Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd3.4.1. Teksten tot 1791-1792Hugo de Groot (1625) blijft over deze vraag nog tamelijk vaag: slaven die krijgsgevangenen werden in een rechtvaardige oorlog mogen waarschijnlijk niet vluchten; slaven uit een niet-rechtvaardige oorlog waarschijnlijk wel, maar ze mogen door hun meester teruggeëist worden. Wanneer slaven een wrede, onmenselijke meester hebben, mogen ze waarschijnlijk ook vluchten, maar dit moet niet aangemoedigd worden. Augustinus, die het volk onder strenge vorsten en dienstknechten onder strenge meesters tot lijdzaamheid aanspoort, wordt met instemming geciteerd: men moet liever aan het tijdelijke voorbijzien en op het eeuwige hopen.Ga naar eind159 Dominee Udemans (1638) is veel duidelijker: wanneer slaven mishandeld of getyranniseerd worden geeft God hun verlof om weg te lopen en Hij wil niet dat iemand de vluchtelingen verraadt of naar hun meester terugbrengt.Ga naar eind160 De Engelse filosoof Thomas Hobbes (1675) ontkent daarentegen dat slaven mogen vluchten of hun meester doden; deze meester was immers de redder van het leven van de slaaf-krijgsgevangene.Ga naar eind161 In de koloniale praktijk vonden vluchtpogingen en opstanden overigens ook reeds in de 17e eeuw plaats. Pierre Moreau (1652) noemt de onmenselijke behandeling van de slaven in Brazilië de aanleiding tot vluchten en rebelleren; de negers wreken zich navenant.Ga naar eind162 In Suriname, schrijft George Warren (1669), is de behandeling van de slaven zo minderwaardig dat deze uit wanhoop proberen te vluchten; worden ze gepakt dan rest hun wrede foltering of zelfdoding. Omdat de negerslaven geen eenheid vormen, is er weinig kans op een georganiseerde opstand.Ga naar eind163 De in Suriname spelende roman van Aphra Behn, Oroonoko: or the royal slave (1688), lijkt een illustratie van Warrens woorden. De omstreden gouverneur-generaal van Suriname, Joan Jakob Mauricius (1753), bestreed in de jaren 1747-1751 groepen marrons (of bosnegers) die in deze kolonie plantages overvielen om zich te wreken en om vrouwen, voedsel en gebruiksvoorwerpen te bemachtigen. Hij deed dit met hulp van ‘bevreedigde Negers’. Dit waren marrons met wie vrede gesloten was die | |
[pagina 133]
| |
hun een zekere mate van autonomie garandeerde, maar die hun verbood om andere vluchtelingen op te nemen of te helpen.Ga naar eind164 Hij noemt de opstandige negers weliswaar ‘zwarte moorders’, maar zoekt de oorzaken in het gedrag van de blanken; de opstanden ontstaan Meest door der blanken schuld, die door gevloek, misbaar,
Onmenschelyke straf, en ontucht met de wyven,
De Negers tergen, en tot woede en wanhoop dryven [...].Ga naar eind165
Tien jaar voor Mauricius, stond de niet minder omstreden Joannes Guiljelmus Kals als predikant in Suriname. Hij was zeer bewogen met het lot van indianen, negers en marrons, wilde hen kerstenen en hun onderwijs geven, maar kon door een gedwongen vertrek zijn plannen niet uitvoeren.Ga naar eind166 Marronage is volgens zijn boekwerk Neerlands hooft- en wortelsonde (1756) zonder meer toegestaan: mensen die van hun vrijheid beroofd zijn, hebben het recht deze terug te veroveren zonder dat ze daarvoor gestraft mogen worden. Hun wraakoefeningen zijn begrijpelijk - wat zou een blanke doen in zo'n geval? Als oorzaken van marronage noemt Kals de ‘wreede en onmenschelyke Behandelingen’ en hij vraagt zich af: Is 't wel te verwonderen, dat deese Menschen hunne Vryheid, onder de Handen van hunne Beulen soekende, weg loopen? en dan in de Bosschen by malkanderen komen, daar Vermeenigvuldigen en aangroeyen, in stille Ruste, allerley Overlegginge maaken; om U ter eener Tyd te komen betaalt setten, wat gy of aan hun selfs of aan hunne Voorsaaten gedaan hebt?Ga naar eind167 Weglopen werd evenwel streng gestraft, dikwijls met verminking van de slaaf. In Voltaires roman De gevallen van Candide (1759) treft de gelijknamige hoofdpersoon