Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd3.2. Verantwoording van het onderzoekOm te bepalen hoe de eind-achttiende-eeuwse lezer over Reinharts doen en denken in relatie tot slaven en slavernij geoordeeld zal hebben, dienen we te reconstrueren wat deze lezer aan kennis en leeservaring en dus aan verwachtingen gehad zou kunnen hebben omtrent teksten over slavenhandel en slavernij en de daarin verwerkte ideeën. Ik tracht daarom te achterhalen welke literaire en niet-literaire teksten er geschreven zijn op dit gebied en welke ideeën ze bevatten, om zodoende te bepalen welke meningsvorming plaatsgevonden zou kunnen hebben ten tijde van de publikatie van de Reinhart. De negerslavernij in het octrooigebied van de West-Indische Compagnie zal hierbij centraal staan; op de Oostindische en Barbarijse slavernij zal ik niet ingaan.Ga naar eind1 Aangezien de Reinhart in 1791-1792 gepubliceerd is, zou het onderzoek naar de meningsvorming over slavernij omstreeks die tijd afgesloten kunnen worden. Een groot bezwaar zou dan zijn dat een onderzoek naar een historisch proces op een in het licht van dat proces willekeurig moment zou worden beëindigd. Het doortrekken van de historische lijn tot en met het eerste kwart van de 19e eeuw verdient de voorkeur omdat er zich dan binnen de geschiedenis van de slavenhandel en slavernij enkele belangrijke ontwikkelingen hebben voorgedaan: in het Britse imperium is de slavenhandel afgeschaft (1808), andere koloniale mogendheden waaronder Nederland (1814) hebben zich daaraan geheel of gedeeltelijk geconformeerd; het einde van de Napoleontische tijd heeft grote wijzigingen gebracht in de koloniaal-territoriale verhoudingen (Wiener Kongress 1815); nieuwe ontwikkelingen in landbouw, handel en industrie en de verschuiving van koloniale activiteiten naar Azië en Afrika, hebben het einde van de Westindische plantage-economie ingeluid.Ga naar eind2 Bijkomende voordelen van de keuze van 1825 als einddatum zijn, dat er, ten eerste, een betere aansluiting tot stand komt op andere studies over de publieke meningsvorming waarin pas voor de loop van de 19e eeuw naar een zekere mate van volledigheid gestreefd wordt; dat er, ten tweede, een parallellie ontstaat met het hoofdstuk over H.H. Post in Guiana, dat besluit met de gebeurtenissen in de jaren 1823-1825; en dat, ten derde, eventuele reacties op en navolgingen van de Reinhart aan het licht kunnen komen.
Aan de geschiedenis van de slavernij is de laatste jaren zeer veel aandacht geschonken, zowel op academisch niveau als op gepopulariseerde wijze voor een breed publiek (de t.v.-serie Roots).Ga naar eind3 Legio is het aantal publikaties over dit onderwerp: de internationale stand van het onderzoek bij te houden, is een schier onmogelijke opgave. Ook over het Nederlands aandeel in de slavenhandel en slavernij en over abolitie en emancipatie zijn informatieve studies verschenen,Ga naar eind4 maar daarin wordt slechts weinig plaats ingeruimd voor de geschiedenis van de publieke meningsvorming inde 17e, 18e en begin 19e eeuw - juist de tijd dat Nederland als een van de machtige koloniale mogendheden volop in de praktijken van de slavenhandel en slavernij geïnvolveerd was. In feite zijn er slechts enkele studies voorhanden: 1o. de uit 1959 daterende dissertatie van E. Th. Waaldijk, Die Rolle der niederländischen Publizistik bei der Meinungsbildung hinsichtlich der Aufhebung der Sklaverei in den westindischen KolonienGa naar eind5; 2o. het hierop als aanvulling bedoelde artikel uit 1972 van C. de Jong (‘The Dutch press campaign against negro slave trade and slavery’);Ga naar eind6 3o. de paragraaf ‘De opvattingen over de slavenhandel tijdens de Verlichting’ in de dissertatie van P.C. Emmer, Engeland, Nederland, Afrika en | |
[pagina 97]
| |
