Elisabeth Maria Post
(1974)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdHuwelijksjarenNoordwijk-Binnen telde ongeveer 1700 inwoners, van wie iets meer dan de helft gereformeerd was. Er waren een goed onderhouden kerk en pastorie. In de kerk was het monument voor de Douza's, de heren van Noordwijk. Het kwam tijdens Overdorps beginjaren tot stand. Gebrek aan werk voor de predikant was er zeker niet, vooral niet gezien de vele veranderingen die plaatsgrepen op politiek en bestuurlijk gebied, en die niet zonder consequenties bleven voor het kerkelijk leven.Ga naar eind302. De jaren 1794, '95 en '96 waren niet zonder spanningen. Nog tijdens Elisabeths verblijf in Velp was de oorlogsdreiging merkbaar geweest. De Franse troepen naderden toen opnieuw de zuidelijke grenzen - een jaar tevoren was het gevaar nog afgewend. De aanwezigheid in Arnhem van een Engels garnizoen onder leiding van de hertog van York, de pogingen om de verwaarloosde vestingwerken rondom de stad weer op peil te brengen, en de inundatie van Velperbroek kenmerkten de dreigende sfeer.Ga naar eind303. De partijtegenstellingen laaiden weer op. In Noordwijk maakte Elisabeth het einde van de oude Republiek mee. De 29e januari 1795 koos de bevolking in de Grote kerk zijn gemeentelijke ‘representanten’. Overdorps collega Abraham van Royen, emeritus-predikant van Noordwijk aan Zee, werd een van hen. Op 1 februari dansten ook in Noordwijk de inwo- | |
[pagina 89]
| |
ners en de ingekwartierde Franse troepen rond de vrijheidsboom. Begin 1796 werden de wapenborden van de Douza's uit Overdorps kerk in veiligheid gebracht - kort daarna werden de wapens en kwartieren van aristocraten op de grafzerken verwoest. Alleen het grote monument van Douza bleef gespaard, ongetwijfeld mede op aandrang van ds. Overdorp. In de zomer van hetzelfde jaar verloor de Hervormde kerk op last van de Nationale Vergadering zijn bevoorrechte positie, wat in een plaats als Noordwijk met talrijke rooms-katholieken, veel betekende. Het volgend jaar eiste de gemeenschap de kerktoren op. Alle pastorieën en kerkgebouwen zouden door het plaatselijk bestuur op rechtmatig bezit getoetst worden.Ga naar eind304. Al deze gebeurtenissen brachten angst en spanning in het domineesgezin. Overdorp heeft een neutrale positie ingenomen en van de gebeurtenissen het voor en tegen ingezien. Zijn sympathie ging echter uit naar het huis van Oranje, en hij heeft dat ook nooit trachten te verbergen. Overdorp behoorde bij die vrij grote groep Nederlanders die tot het laatste toe was blijven hopen op krachtige hervormingen van de kant van de stadhouder. Veel later, onder koning Willem II, herinnerde hij zich, dat bij de eerste plegtige Oratie te Leiden, na de komst der Franschen, in 1795 gehouden, een in de geschiedenis zeer geoefend en schrander vriend van mij zeide: ‘Nu is het voor altijd met het huis van Oranje in dit Land gedaan.’ Waarop ik even stellig antwoordde: ‘Neen, gewis niet! onze waardige Stadhouder of zijn Zoon komt éénmaal weder, maar dan met grooter magt en aanzien, dan een der vorige stadhouders immer gehad heeft.’ - Ook in mijne laatste Bedestond vóór die overheersing, toen de Stadhouder reeds gevlugt, en door de zeer strenge vorst den Franschen de weg naar ons Land gemakkelijk was gemaakt, sprak ik deze mijne verwachting even sterk uit. In den bangsten toestand van Europa, in de diepste vernedering van dat verdienstelijke stamhuis van Oranje, bleef mijne overtuiging dezelfde, en ontving nieuw voedsel door de bewaring en vruchtbaarheid, door God in dien tijd aan hetzelve geschonken.Ga naar eind305. Hij begreep dat de aanwezigheid van de Fransen en de daarmee samenhangende oorlog met Engeland het vaderland grote schade zou doen. De haat tegen de Douza's keurde hij zeker af. Aan de in Den Haag verblijvende heer van Noordwijk schreef hij op oudejaarsdag van 1795: | |
