Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd3.5.1. Teksten tot 1791-1792De Coevordense predikant Johan Picardt (1660) twijfelt er niet aan dat ‘de al-bestierende voorsienigheydt Godts’ de verborgen oorzaak is van het verschillende lot van het nageslacht van Cham, Sem en Jafeth, de zonen van Noach.Ga naar eind196 Hierdoor voltrekt zich Noachs voorzegging dat het Chamsgeslacht (door Picardt gelijkgesteld met de negers) in knechtschap zal leven; het nageslacht van Sem (de joden) in ballingschap; en het nageslacht van Jafeth (de blanken) begenadigd is met voorspoed, macht en kennis. Zijn Vlissingse collega Georgius de Raad (1665) schrijft dat zowel de heidense Afrikanen als de Christen kooplieden en schippers leven onder de Voorzienigheid Gods. De heidenen genieten daarom de ‘dispensatie’ van God die hen ‘volgens de wet der natuere’ zal oordelen.Ga naar eind197 Wanneer de slaven evenwel door de Providentie het eigendom worden van de christenen, dan hebben deze de plicht de slaven tot de ware godsdienst, dat is volgens De Raad het gereformeerde geloof, te brengen. Dit laat volgens hem onverlet dat slavenhandel een zonde is waarvoor men zich zal moeten verantwoorden, maar God kan uit het kwaad het goede laten voortkomen. J.G. Kals (1756) sluit zich niet aan bij zijn 17e-eeuwse collega's die door de slavenhandel en slavernij onder goedkeuring of toelating van de Voorzienigheid te plaatsen, deze accepteren. Hij hanteert de Voorzienigheid als argument voor de kerstening: door Gods beschikking hebben de Europeanen het christendom leren kennen maar de negers en indianen niet; dit verplicht de blanken om het Evangelie onder de heidenen uit te breiden.Ga naar eind198 De briefschrijvende planters die zich Aristodemus en Sincerus noemen (1785-1788), polemiseren met Raynal die de plantagearbeid in de tropische hitte voor de negerslaven ondraaglijk zwaar acht: de wijze Voorzienigheid heeft de mensen ‘constitutien’ gegeven overeenkomstig het klimaat waarin ze geboren zijn.Ga naar eind199 Omdat het klimaat van de Westindische koloniën niet of nauwelijks verschilt van dat van Afrika, zijn de negers bijzonder geschikt, want a.h.w. lichamelijk voorbeschikt om er te werken. De bekeerde neger Olaudah Equiano (1790), die zich zelf vrijkocht uit slavernij, heeft volgens zijn autobiografie in alle voor- en tegenspoeden van zijn leven Gods hand ervaren. Daardoor werd de ramp van de slavernij hem toch tot een zegen: Doch deezen ramp moet ik - door de wonderbare bestelling van Gods Voorzienigheid - oneindig meer dan vergoed rekenen, alzoo mij daar de weg gebaand is, om te koomen tot de kennis van den Christelijken Godsdienst [...].Ga naar eind200 Hij wekt hiermee de indruk een van de verdedigingsgronden van de slavenhandel te bevesti- | |
[pagina 139]
| |
gen, namelijk dat het een middel zou zijn waarvan God zich bedient om heidenen tot het christendom te brengen. Voor A. Barrau (1790) zijn de slavenhandel en slavernij verdedigbaar omdat ze vanaf de vroegste tijden (direct na de zondvloed, bij de ‘Vadervloek’ van Noach) plaats vonden, zo al niet met de Goddelijke goedkeuring, in ieder geval onder Gods toelating.Ga naar eind201 De redactie van de Bijdragen tot het menschelijk geluk waarin Barrau's Nuts-lezing gepubliceerd werd, distantieert zich in een nawoord van deze argumentatie: God laat zoveel kwaad op aarde toe zonder het daarom goed te keuren - ook als Hij de gevolgen ervan ‘ten beste’ bestuurt.Ga naar eind202 In de anonieme reactie op Barrau's lezing wordt diens zienswijze ook bestreden. Indien Gods beschikkingen altijd bewijzen van Zijn goedkeuring waren, dan zou er geen ondeugd of zonde meer genoemd kunnen worden waarop het zegel van Zijn welbehagen niet gedrukt was. Veelwijverij, muiterij en heerszucht zouden zich dan ook op een hemelse volmacht kunnen beroepen, aldus Barrau's opponent. Dat God het lot van de ongelukkige slaven soms verzacht, is ‘eene gunstige bestelling’ van de Voorzienigheid, maar ook dit houdt geen goedkeuring in van de zaak. De verlichting en beschaving