de slavenhandel in de negentiende eeuw (1974);Ga naar eind7 en 4o. een in 1978 gehouden voordracht van G.J. Schutte (‘Zedelijke verplichting en gezonde staatkunde. Denken en doen rondom slavernij in Nederland en koloniën eind 18e eeuw’).Ga naar eind8 Het artikel uit 1953 van J.M. van Winter, in het ‘Emancipatienummer’ van de West-Indische gids (‘De openbare mening in Nederland over de afschaffing der slavernij’)Ga naar eind9 behandelt de periode vanaf 1840 en gaat slechts terloops in op enkele vroegere publikaties over slavernij. J.M. van der Linde ten slotte, bespreekt in zijn studies over de zending in Suriname verscheidene geschriften over slavernij, in het bijzonder in zijn dissertatie Het visioen van Hernhut (1956), in Heren, slaven, broeders (1963) en in Surinaamse suikerheren en hun kerk (1966).Ga naar eind10 Het zou onjuist zijn uit het vrijwel ontbreken van studies over de meningsvorming in de Republiek van de 17e en 18e eeuw, af te leiden dat die meningsvorming niet of nauwelijks zou hebben plaatsgevonden. Marijke Gijswijt constateert in haar vergelijkend onderzoek naar de ‘abolities door Engeland, Frankrijk en Nederland’ (gepubliceerd in 1975) terecht dat het bronnenmateriaal over slavernij en abolitie nog niet toegankelijk gemaakt was. Haar mening echter dat slavernij en slavenhandel in de Republiek nauwelijks als probleem gesignaleerd zijn - en dan nog heel laat -, dat de publieke belangstelling in vergelijking met die in andere landen uiterst gering is geweest, en dat er nauwelijks geluiden van protest gehoord zijn,Ga naar eind11 is aanvechtbaar gebleken. Reeds in de 17e eeuw werd de slavernij als moreel en sociaal probleem gesignaleerd en bediscussieerd; het aantal schrijvers dat in de 18e eeuw over slavernij publiceerde, blijkt een veelvoud van het aantal dat zij noemt. G.J. Schutte toonde reeds aan dat er in de loop van de 18e euw een toenemende publicitaire aandacht geweest is.Ga naar eind12 Eén en ander laat onverlet dat er in de Republiek, voorzover thans valt na te gaan, geen abolitionistische genootschappen gesticht zijn en dat er hier in de Verlichte eeuw geen georganiseerde anti-slavernijbeweging op gang kwam, zoals Gijswijt reeds constateerde.Ga naar eind13
Het aantal 17e-, 18e- en begin 19e-eeuwse geschriften over slavenhandel en slavernij dat langs systematisch-bibliografische weg gevonden kan worden, is tamelijk beperkt.Ga naar eind14 De fase waarin men teruggeworpen wordt op intuïtie, toeval en hulp van anderen wordt spoedig bereikt. Enige illusie van volledigheid kan dan ook niet gekoesterd worden. De meningsvorming over slavernij valt uit allerlei soorten publikaties te reconstrueren. Geschriften voor een breder publiek zoals pamfletten, preken, periodieken, verhandelingen, encyclopedieën, reisverslagen, land- en volkenkundige beschrijvingen en literaire werken; en specialistische geschriften vooral op het gebied van het recht, de staatkunde, de economie, filosofie, theologie en antropologie. Binnen het kader van deze studie heb ik alleen wat de literaire teksten betreft naar een zekere mate van volledigheid kunnen streven, bij de andere categorieën heb ik me moeten beperken tot een aantal van de destijds bekendste teksten, in het bijzonder die teksten waarnaar door contemporaine auteurs verwezen wordt. De betekenis van iedere tekst binnen het proces van de meningsvorming kan in het kader van deze studie niet worden bepaald, het verzamelen en interpreteren van gegevens over verspreiding en werking zou per tekst apart onderzoek vergen. De literaire teksten zullen alleen om hun ideeënhistorische aspecten aan de orde gesteld worden, niet om hun vormgeving. Op bio-bibliografische aspecten zal evenmin kunnen worden ingegaan. In principe worden alleen Nederlandstalige teksten (oorspronkelijke of vertaalde) in het onderzoek betrokken. Gezien al deze beperkingen zal het duidelijk zijn dat ik niet meer pretendeer te geven dan een oriëntatie: wat zou een Reinhart-lezer mogelijkerwijs in het Nederlands hebben kunnen lezen over slavenhandel en slavernij, welke meningsvorming zou er op grond van die geschriften plaatsgevonden hebben, en hoe zouden daarom zijn verwachtingen geweest kunnen zijn. Ik tracht de lezersverwachtingen te reconstrueren voor de verdedigingsgronden van slavenhandel en slavernij en het recht op vrijheid (3.3), en voor enkele opvallende items in de Reinhart: het begrip voor slavenopstanden en ontvluchtingen (3.4); de rechtvaardiging van slavernij met een beroep op de Voorzienigheid (3.5); de aanvaardbaarheid van slavernij | |
[pagina 98]
| |
onder een ‘goede meester’ (3.6); de vergoelijking van slavernij door te wijzen op sociale misstanden in Europa (3.7); de kerstening van de slaven (3.8).