in Suriname een slaaf van een Nederlandse meester aan, die zijn linkerbeen mist omdat hij gepoogd had te vluchten.Ga naar eind168 In de anoniem verschenen roman De Middelburgsche avanturier (1760)Ga naar eind169 komen de slaven niet in opstand om hun vrijheid te heroveren, maar om zich te ontdoen van een wrede zwarte opzichter. Na hem gedood te hebben spreekt een leider de eigenaars toe om hen enerzijds gerust te stellen, ze hebben geen oproer in zin, en hen anderzijds onomwonden de waarheid te vertellen over het gruwelijke slavenbestaan onder blanke tyrannen en hun zwarte handlangers. De woordvoerder wijst op de mogelijkheid om naar het bos te ontvluchten, maar geeft de voorkeur aan een fatsoenlijke behandeling - waarbij hij zelfs een verdubbelde opbrengst van de plantage in het vooruitzicht stelt.Ga naar eind170 Wat massale slavenopstanden in werkelijkheid inhielden, tot welke krachtenbundeling de slaven in staat bleken, hoe bevreesd en onmachtig de kolonisten waren, hoe bloedig de zwarte wraakoefeningen en de blanke represailles konden uitvallen, leerde de Berbice-opstand van 1763 (zie 4.2.1). In allerlei pamfletten werd er verslag van gedaan, terwijl J.J. Hartsinck in 1770 uitvoerig het verloop van de revolte beschreef met vermelding van alle gruwelijke details, zoals de wrede straffen die na de onderdrukking van de opstand voltrokken werden.Ga naar eind171 Een jaar na deze opstand wordt in de fictionele brief van de ex-negerslaaf, Kakera Akotie, in De Denker ook melding gemaakt van meedogenloze straffen die slaven ten deel vallen als ze trachten in opstand te komen of te vluchten.Ga naar eind172 Toch hebben in Suriname mishandelde negerslaven kans gezien zich op hun meesters te wreken en hun woningen en plantages laten afbranden. Deze weglopers wonen in de bossen en vallen van daar uit zo nu en dan de blanken aan. Omdat ze zo moeilijk te bestrijden zijn, hebben sommige groepen bereikt dat ze met rust gelaten worden, aldus Kakera Akotie zinspelend op de ‘bevredigde bosnegers’. Door de handelwijze van de blanken daartoe gedwongen, zullen de negers met hun verzet doorgaan, wat op een massale opstand kan uitlopen waarbij ze alle dwingelanden zullen vermoorden en zich voor altijd meester maken van hun bezittingen. Een soortgelijke voorspelling wordt in de roman Rhapsodiën (1775) van W.E. de Perponcher gedaan.Ga naar eind173 De andere spectator, De Koopman (1768-1776), lijkt eveneens enig begrip op te brengen voor opstanden en marronage. In deel 4 stelt de anonieme schrijver, die Mauricius citeert, dat | |
[pagina 134]
| |
Een roman waarin men leren kan hoe in Suriname fortuin te maken (uba).
| |
[pagina 135]
| |
revoltes begrijpelijk zijn; de slaven zijn immers vrij geboren en verlangen hun vrijheid terug. Evenals ds. Kals vraagt hij zich af wat christenen zelf zouden doen als ze zich in een soortgelijke situatie zouden bevinden, beroofd van de vrijheid, gescheiden van alles wat hun dierbaar is en bovendien onmenselijk behandeld. Eigenlijk, stelt de ‘Koopman’, zijn opstanden wel eens goed om de blanken hun onchristelijk gedrag af te leren. Goede meesters en hun plantages worden soms gespaard.Ga naar eind174 Wanneer echter de ‘Koopman’ naderhand een hervormingsplan voor de koloniën voorlegt, blijkt het begrip sterk te zijn verminderd. Men moet de bosnegers beter beteugelen, hen zo mogelijk uitroeien, want deze stropende vluchtelingen zijn altijd gevaarlijk voor de plantages, stelt hij dan.Ga naar eind175 Volgens de koopman-dichter Nicolaas Simon van Winter zou hij zijn toneelspel Monzongo, of de koninklyke slaaf (1774) geschreven hebben naar aanleiding van de slavenopstand in Berbice (1763), met de bedoeling de ‘onbetaamlykheid der slavernye’ aan te tonen.Ga naar eind176 In dit spel komt een slavenopstand voor, veroorzaakt door het gedrag van de slechte slavenmeester Alvarado; als hij gedood is, wordt de strijd gestaakt. Evenals in De