[pagina 90]
| |
Hoort God mijne bede dan ga het U H WG. - Uwe Gemalinne en het gansche Vaderland beter, als in het afgelopen jaar! dan zie uw oog de in- en uitwendige vrede - rust en welvaart noch eens weder hersteld! dan verblijden wij ons eerlang in Uwe tegenwoordigheid aan deze plaats - in Uwen raad en toevlugt gelijk in voorige tijden!Ga naar eind306. Overdorp was bij de Noordwijkse burgerij, die nogal sterk voor het nieuwe bestel geporteerd was, evenwel geliefd. Toen hij in 1797 naar Goes beroepen was, werd er een commissie gevormd die hem met de meeste klem verzocht Noordwijk te blijven dienen - en hij gaf daaraan na enig beraad gehoor. Zowel de kerkelijke gemeente als G.J.D. van der Does, tot aan de omwenteling in 1795 heer van Noordwijk, gaven daarna uiting aan hun blijdschap over zijn beslissing.Ga naar eind307. Elisabeth handhaafde haar onafhankelijke houding zoals in de Gelderse tijd. Het is onwaarschijnlijk dat zij oranjegezind was, zoals haar man. Zij had kennissen onder voor- en tegenstanders van het nieuwe bewind. Zij onderhield vriendschappen met adellijke personen, maar kon ook vlijmscherp tegen de adel schrijven.Ga naar eind308. Kortom: zij beoordeelde mensen en geen groepen of partijen! Ze zag de jaren 1794-1796 als een tijd, waarin niet dan politique zaaken, zoo wel gewigtige waarheden, als iedele herssenschimmen, elks aandacht op eene afmattende wijs bezighouden [ ...] en erkende dus wel degelijk de ‘gewigtige waarheden’ die met haar vrijheidsdrang, haar ontluikend sociaal gevoel, haar besef van gelijkheid van alle mensen (voor God weliswaar in de eerste plaats), samenhingen.Ga naar eind309. Posts maatschappelijke en zedelijke (niet strikt politieke) ideeën in de beginjaren van de Bataafse Republiek waren overigens slechts zeer ten dele vooruitstrevend, zoals blijkt uit het in de loop van 1796 gepubliceerde werk Het waare genot des levens. In deze bundel brieven laat ze ‘gefigureerde persoonen de gedachten van [haar] hart, over verschillende in het dagelijks leven alle belangrijke onderwerpen, uitdrukken’.Ga naar eind310. Het zijn meer en minder verlichte denkbeelden die reeds uit spectatoriale geschriften en andere didactisch-moralistische werken bekend waren, maar kennelijk nog steeds niet in voldoende mate gezegevierd hadden om niet opnieuw stof tot schrijven te leveren. Het werk, bestaande uit 19 brieven, lijkt ook het meest op een bundel spectatoriale vertogen. Post heeft, om enke- | |
[pagina 91]
| |
le voorbeelden te geven, moderne ideeën over de opvoeding; ze wijst dweperij in de godsdienst af; ze keurt een te strenge en naargeestige godsdienst, die bijv. stijve kleding eist en tegen onschuldige vermaken is, af; ze erkent, dat er goed toneel is, dat er goede romans zijn; ze is tegen oorlog en tegen vorsten die hun eigen belang boven het belang van hun volk stellen; ze prijst de burgerstand (‘middelstand’); ze pleit voor natuurlijkheid op allerlei gebied. Toch dacht zij niet in alle opzichten vooruitstrevend, op vele punten kwam zij niet uit boven de oude denktrant van in de beste aller werelden te leven. Dan prijst ze het bestaande aan; verdedigt zij de aardse ongelijkheid als door God gewild; spoort ze aan tot tevredenheid te allen tijde; ziet ze tegenspoeden als vaderlijke kastijdingen van God; wijst ze op de positieve kanten van lijden, armoede en lichamelijke lelijkheid; stelt ze, dat er alleen in de hemel rechtvaardigheid heerst en dat men zich daarom over onrechtvaardigheid op aarde niet te druk moet maken. Dit conflict heeft bij haar dikwijls tot grote twijfel geleid, maar niet tot een consequente doorbraak van het nieuwe.
