrij te maken.Ga naar eind65 Volgens Wray pareerde Post alle op hem gerichte aanvallen en ondanks zijn steeds slechter wordende gezondheid haalde hij op geen enkel punt bakzeil. Integendeel, hij spande zich in om ook op andere plaatsen zendelingen aangesteld te krijgen, zoals in de stad Stabroek en in de kolonie Berbice: Post bood grond aan in de stad om een kapel te bouwen, maar de autoriteiten weigerden medewerking. Post correspondeerde en discussieerde met tegenstan- | |
[pagina 186]
| |
De plantage ‘Le Resouvenir’, begin 19e eeuw (lms, soas). Te zien zijn o.a. de planterswoning en ‘Bethel Chapel’. De figuren rechtsonder stellen waarschijnlijk H.H. Post en zijn negerbediende voor.
| |
[pagina 187]
| |
ders en informeerde hen zo goed mogelijk over goede resultaten van de zending onder negerslaven elders.Ga naar eind66 De Raad wilde Wray uitwijzen, maar met name de gouverneur of zijn plaatsvervanger voelde daarvoor niet veel - ook al vanwege de achting die men H.H. Post toedroeg. Het bleef bij dreigementen of beperkende maatregelen, zoals de verplichting voor slaven om toestemming te hebben van hun meesters om de diensten van Wray te bezoeken. Onder de tegenstanders schijnt vooral de Nederlandse predikant, ds. Gabriel Rijk, een leidende rol gespeeld te hebben. Wray schreef over hem: He is quite a carnal Man & loves the things of the World better than the things of God.Ga naar eind67 Ds. Rijk zou de blanken voorhouden dat als ze hun slaven lieten dopen ze hen volgens de Nederlandse wetten zouden moeten vrijlaten. Ridicule verdachtmakingen werden gelanceerd. Toen er een bericht in de kranten verscheen dat een neger die gedoopt was, in Essequibo zijn meester vergiftigd had, werd daarop gereageerd met: ‘we see how dangerous it is to baptize Negroes’.Ga naar eind68 Een aantal voorstanders van de zending ondersteunde de activiteiten van Post en Wray en schreven brieven van adhesie aan de Raad van de kolonie en aan de directeuren van de London Missionary Society; ze verklaarden dat hun gebleken was dat de veiligheid van het land niet in gevaar gebracht werd.Ga naar eind69 Sommige voorstanders waren bekend met de positieve resultaten van de zending op bepaalde Westindische eilanden (Antigua, Barbados en Tobago) en in Suriname, door de Moravische Broeders. Wray zag zijn toehoorders snel in aantal toenemen, van een 30-tal in de eerste week tot ± 300 na twee maanden en 6 à 700 na een half jaar. Aanvankelijk werd een loods als kerk gebruikt, maar na enige tijd besloot H.H. Post op zijn plantage een kapel te bouwen. Deze was in begin september (1808) voltooid en werd spoedig ingewijd, zoals Wray meedeelde, ‘crowded with people of various colours’. Hij bood onderdak aan ruim 600 mensen. De kapel kreeg de naam ‘Bethel Chapel’.Ga naar eind70 Naast de kapel liet Post een woning voor de zendeling bouwen die in het daarop volgende jaar voltooid werd. De kosten voor beide bouwwerken bedroegen ongeveer £1100.- waarvan Post er ruim £1000.- voor zijn rekening nam, ondanks de financiële tegenslagen ontstaan door het vier jaar achtereen mislukken van de katoenoogsten.Ga naar eind71 Korte tijd voor zijn dood liet H.H. Post de kapel en het bijbehorende woonhuis met tuin, alsmede een jaarlijkse uitkering van £100.-, bij laatste wil veiligstellen voor de zending.Ga naar eind72 Deze financiële steun aan de zending was aanleiding voor een aantal schuldeisers van Post om met een faillissement te dreigen: Post moest hen afbetalen in plaats van een kapel te bouwen en een zendeling te onderhouden.Ga naar eind73 Op 9 okt. 1808 werden in de kapel de eerste negerkinderen door Post ten doop gehouden en op 26 dec. van dat jaar deden 13 mannen en 7 vrouwen belijdenis, waarbij Post zich zeer ontroerd toonde: The pious & excellent Mr. Post shed tears of joy the whole of the time to see his long desire in part fulfilled, aldus Wray.Ga naar eind74 Wray had het verder druk met het geven van leesles en met catechiseren, waarbij hij geholpen