Middelburgsche avonturier wordt er niet gestreden om de vrijheid van de slaven; onder de slavenmeester Cortez hebben zij het goed. Enige overeenkomst met de Berbice-opstand vertoont Monzongo dan ook niet, ook al omdat het hier niet gaat over negerslaven in een Nederlandse kolonie in de tweede helft van de 18e eeuw, maar over indiaanse slaven in de Spaanse kolonie Mexico in het begin der 16e eeuw (ten tijde van de conquistador Fernando Cortez).Ga naar eind177 Volgens G. Th. Raynal (1776) kan men het recht zijn vrijheid te verdedigen aan de natuur ontlenen. Wanneer de Europeanen er niet spoedig in slagen om verandering in het slavenlot aan te brengen, zal de natuur zelf de slaven aan een onoverwinnelijke leider helpen om de vrijheid te heroveren, een zwarte Spartacus tegen wie geen Crassus opgewassen zal zijn. Indien de overwinnaars wraakzuchtig zouden zijn, zullen er vreselijke wetten voor blanken komen. Een profetie die niet nagelaten heeft indruk te maken en die onder meer als opruiïng uitgelegd is.Ga naar eind178 Raynal kent alle vroegere slavenverzet (vooral moord, marronage, vergiftiging, zelfdoding) een plaats toe in het kader van deze grote opstand, het zijn de voorboden: Reeds hebben etlyke vermoorde Blanken voor een gedeelte onzer misdaaden geboet; reeds zyn 'er twee Volkplantingen opgerecht van weggeloopene Negers, welke de onderlinge verbintenissen en het geweld tegen uwe aanslagen beveiligen. Het vergif heeft, van tyd tot tyd, eenige slagtöffers gewroken. Veelen hebben, door een vrywilligen dood, zich uwer onderdrukkinge onttrokken. Diergelyke ondernemingen zyn zo veele flikkeringen van licht, die het onweder voorspellen; het mangelt den Negeren slegts aan een Opperhoofd, dat moeds genoeg bezit, om hen ter wraakoeffeninge en slagtinge aan te voeren. Waar leeft deeze groote man, dien de Natuur misschien, verschuldigd is aan de eere van 't menschlyk geslagt? Waar onthoudt zich deeze nieuwe Spartacus, die geenen Crassus zal vinden? Alsdan zal het zwarte Wetboek [code Noire] verdwynen; en hoe verschrikkelyk zal het witte Wetboek zyn, indien de Overwinnaar met het regt van wedervergeldinge alleen te raade gaa?Ga naar eind179 Raynal kent als een van de eersten een politieke betekenis toe aan het slavenverzet: niet langer heet een opstand alleen bedoeld om uiting te geven aan grieven, om misstanden te doen verbeteren (zoals in De Middelburgsche avanturier), maar tevens om een daad te stellen in een vrijheidsstrijd. Het toneelspel Zamor en Zoraide (1780) uit het Duits van F.G. Freiherr von Nesselrode,Ga naar eind180 vertoont een opstand op Jamaica onder leiding van een vorstelijke neger Zamor (met de slavennaam Jones). Hij wreekt het onrecht hemzelf en andere negers aangedaan, en strijdt voor de vrijheid waarop volgens hem alle mensen, dus ook de negers recht hebben. De goede meester Sir Germain wordt gespaard. Deze geeft zijn slaven, die bereid waren hem te verdedigen, de vrijheid. Zamor ontdekt onder de slaven van Sir Germain zijn vrouw die door | |
[pagina 136]
| |
slavenhandelaren van hem gescheiden was. Van de Engelse gouverneur krijgt hij nadat hij gevangen genomen is, gratie. Dit toneelspel was een bewerking van het Ziméo-verhaal door Saint-Lambert (1769).Ga naar eind181 G. Brender à Brandis publiceerde in 1784 een prozaversie van dit verhaal, onder de titel ‘Simeo. Eene waare geschiedenis’ in het Taal-dicht- en letterkundig kabinet.Ga naar eind181a Simeo is hier de opstandelingenleider met de slavennaam John, de goede planter heet Wilmouth. Het verhaal wordt in een brief verteld door een vriend van Wilmouth, George Filmer. De wraak op de slechte planters wordt tamelijk breed uitgemeten; deze is verschrikkelijk: slachtingen worden aangericht onder de blanken, huizen en plantages gaan in vlammen op. Desondanks heeft George Filmer begrip voor de daden van de opstandelingen en worden Simeo's deugd en verheven denkbeelden geprezen. Paul François Roos kan een dergelijk begrip zeker niet opbrengen, in zijn dichtwerken wordt marronage ten krachtigste veroordeeld. Planters zijn in Suriname hun leven niet zeker zolang zich daar opstandige negers (nakomelingen van Cham) ophouden: De zwarte Chamaîeth, gewoon te rooven, steelen