Een achttiende-eeuwer beschreef de pastorie in de Voorstraat in de tijd dat Elisabeth Maria en haar man er woonden als ‘een vry goed gebouw’, ‘zo ten opzichten van haaren aanleg, Kamers, Thuin, enz.’.Ga naar eind311. De tuin was echter klein en ingesloten door huizen en muren; landelijk uitzicht ontbrak.Ga naar eind312. Tijdgenoten prezen Noordwijk en omgeving om zijn landschappelijke afwisseling van duinen, weilanden, groentetuinen en bloemenvelden, die ook toen al menig vreemdeling trokken. Overdorps vriend en voorganger, de predikant-letterkundige Jan Scharp, dichtte toen hij Noordwijk voor Rotterdam verruild had zelfs: God zal ik om Noordwijk prijzen
Daar ik op dien lieven grond,
In de tuinen: paradijzen,
In de menschen: Englen vond.
Daar ik op de balzempaden,
waar men bloem en kruidplant voedt,
Leezen kon op duizend bladen:
Hallelujah! God is goed!Ga naar eind313.
Elisabeth ervoer het dorpsleven wel heel anders; haar deden de geplaveide straten, de gesnoeide bomen en, zoals zij zei, ‘een aantal van de beau-monde’ meer aan een stad denken dan haar lief was. Zij zal zeker niet hebben ingestemd met de slotregels van een gedichtje | |
[pagina 92]
| |
11. De afbeelding van Noordwijk uit De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver. In dit dorp bracht E.M. Post 14 sombere jaren door: ze mist de Veluwse natuur.
| |
[pagina 93]
| |
over Noordwijk uit 1799 in De Nederlandsche stad- en dorp-beschrijver: Geheel aan 't stads gewoel ontheeven,
Kan hier den mensch gelukkig leeven.
Hetzelfde werk vermeldde dan ook ten onrechte, dat de ‘zo zeer bekenden als beminden Schryveresse’ in Noordwijk dagelijks de literatuur en vooral de dichtkunst beoefende, ‘waartoe de aangenaamheid deezer Plaats, haar, [...] niet weinig ten genoegen strekt.’Ga naar eind314. Nadat ze nog maar ruim een jaar in Noordwijk gewoond had, kon ze haar heimwee naar Gelderland al niet meer onderdrukken. Dichterlijke inspiratie voelde ze nauwelijks meer. Reeds bij haar vertrek uit het landelijke Amerongen had ze gevreesd voor het verlies van de creativiteit. Na het verlaten van de Veluwe keerde deze angst in versterkte mate terug. De betekenis die zij aan de natuur die de mens omringde, toekende voor de dichterlijke inspiratie was dan ook zeer groot. Wat was haar lievelingsschrijver, de Zwitser Gessner, in dit opzicht bij haar in het voordeel: Hoe gelukkig was hij, een zoo heerlijk land te bewonen, 't welk door deszelfs betoverende, constrasteerende schoonheden, zijn verheven genie en rein gevoel, zo veel voedzel gaf, en gemakkelijker werken deed [...].Ga naar eind315. De geschilderde landtaferelen in haar kleine boekenhut waren haar enige, tè schrale troost. In de Gelderse natuur zou ze waarschijnlijk haar huiselijk geluk uitgebeeld hebben op een wijze die net zo zou hebben kunnen bekoren, meende ze, als Betje Wolffs Beemster-winter-buitenleven, Doch nu Noordwijk, het wel alom door zijne Kruid en Bloementuinen, beroemde, doch vlak gelegen, en weinig beschaduwde Noordwijk, mijne woonplaats is; waar de geur der kruiden, hoe aangenaam, waar de gloed der bloemen, hoe verkwikkend, mij het gemis der Geldersche bosschen niet vergoeden kunnen; waar dorre duinen en onvrugtbaare geestlanden mij slechts met eene pijnlijker herinnering, de boschrijke heivlaktens, het groenend gebergte, en de kronkelende beekjes zelfs voor den geest brengen; waar vette weiden, hoe vol grazend vee, mijn verlangen naar ruischende korenhalmen niet verstikken kunnen: - nu vind ik de Natuur te eentonig, om door haar mijne kleine levensgevallen voor andere | |
[pagina 94]
| |
belangrijk te maaken: en ik zwijge.Ga naar eind316. Dit heimwee naar de Gelderse natuur en haar Gelderse vrienden heeft haar Noordwijkse jaren tot een sombere periode gemaakt. Reeds voor haar huwelijk had ze over de plaats geschreven: ‘Wat is dees oord toch woest en doodsch!’, maar uit liefde voor Overdorp berustte ze erin hier te gaan wonen en Velp te verlaten: 'k Verliet voor hem een roozenpad
Om distels doortetreeden.Ga naar eind317.
