Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd2.1. De auteursintentieDe Reinhart, of natuur en godsdienst verscheen zonder de naam van de auteur op de titelpagina. Wel is er een titelvignet waarop een schrijvende vrouw afgebeeld is, gezeten in de natuur (onder een boom bij een waterpoel, met schapen aan haar voeten, grazende koeien op verdere afstand en bomen en heuvels aan de horizon), ongetwijfeld de auteur voorstellend in de landelijke omgeving van Arnhem. Het onderschrift ervan luidt: ‘Bij deez' stille landtooneelen groeit gevoel en denkkracht aan’. Het benadrukt hoe belangrijk voor de auteur een landelijke ‘epische situatie’ is, die gevoel en verbeelding stimuleert. De titel bevat natuurlijk al een bepaalde ‘lezerssturing’Ga naar eind2: Reinhart is een programmatische naamGa naar eind3 die past bij een zedelijk hoogstaande figuur; de explicatieve ondertitel uit de traditie van Pamela, or virtue rewarded (1740), Candide, ou l'optimisme (1759), Rhapsodiën of het leeven van Altamont (1775) etc., suggereert dat ‘natuur en godsdient’ in het werk gethematiseerd zullen worden - of althans een belangrijke rol zullen spelen in Reinharts geschiedenis. De lezer anno 1791, bekend met de vrouwelijke romanheld Burgerhart, kan vergelijkenderwijs in de naam Reinhart een signaal gezien hebben dat niet zozeer sociaal-psychologische als wel ethisch-psychologische kwaliteiten de hoofdpersoon zullen kenmerken. Na het titelblad volgen in het voorwerk een opdracht ‘Aan mijnen broeder, H.H. Post’ (I, *R-*2V) en een voorwoord tot de lezer (I, *3R-*4V). Het voorwoord is ondertekend met de volledige naam van de auteur en gelocaliseerd en gedateerd ‘Arnhem, den 1 julij 1791’.Ga naar eind4 De auteur is er veel aan gelegen om zowel in de opdracht aan de speciale lezer, namelijk haar broer, als in het voorwoord aan de lezer in het algemeen, duidelijk te maken dat er weliswaar | |
[pagina 31]
| |
overeenkomsten zijn tussen Reinhart en Hermanus Hillebertus Post, maar dat deze laatste niet aan Reinhart gelijkgesteld mag worden. In de opdracht stelt zij dat het boek alleen ‘toevallig’ het bestaan aan Hermanus dankt. Het is niet zijn lot, noch zijn persoon of verblijf dat getekend wordt. Haar ‘genie’ zou zich echter waarschijnlijk nooit zo ver van het vaderland verwijderd hebben, als niet de ‘zusterliefde’ haar hart en verbeelding (vergelijk het onderschrift bij het titelvignet) zo dikwijls had doen vertoeven in het werelddeel waar zich haar geliefde broer bevindt. Daarom en uit dankbaarheid voor de door Hermanus betoonde broederliefde, draagt ze ‘deeze zielsreize’ aan hem op.Ga naar eind5 Toch zijn er vergelijkbare momenten in het leven van Hermanus en Reinhart, zelfs in die mate, dat de auteur haar broer als de aangewezen beoordelaar van haar werk ziet: Gij, mijn broeder! weet wat het zegt vaderland en vrienden vaarwel te zeggen; op den ruimen oceaan te zwerven; met storm en baaren te worstelen; in een vreemd Land het geluk te zoeken, dat U in uw vaderland ontvlugtte; aldaar eene Echtvriendin naar uw hart te vinden; en ook aldaar uwe verafgescheidene vrienden niet te vergeeten: gij kent de kracht van den Godsdienst, in de aandoenlijkste gevallen des levens, bij ervaring, en kunt des best beoordeelen of ik mijnen Reinhart natuurlijk doe spreeken; of mijne verbeelding levendig genoeg was, om zig zoo te verplaatsen, dat zij mijn hart gelukkig deedt werken. (I, *V-*2R) De auteur hoopt dat de werkelijkheid in ieder geval op enkele punten zal verschillen van de verbeelding: zij wenst dat haar broer tot in hoge ouderdom ‘het zoet des huwelijks’ zal genieten, iets wat Reinhart, haar ‘ongelukkige