werd door de zwarte schoolmeester die op ‘Le Resouvenir’ werkte. Hij kampte met een voortdurend gebrek aan bijbels, liedboeken en leesboeken.Ga naar eind75 Zo nu en dan werd Wray uitgenodigd elders te komen preken, ondermeer in Stabroek. In jan. 1809 kreeg hij assistentie van zijn collega John Davies die ook op verzoek (en op kosten) van Post naar Demerary was overgekomen. Deze nam de leiding op zich van de school in Stabroek en mocht hier na enige tijd, overigens niet zonder felle tegenwerking, ook preken. Ruim veertig leerlingen genoten er aanvankelijk dagelijks onderricht, later breidde het aantal zich nog sterk uit. Zijn preken die hij drie maal per week hield, werden meestal door meer dan 300 mensen bijgewoond. Hij werd de grondlegger van ‘Providence Chapel, House and School’.Ga naar eind76 | |
[pagina 188]
| |
Wray deelde verscheidene malen voorvallen mee waaruit zou blijken dat de negerslaven onder invloed van Gods woord een ander leven zouden zijn gaan leiden. Ze zouden minder gestraft hoeven te worden, zich minder aan polygamie bezondigen en in plaats van te dansen, drummen en drinken, zouden ze godsdienstige liederen zingen.Ga naar eind77 In een brief dd. 12 jan. 1809 aan de LMS geeft H.H. Post aan God de eer van de opgetreden veranderingen: It would be ingratitude to our God and Saviour not to praise His name for what He has done. He has built His temple in this wilderness, and, I trust, has given us reason to call it Bethel, because many of the ignorant negroes have experienced the presence of the Lord. It is not possible that such a change could otherwise have been effected in their conduct, both on mine and other estates, but especially on the estate next to mine (Success). They were formerly a nuisance to the neighbourhood, on account of their drumming, dancing, &c, two or three nights in the week, and were looked on with a jealous eye on account of their dangerous communications; but they are now become the most zealous attenders on public worship, catechizing, and private instruction. No drums are heard in this neighbourhood, except where the owners have prohibited the attendance of their slaves. Drunkards and fighters are changed into sober and peaceable people, and endeavour to please those who are set over them.Ga naar eind78 Een probleem bleef de zondagsheiliging. De zondag was namelijk de enige dag waarop de slaven vrij waren om iets voor zichzelf te doen en enig geld te verdienen: hun tuintje verzorgen en naar de sabbath-markt in Stabroek gaan om produkten te verkopen. De zondagsheiliging was dan ook nauwelijks in zwang in de kolonie. H.H. Post stelde voor om de slaven zaterdag of een deel van de zaterdag vrij te geven voor hun eigen activiteiten, zodat ze zondags naar de kerk konden.Ga naar eind79 Dit idee werd echter bij zijn collega-planters niet erg enthousiast ontvangen. Post voerde zelf de vrije zaterdag wel in. Toch was H.H. Post niet de eerste kolonist die dit deed. J.D. 's Gravesande, kleinzoon van de bekende gouverneur van Demerary en Essequibo, deelde in een brief aan de LMS mede, dat zijn grootvader de vrije zaterdag om dezelfde reden al 40 jaar tevoren geïntroduceerd had, maar dat de gewoonte in onbruik was geraakt. Hij vraagt de LMS om te proberen via de Engelse regering deze gewoonte opnieuw te laten invoeren.Ga naar eind80 Een bittere pil voor Post was, dat ondanks alle aanmoedigingen die hij zijn slaven gaf, waaronder de vrije zaterdag en kledingstukken om naar de kerk te gaan, de belangstelling voor de zending op zijn eigen plantage minder was dan die op omringende plantages. Het is niet onmogelijk dat de gunstigere levensomstandigheden en de betere behandeling die Posts slaven genoten, hierbij een rol gespeeld hebben.Ga naar eind81 Door zijn bereidheid mensen in nood metterdaad bij te staan heeft H.H. Post zijn gezondheid ernstig in gevaar gebracht. Toen bij een van zijn buren in de regentijd de plantage dreigde te overstromen door een dijkdoorbraak, werkte Post met een aantal negers tot diep in de nacht in water, regen en kou aan de reparatie. 