van het hedendaags Europa is te danken aan de Providentie, maar het is niet onmogelijk dat voorzien is dat eens Afrika Europa in beschaving zal overtreffen. De Europeanen riskeren dus volkeren tot slavernij, zedeloosheid en domheid te doemen die door de Voorzienigheid voorbestemd zijn Europa in Wijsheid te overtreffen.... Ten slotte moeten al die mensen die de goede Voorzienigheid danken voor de bloei van de koloniën, zich ook eens afvragen hoe de schending ‘der eerste Natuurrechten van den Mensch’ te rijmen valt met dit vertrouwen in Gods beschikkingen.Ga naar eind203 Het gebruik maken van list en geweld jegens onschuldigen om in zijn levensonderhoud te voorzien, is niet bepaald een blijk van christelijk vertrouwen, aldus deze anonieme schrijver. Is aldus de Voorzienigheid als argument ter verdediging van de slavernij afgewezen, B. Frossard (1790) gaat zelfs een stap verder door de Providentie als argument pro-afschaffing te introduceren. Frossard distantieert zich van het misbruik om onrecht en onderdrukking door christenen aan andere volkeren aangedaan, op conto van de Voorzienigheid te schrijven; over de volkerenmoord die in Amerika plaats gevonden heeft, schrijft hij dat deze geenszins een ‘schikking der Voorzienigheid’ was, maar ‘barbaarschheid’ van de Europeanen.Ga naar eind204 Het feit dat de Voorzienigheid de Europese volken begunstigd heeft met de christelijke waarheden, verplicht hen de negers te bekeren, maar volgens Frossard is het zeker niet zo dat de Voorzienigheid zich van de slavernij bedient om de Afrikanen te laten kerstenen. Er zijn immers betere manieren om dat te doen, bijv. kerken bouwen en zending bedrijven in Afrika zelf.Ga naar eind205 Slavernij is zijns inziens ten zeerste strijdig met de bedoelingen van de Voorzienigheid, omdat God wil dat mensen zich in vrijheid voorbereiden op het eeuwige leven en in vrijheid de keus tussen goed en kwaad, deugd en ondeugd kunnen doen: Dit oogmerk is geen ander dan hen voor te bereiden tot de hemelsche gelukzaligheid, door de oefening der deugden die daar heenen geleiden: dit leven is de leertijd voor de eeuwigheid; hier is het dat zig ons character ontwikkelt; wij ontvangen het loon onzer werken in eene andere orde der dingen; om deeze beproeving volkomen te maaken heeft de Voorzienigheid ons op dit groote tooneel geplaatst [...].Ga naar eind206 Slaven hebben geen andere ‘vrijheid’ dan de deugd van het geduld te oefenen, maar in hun situatie is het onmogelijk niet te ‘morren’. Door de afschaffing van de slavernij en instelling van vrije arbeid in de koloniën stemt men pas in met het plan van de Voorzienigheid, meent Frossard. Ook in de toekomstdroom van Mercier (1792) wordt vrijmaking van de slaven - in dit geval door middel van een algehele opstand - als Goddelijke beschikking gezien. Deze vrijheidsstrijd wordt gepresenteerd als reeds plaats gevonden hebbend. De negerleider heeft een standbeeld gekregen; zijn optreden wordt als volgt in herinnering gebracht: Hij was de wreekende Engel, wien de God der rechtvaardigheid zijn zwaerd in de | |
[pagina 140]
| |
hand gegeeven hadt; hij gaf het voorbeeld dat vroeg of laat de wreedheid gestraft zal worden en dat de Voorzienigheid sterke zielen gereed heeft, die zij op de waereld zendt om het evenwigt te herstellen, dat de onrechtvaerdige en woeste heerschzugt verstoord heeft.Ga naar eind206a Betje Wolff had overigens in haar Frossard-vertaling (1790) al op deze passage van Mercier gewezen.Ga naar eind206b Raynal zou met zijn voorspelling van een zwarte Spartacus door Mercier geïnspireerd zijn - wiens Frans origineel reeds in 1770 verschenen was. De Londense predikant A. Booth is heel wat voorzichtiger als het er op aankomt om de bedoelingen Gods te formuleren: de gelovigen moeten bidden ‘om den tusschenkomst der Goddelijke Voorzienigheid ter afschaffing van den verfoeijelijke koophandel in menschen’.Ga naar eind207 | |