En moorden, doet u steeds den dood voor oogen zien,
Waar in het giftig kruid hem hulp schynt aan te biên.Ga naar eind182
Elders typeert hij opstandige slaven als: Een drom van monsters, van vervloekte Negerschaaren
Weêrstreevers van Natuur en van het Redenlicht,
Bezitters van een ziel, die niet dan gruuwlen sticht;Ga naar eind183
hij vreest vooral de Boni-aanhangers, Een bende, die, verhit en tuk op 's blanken bloed,
Ons, op haar' enklen naam, van woede siddren doet.Ga naar eind184
Hoewel vrijheid en vrijheidsstrijd in Europa en Noord-Amerika bij hem hoog aangeschreven staan, vermag Roos de slavenopstanden en bosnegerguerrilla's niet als vrijheidsstrijd te erkennen. Het recht van opstand wordt in 1790 verdedigd door de anonieme tegenspeler van Barrau: een slavenopstand is weliswaar gevaarlijk, maar wanneer het om een poging gaat de vrijheid te herwinnen is deze niet ‘onwettig of strafwaardig’.Ga naar eind185 In de voetsporen van Raynal erkent ook B. Frossard (1790) het recht van de slaven om de ontstolen vrijheid terug te veroveren; ook hij wijst op de mogelijkheid dat er in Amerika een zwarte leider geboren wordt, ‘een Spartanus’ (sic), die Afrika zal wreken wegens de misdaden van Europa.Ga naar eind186 Ook Mercier heeft een dergelijke voorspelling gedaan in l'An deux milles quatre cent quarante (1770), aldus een voetnoot van de Frossard-vertaler (Betje Wolff); volgens deze toekomstdroom zal de door de natuur geschapen ‘wreeker der nieuwe wereld’ een standbeeld krijgen. Hij wordt een instrument der gerechtigheid en Voorzienigheid genoemd die maakt dat de negers en indianen hun ‘onvervreemdbaare rechten, die de Natuur hun gaf’ kunnen hernemen.Ga naar eind187 De Nederlandse vertaling van Merciers werk volgde overigens spoedig na de Frossard-vertaling, onder de titel Het jaar twee duizend vier honderd en veertig. Een droom (1792-1793). In de reeds genoemde voorspelling van de rechtvaardige wreker van de onderdrukte negers, worden de Quakers uit Pennsylvania, die hun slaven reeds in 1776 de vrijheid gaven, met nadruk uitgezonderd van de te duchten wraak: Wijze Philadelphenaars! gij hebt niets te vreezen van de wraak, welke Afrika bereidt, gij zijt geene Europeaanen, gij zijt menschen.Ga naar eind187a | |
3.4.2. De meningsvorming in 1791-1792 en de teksten 1793-1825Voor diegenen die omstreeks 1791-1792 slavernij als een vorm van vrijheidsroof zien, is een slavenopstand gewettigd; zelfs wordt deze voorspeld om verdedigers en gedogers van slaver- | |
[pagina 137]
| |
nij onder abolitionistische druk te zetten. Tegelijkertijd zal men een uitspraak zoals Reinhart die doet, namelijk dat men de slaven niet veroordelen kan als ze hun vrijheid willen heroveren, als bijzonder gevaarlijk ervaren hebben: zowel in berichtgeving over reële opstanden als in de literatuur worden de vreselijkste bloedbaden, brandstichtingen en andere wraakoefeningen beschreven. De revolte op Sto. Domingo in het begin van de jaren negentig (zie 4.2.2) bevestigde dit beeld en is jarenlang als waarschuwing gehanteerd tegen blank idealisme, vooral tegen het streven naar snelle vrijmaking van de slaven. Een en ander overwegend houden Jan van Geuns en Willem de Vos, alias Philalethes Eleutherus, de ‘heersers’ toch opnieuw voor (1797) dat het een onbetwistbaar recht is van de slaven om zich uit hun onderdrukking te bevrijden.Ga naar eind188 De mogelijke gevolgen van ‘blank begrip’ voor slavenopstanden worden vertoond in het treurspel De negerslaven (1794) door Carel, vrijheer van Reitzenstein.Ga naar eind189 De blanke idealist Donald werkt met de vrije neger Tado samen om de slaven in een Britse