In de omvangrijke paragraaf 3.3 behandel ik niet-literaire en literaire teksten afzonderlijk; in de kortere paragrafen 3.4-3.8 doe ik dat niet om de beeldvorming niet te zeer te versnipperen. De grens tussen literaire en niet-literaire teksten is overigens dikwijls moeilijk te trekken. Lang niet alle teksten zijn of zuiver zakelijk-referentieel, of zuiver literair-expressief. De meeste teksten hebben een persuasieve functie, willen de lezer behalve informeren vooral ook beïnvloeden en nemen daartoe meer of minder literaire en/of retorische middelen te baat. In het grensgebied bevinden zich bijvoorbeeld spectatoriale vertogen, waarvan ik die van De Denker, De Philosooph en De Vaderlander vanwege hun fictionele inkleding bij de literaire, en die van De Koopman vanwege het hoge referentiële gehalte bij de niet-literaire teksten bespreek. Het in één samenhang behandelen van ongelijke grootheden als literaire en niet-literaire teksten kan mijns inziens plaatsvinden onder de ideeënhistorische noemer: door te bepalen welke ideeën over slavernij c.a. in deze teksten naar voren worden gebracht. Het spreekt vanzelf dat in literaire teksten de mate van referentialiteit sterk verschillen kan. Per tekst zou daarom een analyse van de presentatie van de ideeën gemaakt moeten worden; wie spreekt zich in welke context en situatie over een en ander uit.Ga naar eind15 Binnen het kader van mijn onderzoek heb ik geen uitputtende analyses kunnen maken. Het is vooral op grond van leeservaring en kennis van het onderwerp dat ik het niettemin waag uitspraken te doen over de wijze waarop ‘een tekst’ een standpunt representeert inzake slavenhandel en slavernij. Het spreekt daarbij vanzelf dat de ideeën van een fictionele figuur niet met die van de auteur hoeven samen te vallen. In paragraaf 5.3 kom ik op de verschillen in beeldvorming tussen niet-literaire en literaire teksten nog kort terug.
Ten slotte nog iets over ‘de lezer’. Dè lezer van de Reinhart bestaat natuurlijk niet, er zijn allerlei, onderling verschillende lezers. De auteur heeft een aanduiding gegeven van enkele groepen geïntendeerde lezers (2.1): gescheiden boezemvrienden, jongelingen, meer of minder bevooroordeelde godsdienstige lezers. Het is duidelijk dat zowel voor deze als voor alle overige lezers de verwachtingshorizon sterk verschillen kan. Behalve literatuurbeschouwing en leeservaring (van zedekundige, epistolaire en koloniale teksten, in het bijzonder van teksten over slavernij) zullen levensbeschouwing en -ervaring (eventuele betrokkenheid bij slavenhandel en slavenarbeid, of koloniale ervaringen) van cardinaal belang zijn in de normen en verwachtingen van de lezers. Wanneer ik niettemin over ‘de’ contemporaine lezer van de Reinhart spreek, doe ik dat gemakshalve - welbewust van de complexiteit van het lezersbegrip. In paragraaf 3.9 zal ik de lezers voor zover mogelijk differentiëren. |
|