held’, maar zeer kort genoot, en dat hij op gelukkiger wijze dan Reinhart in de armen van zijn moeder en zijn vrienden zal terugkeren. Via de speciale lezer H.H. Post heeft de auteur aldus de lezer in het algemeen reeds de nodige ‘lezerssturing’ gegeven over het verloop van de Reinhart; aan de orde zullen komen: het ontbreken van geluk in het vaderland, het afscheid, de zeereis met storm, het zoeken van geluk in een onbekend land, het vinden van een echtgenote, het onderhouden van banden met ver verwijderde vrienden, het kortstondige huwelijksgeluk, de ongelukkige terugkeer naar moeder en vrienden. De godsdienst zal voorts in Reinharts leven een belangrijke rol spelen, in het bijzonder bij de ‘aandoenlijkste’ gebeurtenissen. Het voorbericht aan de lezer in het algemeen, dat deels het karakter van een captatio benevolentiae draagt, gaat opnieuw in op de verhouding van verbeelding en werkelijkheid. Sommige lezers die Voor eenzaamen gelezen hebben of langs andere weg weten dat de auteur ‘eenen uitlandigen Broeder’ heeft, zouden misschien ook dit werkje als ‘een famille-geval’ beschouwen. De schrijfster bestrijdt dit laatste. Netzomin als ze met Emilia in Het land zich zelf bedoelde uit te beelden, bedoelt ze met Reinhart haar broer te schetsen. Er is wel een zekere relatie: zowel in Het land als in de Reinhart heeft de auteur volgens haar zeggen, enige voorvallen die haar broer en haar zelf overkomen zijn, aan de ‘verdichte wezens’ laten ervaren - ‘welk schrijver doet dit niet?’.Ga naar eind6 De captatio benevolentiae is in het bijzonder gericht tot wat de schrijfster noemt: ‘de meestbevooroordeelde mijner godsdienstige Lezers’. Aan deze groep zou de Reinhart mogelijk kunnen mishagen omdat het werk er ‘zoo romanächtig’ uitziet. De auteur duidt haar werk dan ook niet als zodanig aan en geeft daarvoor de volgende overwegingen: Maar welk een wezen is Reinhart dan? is het een Historie of een Roman? het eerste zeker niet, dan in zoo verre als het eenige waare natuurlijke tafereelen afmaalt die willekeurig geplaatst zijn - en een Roman, daar voor durf ik het U ook niet leveren, daar het de voornaame vereischten van een Roman mist; en, in plaats van eene vindingrijke aaneenschakeling van raadselachtige gebeurtenissen, die in eene wonderlijke ontknooping eindigen, niet dan een eenvoudig, natuurlijk afloopend geval vertoont, dat niets raars heeft, dan misschien den smaak van den persoon die hier voorkomt. (I, *3V) Het lijkt me duidelijk dat de schrijfster onder een historie een ware, d.w.z. een in de | |
[pagina 32]
| |
werkelijkheid plaatsgevonden hebbende geschiedenis verstaat, en onder roman een bepaald soort fictionele geschiedenis, namelijk die waarin een bonte reeks gezochte, mysterieuze gebeurtenissen tot een wonderbaarlijke ontknoping leidt.Ga naar eind7 De Reinhart behoort volgens de auteur noch tot de ene noch tot de andere categorie. Het werk is echter wel fictie, een schepping van de verbeelding, maar fictie die zich meestal door ‘de waarheid’ laat leiden - wat mijns inziens blijkens de context als ‘waarschijnlijkheid’ opgevat moet worden.Ga naar eind8 Het werk heeft een eenvoudig plot met een natuurlijke ontknoping. Het bevat niets buitengewoons, behalve misschien de ‘smaak’ (neigingen, voorkeuren) van de hoofdpersoon. De personen zijn ‘verdicht’, maar niet zodanig ‘groot’ of ‘engelachtig’ dat ze alleen in de verbeelding kunnen bestaan: ze zullen, hoe zelden dan ook, hier en daar in de werkelijkheid voorkomen ‘onder edele menschen’ (I, *4R). Ook in het voorbericht geeft de auteur de reële lezer een aantal ‘leesaanwijzingen’ die bepaalde verwachtingen wekken. De geschiedenis van