Deze versregels kan men karakteristiek achten voor haar innerlijke beleving van de verhuizing. De liefde van Overdorp kon haar het gemis van bossen, beken, heuvels en heidevelden niet vergeten doen, noch compenseren. Hun echtelijk leven was gelukkig - al bleef hun huwelijk kinderloos. Elisabeth suggereerde zelfs dat het idyllisch te noemen was, door het met dat van Reinhart en Nannie uit haar tweede roman te vergelijken.Ga naar eind318. Overdorp en zij leefden, volgens Elisabeth, ‘zoo gelukkig als zeldzaam Echtgenooten leven’. Samen deelden ze lief en leed, maar de ‘opoffering’ bleef zij ondanks alles dagelijks pijnlijk gevoelen.Ga naar eind319. Dat het na 1794 meer dan twaalf jaar duurde voor zij opnieuw poëzie publiceerde, is mede door het gemis van haar lievelingsnatuur te verklaren, maar er zijn meer oorzaken. Elisabeth Maria vereenzaamde enigszins in Noordwijk; er was geen cultureel geïnteresseerde kring zoals in Arnhem en Velp. Met de beaumonde had ze geen contact; dit ook al in tegenstelling tot Gelderland waar de onderlinge menselijke verhoudingen kennelijk natuurlijker en ongedwongener lagen. Tot de kring van intimi behoorden uiteraard haar zuster en zwager uit het nabije Noordwijk aan Zee. Dezen vertrokken echter in 1800 toen Streso in Loenen aan de Vecht bevestigd werd. Zoals gezegd, was Jan Scharp uit Rotterdam een goed vriend van Overdorp, maar de contacten met hem waren ten gevolge van de afstand gering. Bovendien vertrok Scharp in 1796 naar Loga in Oost-Friesland, omdat hij als orangist geen trouw wilde beloven aan de nieuwe regeringsvorm.Ga naar eind320. Na zijn terugkeer in 1800 introduceerde hij zijn dichterlijke vriendin Petronella Cornelia van Alphen uit Rotterdam bij Elisabeth Maria Post. Elisabeth heeft haar gestimuleerd door te gaan met dichten toen zij Petronella's eerste proeven onder ogen gekregen had.Ga naar eind321. Met J. te Water, J. Scharp en anderen, behoorde Overdorp tot de | |
[pagina 95]
| |
actieve medewerkers van het ‘Genootschap tot verdediging van den Christelijken Godsdienst, tegen desselfs hedendaegsche bestrijderen’, in 1787 te 's-Gravenhage opgericht. In 1803 en in 1804 won hij voor prijsvragen die het genootschap uitschreef, respectievelijk een zilveren en een gouden ereprijs met de door hem ingezonden verhandelingen.Ga naar eind322. Van andere dan schriftelijke contacten tussen Overdorp en overige leden van het genootschap zal nauwelijks sprake zijn geweest. Na de terugkeer (in 1797) van de patriottische Betje Wolff en Aagje Deken uit Trévoux, ontwikkelde zich een vriendschappelijke relatie tussen deze beide vrouwen en Elisabeth Maria en haar man. Van mogelijke ontmoetingen is echter slechts één logeerpartij van Betje en Aagje in de Noordwijkse pastorie bekend (uit 1799).Ga naar eind323. De contacten met de familie Van der Does, waren op den duur voornamelijk schriftelijk, omdat deze maar zelden te Noordwijk verbleef.Ga naar eind324. Elisabeth schuwde de eenzaamheid niet, als zij zich maar in die bepaalde natuur die zij waardeerde, kon terugtrekken, en dat ontbrak er in Noordwijk aan. Zij voelde zich bovendien door haar omgeving miskend, d.w.z. niet begrepen. Dat was niet naar aanleiding van enkele ongunstige recensies. Deze waren nooit onverdeeld en bovendien stond er tegenover iedere minder gunstige recensie in het ene tijdschrift altijd wel een gunstige - soms uitermate lovende -, in een ander tijdschrift. Verder ontving ze positieve reacties van bekende dichters, wat veel voor haar betekende.Ga naar eind325. Ze besefte daarbij heel goed welke plaats zij als dichteres innam. In vrijwel alle werken wees ze erop, dat ze zich de beperkte waarde ervan bewust was. Ze streefde een bescheiden pragmatisch doel na: ‘het genoegen, en misschien het nut, van een of ander