's Ochtends om 3 uur hervatten ze het werk al weer en dankzij Posts grote handigheid werd de plantage gered. Toen de buurman vroeg hoe hij Post kon belonen, vroeg deze als gunst dat zijn slaven de kerkdiensten zouden mogen bijwonen. Deze burenhulp zou volgens Wray het leven van Post bekort hebben aangezien hij kort daarna ernstig ziek werd.Ga naar eind82 In het begin van 1809 ging H.H. Posts lichamelijke toestand snel achteruit. Hij leed aan astmatische aandoeningen en had veel pijn en benauwdheden te verduren. Daarbij kwam een steeds pijnlijker wordende jicht. In begin april had hij geen macht meer over zijn handen en voeten. Soms gaf hij bloed op. Wray zat dikwijls aan zijn ziekbed en Post deelde hem zijn levensbijzonderheden mee, waaronder enkele levensgeheimen.Ga naar eind83 Ook moest Wray hem dikwijls voorlezen. H. Post nam afscheid van zijn huisgenoten en van sommige negers en trof zelf voorbereidingen voor zijn begrafenis. Een timmerman moest alvast zijn doodskist maken. | |
[pagina 189]
| |
Op 29 april 1809 overleed Hermanus Post. Wray beschreef het verdriet van de plantagebevolking aldus: On April the 29th, about half after eight o'clock in the evening, he fell asleep in Jesus. The poor negroes spent most of the night in weeping for him; exclaiming, ‘O my massa, my massa!’ A more affecting scene was, perhaps, never presented. I suppose there were more than 500 negroes of his own, and from other estates, lamenting their loss. Mr. Purkis and the manager went among the negro-houses, to request them to be still; but in vain. They continued to weep aloud, exclaiming, ‘My massa, my massa! - my tatta, my tatta!’ - I was much affected with the language of one poor woman. She said she had been 20 years on the estate, - not able to do any work; but her massa had given her every thing to make her comfortable.Ga naar eind84 Op zondag 30 april werd H.H. Post 's middags om 5 uur begraven op het begraafplaatsje op zijn eigen plantage, onder een grote mangoboom. Hij werd gedragen door acht negers van wie er enkele gedoopt waren. Ondanks de hevige regen was er een groot aantal ‘mensen van verschillende kleur’ aanwezig. Er werden enkele liederen gezongen en Wray hield een korte preek. Wray had gewenst dat Post in de kapel begraven zou worden, maar Post had dit geweigerd omdat dit als trots of zelfverheerlijking beschouwd zou kunnen worden. De plantage verkeerde nog vele dagen lang in rouw. Op zondag 14 mei hield Wray nog een speciale begrafenispreek over Openbaring XIV:13.Ga naar eind85 | |
4.3.2. In memoriam H.H. PostDe London Missionary Society memoreerde de dood van Hermanus Post in haar Annual Report over 1809 onder meer als volgt: It is impossible to express the obligation under which the cause of religion in the colony was laid by his influence, contributions, and exertions. But in the midst of his usefulnes, and when his example was likely to prove of the greatest advantage, it pleased the Sovereign Disposer of life to take to himself that excellent man.Ga naar eind86 De LMS zal de nagedachtenis van deze ‘edelmoedige weldoener’ nog lang in ere houden, aldus het jaarverslag. John Wray schreef in aug. 1810 een ‘Memoir of the late Hermanus Hilbertus Post’ dat in jan. en febr. 1811 gepubliceerd werd in The Evangelical Magazine. Wray verwerkte de ervaringen die hij op ‘Le Resouvenir’ had opgedaan en de gesprekken die hij met Hermanus Post gevoerd had, vooral aan diens ziek- en sterfbed. Bovendien traden de weduwe Post en twee buurlieden-vrienden van Post, H. van Cooten en I. Semple, als informanten op. Behalve op bepaalde levensfeiten gaat Wray uitvoerig op Posts karakter en denkbeelden in. Enkele feitelijke gegevens in deze ‘Memoir’ zijn onjuist; zo geeft Wray een verkeerde geboortedatum van H.H. Post: 26 dec. 1755 in plaats van 22 dec. 1753.Ga naar eind87 Van belang is wat hij over Post als slavenmeester