3.5.2. De meningsvorming in 1791-1792 en de teksten 1793-1825Wanneer de Reinhart verschijnt is er aldus een discussie aan de gang over de argumentele waarde van de Voorzienigheid, waarbij voorstanders en gedogers van de slavenhandel en slavernij zich beroepen op Gods beschikkingen, tegenstanders dit beroep afwijzen en, zoals in het geval van Frossard, stellen dat juist abolitie met het plan van de Providentie in overeenstemming is. Haaks op een uitspraak als die van Reinhart, dat de Voorzienigheid mensen tot slavernij beschikt, staat die van een van de verlichte figuren uit het toneelspel De negers in Holland (1801) door Jacob Eduard de Witte. Wanneer daar de koopmansbediende Dupré met een concreet geval van handel in mensen te maken krijgt, stelt hij verontwaardigd dat niet het noodlot, noch de Voorzienigheid verantwoordelijk is voor de gruwelijke ‘bloedhandel’, maar de gouddorst en het eigenbelang.Ga naar eind208 Deze dreven eens de conquistadores naar Amerika, en bezielen nog steeds de slavenhandelaren. In de voortzetting van de discussie verschuift het accent bij de verdedigers: de slavernij wordt niet met een beroep op de Voorzienigheid verdedigd, maar de vernietiging van slavernij, hetzij door opstanden hetzij door abolitie, wordt geacht niet (of vooralsnog niet) met de Providentie in overeenstemming te zijn. In het treurspel De negerslaven (1794) door Carel, vrijheer van Reitzenstein, zeggen de revolutionaire planter Donald en de vrije neger Tado, die de slaven d.m.v. een opstand de vrijheid willen hergeven, dat ze menen te voldoen aan de wil van een hogere macht dan die van het Britse parlement, namelijk aan die van de ‘Hemel en de Natuur’.Ga naar eind209 De planter van het goede-meestertype, Silly, vraagt Donald of hij meent dat de eeuwige Voorzienigheid diens ‘zwakke hulp’ nodig heeft om het lot van de negers te verlichten. Wanneer de opstand uit de hand gelopen is en in een bloedbad ontaardt, brengt deze Silly, terwijl hij stervende is, de anti-revolutionaire boodschap onder woorden: Mogten de volken der aerde hier leeren erkennen, dat zij nimmer, met het zwaerd in de hand, hunne ellenden kunnen verminderen: dat zij het wijze plan der eeuwige Voorzienigheid, door oproer, niet mogen vooruitloopen: zij alleen weet, wanneer het de tijd is om heerschende misdaden te betoomen en de weenende onschuld weder opterichten.Ga naar eind210 Het hoeft niet te verbazen dat de opvattingen van Isaac da Costa (1823) hierbij aansluiten. Volgens hem behoort het abolitiestreven tot die menselijke hersenschimmen die de loop van de natuur en van de Voorzienigheid verstoren. Op grond van een verhitte verbeelding probeert men een wereld naar menselijke maatstaven te scheppen of te hervormen en meent men de ‘beschikkingen der Voorzienigheid’ te kunnen beschimpen of verbeteren; Da Costa verzucht: O! dat wy ons van deze vermetelheid wachten. De toren van Babel is daaraan haar oorsprong verschuldigd.Ga naar eind211 Tegenover de opvattingen van Van Reitzenstein en Da Costa staan die van Des Villates | |
[pagina 141]
| |
(1795), Van Geuns (1797), Moens (1816) en Clarkson (1822). In hun werk wordt meer of minder nadrukkelijk tot uitdrukking gebracht dat het abolitiestreven strookt met de Voorzienigheid, dat deze de gevolgen ervan begunstigt. De anonieme criticus van Des Villates, de voormalige Demerariaanse planter (1795), vindt dit laatste geloof naïef: vertrouwen op de Voorzienigheid is goed voor ongelukkigen en rampzaligen, maar iemand met een ‘gros bon sens’ kan zijn koloniaal fortuin maar beter niet op het spel zetten in de waan dat de Voorzienigheid hem dat terug zal geven - mirakelen en bijgeloof zijn immers uit de mode.Ga naar eind212 Thomas Clarkson (1822), de abolitionist die na de officiële afschaffing van de slavenhandel ten tweede male in het krijt treedt om ook de illegale handel te bestrijden, formuleert zijn overtuiging bijzonder voorzichtig. Hij roept de christenen op hun stem tegen dit voortdurende onrecht te verheffen: wellicht is het dan velen ‘naar het raadsbesluit der Goddelijke Voorzienigheid’ gegeven, om mee te werken aan de totale vernietiging van deze onterende handel.Ga naar eind213 |
|