de hoofdpersoon wordt als volgt omschreven: Noemt het, zoo gij wilt, het onaanmerkelijk leven van eenen braaven jongeling, die, meer door zijne stille deugd, door zijn edelwerkend gevoel, in de dagelijksche omstandigheden des levens, dan door het vreemde zijner lotgevallen interesseert. (I, *4R) De lezer kan hieruit afleiden dat Reinhart als personage geen ‘romanheld oude stijl’ zal zijn, die het van niet-alledaagse belevenissen (avonturen en galanterieën) moest hebben, maar een ingetogen deugdheld van wie hij vooral de innerlijke belevingen zal leren kennen. De auteur deelt ook mee welk effect ze d.m.v. Reinharts levensgeschiedenis bij haar lezers beoogt te bereiken. Ze relateert daarbij enkele lezerscategorieën aan bepaalde aspecten van de Reinhart. Door de ‘eenvoudige tafereelen van zijn [Reinharts] hart, en van de Natuur in een ander werelddeel’ hoopt zij sommigen van haar lezers ‘eene aangenaame uitspanning na moejelijke bezigheden’ te verschaffen; ‘vaneengescheidene boezemvrienden’ hoopt ze ‘troostende gedachten’ te verschaffen; aan alle jongelingen een voorbeeld van ‘jongelingsdeugd en waare grootmoedige gevoeligheid’; aan alle lezers ten slotte een sprekend bewijs dat alleen de Godsdienst des Euangeliums, aan 't geluk het waare zoet; in de rampen, waarmede het pad des menschlijken levens, bezaaid is, den eenigen genoegzaamen troost, en in de meestdreigende gevaaren de zachtste rust kan instorten [...]. (I, *4R) De schrijfster beoogt dus wel het nuttige aan het aangename te paren, maar het nuttige overheerst. Met name deugd en godsdienst krijgen veel nadruk. Daarom zegt de schrijfster te hopen dat de bevooroordeelde godsdienstige lezers dit werk, ondanks het romanachtige uiterlijk, hun ‘stille goedkeuring’ zullen geven - evenals, uiteraard, de overige lezers.
De auteursintentie kan aldus op grond van voornamelijk het voorbericht als volgt samengevat worden: de auteur wil d.m.v. een fictioneel werk de lezer die ontspanning zoekt vermaak bieden door de uitbeelding van gevoelens en natuurtaferelen; de jongelingen onder de lezers een voorbeeld geven van deugd en grootmoedig gevoel; de gescheiden vrienden troost; alle lezers wil ze laten zien dat alleen de christelijke godsdienst de mens in voor- en tegenspoed tot voldoende steun en troost kan strekken. In het werk zullen geen onwaarschijnlijke gebeurtenissen plaatsvinden, maar waarschijnlijke, eenvoudige, natuurlijke levensgevallen van Reinhart, waarbij de nadruk zal vallen op zijn deugd en edel gevoel in het alledaagse leven. Bevat het voorbericht vooral aanduidingen van de ideële inhoud van het werk, in de opdracht aan H.H. Post verklapt de schrijfster kennelijk een aantal elementen uit de feitelijke inhoud, zodat de lezer reeds de nodige lezersinformatie en -sturing heeft ontvangen, die een verdere concretisering van de titel ‘Reinhart, of natuur en godsdienst’ inhouden. | |
[pagina 33]
| |
Om zich in te dekken tegen tè biografisch interpreterende lezers enerzijds noemt de schrijfster het werk geen historie, terwille van de tegen de roman bevooroordeelde lezers anderzijds noemt ze het geen roman. Dit laatste was overigens niet ongebruikelijk: anno 1791 was nog steeds niet door iedereen de roman geaccepteerd als een moreel en artistiek volwaardig genre. Sommige auteurs plaatsten zelfs nadrukkelijk de mededeling ‘geen roman’ op de titelpagina.Ga naar eind9 Aangezien de Reinhart in genologisch opzicht niet wezenlijk verschilt van andere 18e-eeuwse romans en in de literatuurgeschiedschrijving dan ook als vanzelfsprekend als roman of briefroman te boek staat, zal ik niet schromen het werk ook als zodanig aan te duiden. |
|