schrijft. H. Post was volgens Wray weliswaar een streng en ernstig man, maar strafte nooit streng. Hoewel hij opvliegend van aard was, bleek dit nooit uit de wijze van behandeling van de slaven. Er waren van zijn plantage dan ook nooit negerslaven weggelopen, behalve twee of drie van een uitgesproken slechte reputatie. Post strafte alleen wanneer het niet anders kon en hij raakte erg van streek wanneer zijn directeur of opzichter straf uitdeelde. Hij liet dan vragen waarom er gestraft moest worden en placht te zeggen: ‘I can punish them myself, but I cannot bear to hear them punished by others, though I know it is sometimes necessary’.Ga naar eind88 Blanke employés die onnodig streng waren jegens negers ontsloeg hij spoedig. Post was altijd vriendelijk voor zijn slaven en zorgde goed voor de zieken onder hen: hij bezocht ze zelf en gaf ze soep of wijn te drinken. Ook zijn vrouw bezocht de zieken overdag of 'snachts wanneer zij hun van dienst kon zijn. Doordat Post zelf altijd hard werkte, kon hij van zijn slaven ook volledige inzet eisen, zonder hen daartoe te hoeven dwingen. Slaven die wegens invaliditeit of ouderdom niet meer konden | |
[pagina 190]
| |
werken, bleven een goede behandeling behouden. Post was dan ook geliefd bij de slaven die tijdens zijn ziekte en na zijn dood aan hun verdriet volop uiting gaven. Uit een van de eerste gesprekken die Wray op ‘Le Resouvenir’ met een negerslaaf had, bleek al hoezeer de slaven zich aan een goede meester konden hechten: ‘He told me his Massa is a very good Man (meaning Mr. Post) & that he thought he should die if he left him.’Ga naar eind89 In één van zijn brieven vertelde Wray voorts dat sommige slaven liever bij Post zouden blijven, dan hun vrijheid krijgen: they are all very fond of him, & some have told me they would not leave him on any account, indeed one of the carpenters was offered his liberty, but would not accept it.Ga naar eind90 Wanneer H. Post ziek was, huilden de slaven om hem als kinderen. Wray vertelt uitvoerig over Posts godsdienstige leven en zijn denkbeelden. Post was uitgesproken vroom opgevoed en heeft erg geleden onder het gebrek aan godsdienstige interesse in de kolonie. Reeds bij zijn aankomst in 1774 had hij zich sterk geïsoleerd van zijn medekolonialen vanwege hun ongodsdienstige denkwijze en onchristelijk gedrag. De man bij wie hij de eerste tijd verblijf hield placht hem uit te lachen wanneer hij zijn dagelijkse bijbellezing hield. Post was belijder van het calvinisme.Ga naar eind91 Voor hem stond de Bijbel centraal en niet de boeken over leerstellige problemen. Wel behoorde een uitleg van de Heidelbergse catechismus tot zijn geliefde boeken. Naderhand waardeerde hij ook de Assembly's Catechism van de Anglicaanse kerk. Verder vond hij menselijke geschriften over de Bijbel verwarrend en las hij liever de Bijbel zelf, waarin hij de vervulling van de profetieën van bijzondere waarde achtte, evenals de levensvoorschriften die de Bijbel bevat vooral in de woorden van Christus en in de brieven van Paulus. Met bepaalde gedeelten uit het Oude Testament was hij minder gelukkig, met name die waarin het concubinaat wordt getolereerd. Iedere morgen aan het ontbijt las hij zijn gezin voor uit de Bijbel, ook wanneer er gasten waren, en dit bezorgde hem bij sommigen de naam van een dweper te zijn. Na het ontbijt trok hij zich enige tijd terug in een klein huisje dat hij aan de kust gebouwd had, om de Bijbel te bestuderen, te mediteren en te bidden. Hij betreurde het dat hij vrijwel met niemand in de kolonie over religieuze zaken van gedachten kon wisselen - laat staan op niveau. De komst van de zendelingen betekende voor Post privé dan ook een eind aan een als pijnlijk ervaren isolement. Een van de weinige uitzonderingen had gedurende enige jaren de ‘Swedenborgian Hermit’ gevormd, een zekere heer Glen. Deze had aan de achterzijde van ‘Le Resouvenir’ gewoond en was zeer met Post bevriend. Hij hield zich bezig met het lezen van de werken van