mijner medemenschen’ te bevorderen, vooral van eenzame, ongelukkige en van zoekende of dwalende medemensen.Ga naar eind326. Als ze maar bij enkele van hen ‘vreugde aan de schoone natuur, de liefde en het vertrouwen op God en onzen Heiland, de hoop op een beter leven’ kon opwekken, dan achtte ze dat doel reeds bereikt.Ga naar eind327. Voor mij, zo meende ze zelf, is de hoge vlucht van de oude en sommige eigentijdse dichters niet weggelegd, maar daar ook de laag zwevende zwaluw zijne hem eigene bevalligheid heeft; en de losse wildzang der mindere vogelen het oor streelt, al kan het in schoonheid niet bij het toverend lied des nachtegaals haalen, daar vergenoegde ik mij zelve ook [...], wel verzekerd, dat 'er hier en daar een wezen zou, wiens gevoel met het mijne | |
[pagina 96]
| |
genoeg overeenstemde, om mij te danken voor mijne gezangen [...].Ga naar eind328. Het ‘niet begrepen worden’ waarover ze schreef, zal dan wel ook niet met haar literair werk verband gehouden hebben, maar veeleer met haar geestelijk leven.Ga naar eind329. Elisabeth Maria Post heeft in de Noordwijkse tijd een crisis doorgemaakt. Of de opvattingen van haar man, die waarschijnlijk rechtzinniger zijn geweest dan de hare, daarmee iets te maken hebben gehad, is niet duidelijk. P.G. Witsen Geysbeek suggereerde enige jaren na haar dood een dergelijke invloed van haar herderlijke echtgenoot, toen hij godsdienstige ideeën in haar werk van voor en na haar huwelijk besprak en de voorkeur gaf aan de vroegere: ondertusschen vindt men vrij wat gezonder begrippen aangaande God en den Godsdienst in haren voortreffelijken Reinhart; maar toen zij dit werk schreef was zij nog geene predikantsvrouw, en had dienvolgens geene kennis van stelselmatige godgeleerdheid.Ga naar eind330. Toch was Overdorp een gematigd predikant; hij behoorde zeker niet tot de zeer rechtzinnige groeperingen. Wel waarschuwde hij, maar dat was jaren later, om aan het tegenwoordige Rationalisme en Mysticisme, dat is, aan de rede, of het gevoel en de verbeelding in de Godsdienst, geene hoogere plaats in te ruimen, dan aan dezelve toekomt.Ga naar eind331. Eerdere reserves zijnerzijds tegen een te grote plaats voor ‘het gevoel en de verbeelding in de Godsdienst’ kunnen op Elisabeth wel degelijk van invloed zijn geweest. Waarschijnlijk is het vooral de twijfel geweest, die het haar zo moeilijk maakte: twijfel aan al de optimistische zekerheden van haar levensbeschouwing. Waar ze in haar werk in min of meer fictieve situaties het geloof verdedigde en allerlei twijfel bestreed, zal haar eigen situatie mede in het geding zijn geweest. Evenals haar vader is zij meer dan eens door de ‘nevel des ongeloofs’ omringd geweest.Ga naar eind332. Deze crises hebben haar als predikantsvrouw in een des te groter gewetensconflict gebracht, en tot schuldgevoelens geleid. In de bundel Ontwaakte zang-lust waarin ze ervaringen van haar ziel uit de jaren 1794-1806 heeft willen bezingen, treft men dan ook meer dan in haar vroeger werk het zondebesef aan.Ga naar eind333. | |
[pagina 97]
| |
De tijdgenoot waardeerde over het algemeen deze godsdienstige poëzie lager dan de door de Gelderse natuur geïnspireerde herinneringsgedichten, zoals de alom geprezen Elegie uit dezelfde bundel.Ga naar eind334. Niet los te denken van de geestelijke crisis is haar lichamelijke achteruitgang. Sinds haar vertrek uit Gelderland werd ze steeds vaker en langduriger door een slechte gezondheid gekweld - dat hier psychische factoren mede een rol hebben gespeeld, is zeer wel mogelijk. Waarschijnlijk leed ze aan astma.Ga naar eind335. Elisabeth ervoer de vochtige zeelucht als zeer schadelijk voor haar gezondheid. Haar lichaam verzwakte in korte tijd. Haar man verzorgde haar zo goed mogelijk, maar haar toestand verbeterde niet, ook niet