Westindische kolonie te bevrijden. Hij doet dit omdat het Britse parlement niet heeft kunnen besluiten de slavenhandel af te schaffen. Wandaden van slechte meesters, onder wie de wrede planter Barkly, verklaren de noodzaak van zo'n opstand. Wanneer deze eenmaal op gang gekomen is, kan Donald de negerslaven niet meer onder controle houden, ook niet als inmiddels bericht uit Londen gekomen is, dat de Britse regering alsnog tot een geleidelijke abolitie besloten heeft. De negers beschuldigen hem nu van verraad. Een algemeen bloedbad wordt aangericht waarbij ook moeders en zuigelingen omkomen. Donald distantieert zich van de muitende slaven en wordt gedood. Een gematigd planter, Silly, wijt deze ‘schriktoonelen’ zowel aan de onderdrukking door de planters als aan de ‘dweeperij’ van Donald.Ga naar eind189a Voor de voormalige Demerariaanse planter (1795) zijn de slavenopstanden van Berbice, Suriname, Demerary en Sto. Domingo een bewijs hoe gevaarlijk het is om negerslaven vrij te maken, ja daarover zelfs maar te schrijven zoals Des Villates deed. Hij verwijt Des Villates dat deze het kennelijk niet erg vindt als de planters vermoord zouden worden.Ga naar eind190 Dat de kolonisten in voortdurende angst voor opstanden leven, blijkt uit verschillende literaire en niet-literaire reisbeschrijvingen. De Schotse beroepsmilitair in Nederlandse dienst, John Gabriël Stedman, die in de jaren 1773-1777 onder kolonel L.H. Fourgeoud deelnam aan expedities tegen gevluchte en opstandige negers, schrijft in zijn Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana (1799-1800), dat de kolonisten in Suriname wel heel dikwijls het slavenverzet te duchten hadden: Alle landen, alwaar de huisselyke slavernye gevestigd is, leggen dikwerf bloot voor opstanden en onlusten, vooral wanneer de slaven het grootste deel der inwoonders uitmaken; maar de Hollandsche volkplanting Surinamen is op dit stuk byzonder ongelukkig geweest. Het zy dat de eindelooze bosschen, die het aanzienlykst gedeelte deezer landstreek bedekken, aan de vluchtenden eene gemakkelyke schuilplaats verschaffen, het zy dat het Bestuur aldaar eenig ingeworteld gebrek heeft, dit is zeker, dat de Europeanen aldaar aanhoudend aan de snoodste verongelykingen, en hunne bezittingen aan de geweldadigste verwoestingen zyn bloot gesteld.Ga naar eind191 Stedman spreekt bij voortduring zijn afkeer uit over slavenmishandeling en wrede straffen door de planters, maar is geen voorstander van vrijmaking van de slaven, zelfs niet van een zachtzinnige behandeling, omdat die grote risico's met zich brengt. Toch zal zijn boek de publieke opinie beïnvloed hebben als pleidooi voor een humaner behandeling van de slaven - niet in het minst door de erin opgenomen gravures, waaronder enkele schokkende afbeeldingen van slavenmishandelingen. Begrip voor marronage wordt ook in de roman Simon Blaauwkool (1813) door Chr. G. Salzmann niet opgebracht: uitgerekend twee misdadige negers willen zich bij de marrons aansluiten.Ga naar eind192 De vertaler, W.A. Ockerse, noemt hen in een noot: horden van oproerige, voortvluchtige negers die van tijd tot tijd vreselijke tonelen van verwoesting, roof en moord | |
[pagina 138]
| |
aanrichten.Ga naar eind193 In de utopistische roman Aardenburg (1817) door Petronella Moens worden er met de bosnegers juist goede contacten onderhouden: de idealistische hoofdpersoon Tavernier probeert hun wantrouwen te overwinnen door hun onderricht te laten geven in landbouw en in het maken van woningen, kleding en andere voorwerpen.Ga naar eind194 Hij handelt daarmee in hoge mate in de geest van ds. Kals. In Da Costa's Bezwaren tegen den geest der eeuw (1823) worden nog steeds de opstanden en vrijheidsoorlogen in Sto. Domingo als teken aan de wand genoemd: de verwoestingen, dood en chaos zijn het gevolg van onbekookte abolitionistische denkbeelden van mensen die het beter menen te weten dan God.Ga naar eind195 |
|