Swedenborg en van de Bijbel. Hij kende Latijn, Grieks, Hebreeuws, Engels, Frans, Duits en Nederlands en had grondige kennis van theologie, recht en natuurwetenschappen. Na enige tijd ging hij echter het binnenland in om indianen te tekenen in hun leefomstandigheden. Hij leefde uitermate sober van zoute vis en cassave en was meestal gekleed in een oud geruit hemd.Ga naar eind92 Post deelde de belangstelling voor theologie en natuurwetenschappen - vooral voor de astronomie. Daarnaast bezat Post dankzij zijn eigen reizen in het binnenland ook een grote kennis van de cultuur der indianen. Centraal in de levensbeschouwing van H.H. Post stond zijn geloof in de Goddelijke Voorzienigheid.Ga naar eind93 Alle gebeurtenissen, goede en kwade, schreef hij aan de Voorzienigheid toe. Als zijn ondernemingen slaagden achtte hij niet zijn eigen inzicht en werkkracht daarvoor verantwoordelijk, maar beschouwde hij dat als een zegening van de Voorzienigheid. Tegenslagen en verliezen kwamen zijns inziens ook van de grote Beschikker van alle gebeurtenissen. Ten tijde van de aanleg van ‘Bethel Chapel’ had hij, dankzij een andere produktiemethode, een rijkere katoenoogst dan de naburige planters; toen hij eens in ernstige geldnood verkeerde, kwam iemand hem op het juiste moment, ongevraagd, geld lenen. Deze en soortgelijke gebeurtenissen beschouwde hij als beschikkingen van de Voorzienigheid. Hij sprak hierover overigens niet met ‘mensen van de wereld’ om niet voor dweper uitgemaakt te | |
[pagina 191]
| |
worden. De hand van de Voorzienigheid meende Post vooral ook te bespeuren in de bescherming van de negers, die zo weinig door slangen, schorpioenen en ander gedierte gebeten werden, niettegenstaande het feit dat ze voortdurend op blote voeten in het gras liepen, soms zelfs geheel naakt op de grond sliepen - vooral in de tijd dat de plantage aangelegd werd.Ga naar eind94 Wray vatte het verlies dat de dood van H.H. Post betekende, ten slotte als volgt samen: In the death of Mr. Post, the negroes have lost one of the kindest masters; his bereaved widow a most affectionate husband; her child one of the best parents; the fatherless and the widow a kind protector; the colony of Demarara a respectable, useful, and benevolent inhabitant; and the writer of this Memoir one of the most sincere friends [...]. But, above all, the church of Christ has lost one of its most useful members, - one whose life appeared almost absolutely essential to the promotion of the gospel in this country [...].Ga naar eind95 Behalve John Wray schreef Elisabeth Maria Post een in memoriam: Ter gedachtenis van mijnen waardigen broeder H.H. Post, in 1809 te Demerari overleden. Dit werkje, dat in 1810 te Epe geschreven moet zijn, is (nog) niet teruggevonden.Ga naar eind96 Evenzeer onvindbaar is een Engelstalig geschrift, waarschijnlijk in Demerary verschenen, dat getiteld zou zijn: H.H. Post. Patriarch of Courabanna (de Courabana Creecq was het riviertje waaraan ‘Le Resouvenir’ gelegen was).Ga naar eind97 | |
4.3.3. ‘Le Resouvenir’ en ‘Bethel Chapel’ na de dood van PostOp verzoek van de weduwe Post had Johannes van der Haas de leiding van de plantage op zich genomen. Noch hij, noch de weduwe wilden steun aan de zending blijven verlenen. Aan de directeuren van de LMS deelde Wray mede: I hope you will pardon me for telling you that Mr. Vanderhaars [sic] & Mrs. Post are not interested in religion & that you must expect nothing from them but opposition [...].Ga naar eind98 In zijn dagboek spreekt Wray niet over tegenwerking, maar over weinig aanmoediging.Ga naar eind99 Dankzij de door H.H. Post getroffen voorzieningen kon de LMS haar zendingswerk aan de Oost-Kust vanuit ‘Bethel Chapel’ voortzetten. Adriana de Witt trouwde na enige tijd met haar vroegere minnaar (febr. 1810) en op 16 jan. 1811 werd er nog een tweede kind geboren: Lodewijk Gerrit Pieter van der Haas.Ga naar eind100 De behandeling van de slaven ging er snel op achteruit. Vrij spoedig na de dood van ‘massa Post’ werd het geluid van de zweep weer dikwijls op de plantage gehoord, evenals het gejammer van de gestraften. Ook werd de vrije zaterdag afgeschaft en op alle mogelijke manieren werden de slaven gedwongen ook op zondag te werken. De slaven beklaagden zich bij Wray over het wrede optreden van de directeur. Na de dood van Van der Haas (6 okt. 1812) werden de straffen nog zwaarder, omdat de directeur en de drijvers meer macht kregen. Soms vluchtten slaven na mishandeling het oerwoud in. Toen weer een aantal van plan was te vluchten, raadde Wray hun aan hun beklag in te dienen bij de gouverneur of diens fiscaal. Dit deden ruim 40 slaven van ‘Le Resouvenir’ en de fiscaal stelde een onderzoek in; de klachten luidden: zware afranselingen met de zweep of met de bamboestok, en gedwongen zondagsarbeid. Wray moest als getuige verschijnen en bevestigde de mishandeling (okt. 1812).Ga naar eind101 De fiscaal stelde een andere opzichter aan en verbood het gebruik van de bamboestok. Wray werd door het gebeurde in de ogen van de planters nog gevaarlijker dan daarvoor: iemand die niet alleen indirect - via de zending - maar ook direct de slaven opzette tegen hun meesters. Eind 1812 beschuldigde Adriana de Witt, toen de weduwe Van der Haas, Wray van de ‘misdaad’ de slaven op ‘Le Resouvenir’ te leren schrijven. Het speet Wray dat de beschuldiging onjuist was: ‘I am sorry that I could not plead guilty, as neither my time nor strength will permit me to attend to this’, schreef hij in zijn dagboek.Ga naar eind102 Tot juni 1813 bleef hij op ‘Le | |
[pagina 192]
| |
De graftombe van H.H. Post in Le Resouvenir.
Opschrift gerestaureerde graftombe.
| |
[pagina 193]
| |
Resouvenir’ werkzaam en vertrok vervolgens naar Berbice om daar zending te bedrijven onder de Britse kroonslaven en verdere belangstellenden. Hij stierf aldaar in Nieuw Amsterdam (1837).Ga naar eind103 Pas vier jaar na zijn vertrek kwam er op ‘Le Resouvenir’ een opvolger (in 1817): de later bekend geworden zendeling John Smith. De tweevoudige weduwe Post, resp. Van der Haas, had inmiddels met haar beide zonen de kolonie verlaten en was naar Leiden verhuisd.Ga naar eind104 Tijdens Smith's verblijf vond de slavenopstand van 1823 plaats, die mede vanuit ‘Bethel Chapel’ georganiseerd was. Hij werd van medeplichtigheid beschuldigd en ter dood veroordeeld (zie 4.5). Na zijn arrestatie werden door de LMS op ‘Le Resouvenir’ geen zendelingen meer aangesteld. ‘Bethel Chapel’ werd door een anglicaans geestelijke gebruikt tot 1833. Daarna stond de kapel enkele jaren leeg. Toen John Wray er in 1835 een bezoek bracht, constateerde hij dat de preekstoel en de kerkbanken eruit gesloopt waren. In datzelfde jaar werd het gebouw verplaatst naar Montrose Front, waar C.D. Watt als zendeling van de LMS aangesteld was. In 1851 verhuisde de kapel opnieuw, nu naar Beterverwagting, waar de kapel tot in de 20ste eeuw gestaan heeft.Ga naar eind105 In deze ‘Bethel Congregational Church’ werd in 1858 een gedenkplaat aangebracht waarop resp. John Smith, John Wray en Hermanus H. Post herdacht worden als de ‘Fathers and Founders of the Mission Churches in British Guiana’. Posts overlijdensdatum wordt hierop ten onrechte vermeld als 25 dec. 1808. Al veel eerder na de dood van H.H. Post moet er in ‘Bethel Chapel’ een gedenkplaat aangebracht zijn; deze bevindt zich thans in de ‘Zoar Congregational Church’ in Plaisance. De tekst, die zeer moeilijk leesbaar is en de aan Wrays ‘Memoir’ ontleende onjuiste geboortedatum bevat, luidt: Sacred Op de plaats van de vroegere plantage vindt men thans de ‘village’ La Resouvenir (sic). Het graf van H.H. Post is er bewaard gebleven en in de jaren zeventig van de 20ste eeuw gerestaureerd. Het opschrift komt overeen met dat van het gedenkbord in de ‘Bethel Congregational Church’ in Beterverwagting - inclusief de onjuiste sterfdatum. Posts nagedachtenis wordt in La Resouvenir ook nog altijd door mondelinge overlevering in ere gehouden.Ga naar eind106 |
|