met doktershulp.Ga naar eind336. De dokter adviseerde haar te wandelen. Ze deed dat met een draagbaar stoeltje bij zich zodat ze veel kon rusten, op het landgoed van huize Offem van Van der Does. De familie zelf was er in de jaren van de Bataafse Republiek niet. Het landgoed deed Elisabeth Maria aan het bosrijke Gelderland denken. Toen het voorjaar 1798 voor publiek gesloten werd, verzocht ze de vroegere heer van Noordwijk om een duplicaatsleutel: de sluiting was ‘een al te wezendlyke vermindering’ van haar geluk. Uit haar brief blijkt, hoe min haar gezondheid was: Verbeel U, Heer van Noordwyk! dat myne ongesteldheid mij een wandeling van eenig belang verbied - dat ik evenwel op de raad van myne docters - moet wandelen, al was het nog zoo weinig tevens - Met myn stoeltje onder den arm beproef ik dit dikwils - en moet dikwils onder de eerste boom, binnen het Hek al rusten, - kan zelden verder koomen als de eerste vyver - maar ga daarom, als ik even kan, een reis te meer, soms 2 a 3 maal sdaags. - Zal ik nu om die kleine nietsbeduidende, - en dikwils herhaalde wandeling, telkens de sleutel by Struyk of Ouwehand laaten haalen? Welk een last voor hun, en voor my die maar eene man heb! - liever gaf ik er de heele wandeling aan - en bleef in mijn nietig tuyntje zugten. - want alle genoegens die zoo omslagtig verkregen worden, hebben niets zoets voor vrienden der eenvoudigheid [ . ] Myn verzoek is dus Heer van Noordwyk! dat gy my toestaat een sleutel na de Uwe, voor my te laaten maaken. opdat ik onder het Lommer Uwer boomen verkwikking voor myn hart, en gezondheid voor mijn lighaam kan zoeken als voorheen. - Ik twyfel geen ogenblik of, mijne omstandigheden in aanmerking genomen, zult UHgeb my dit gering verzoek niet weigeren; te meer wyl het U geheel geen onaangenaamheid, maar eer nog eenig | |
[pagina 98]
| |
genoegen kan verschaffen, door het denkbeeld dat de schoone natuur, welke op Uw Landgoed door U ongenooten verbloeit, - het geluk van een gevoelig hart vergroot. Mogelijk strekte het haar tot troost, dat Allart in de jaren 1798-1802 een tweede druk van haar Reinhart uitgaf.Ga naar eind338. Haar lezers waren haar kennelijk nog niet vergeten. Dat in de jaren 1799-1800 er in Leipzig een Duitse vertaling van dit werk verscheen, Reinhard, oder Natur und Gottesverehrung, schijnt niet alleen de Nederlandse recensenten ontgaan te zijn, maar ook de schrijfster zelf.Ga naar eind339. In deze moeilijke jaren hield zij zich opnieuw met vertaalwerk bezig; ze vertaalde en bewerkte uit het Duits de Tafereelen uit het huiselijk leven naar G.W.C. Starke (1803-1804), de Werken van de Zwitser S. Gessner (1804), en Frederica Wei[s]z en haare dochters naar C. Garve (1806). - Door sommige onderzoekers wordt haar in deze tijd nog meer vertaalwerk toegeschreven, o.a. Over gezelschap en eenzaamheid (1807), eveneens naar C. Garve.Ga naar eind340. Had Elisabeth bepaalde werken vertaald omdat ze die belangrijk vond om de ‘burgerdeugden’ te stimuleren ten gunste van de burgersamenleving, het vertalen van Gessners Werken had tevens de teleurstelling over het falen van deze samenleving als achtergrond. De moeilijkheden in de Bataafse burger-republiek, in ‘de wezenlijke wereld’, waarvan - heel traditioneel - de weelde als mede-oorzaak genoemd werd, zou men dankzij Gessners werk kunnen ontvluchten: Wanneer men moede is van alle de eenzelvige smakeloze toneelen, welke eene, in weerwil van alle de rampen met welke ons Vaderland worstelt, voorddurende weelde, oplevert; wanneer men moede is van het gebrom der zugten en zorgen, welke deze kommervolle tijden opleveren, zou men zig dan niet gaarne eens verlugten op dezen gerusten grond? en door den zagten toon der vreedzame veldfluit rust en vergenoegdheid inademen?Ga naar eind341. Voor Elisabeth Maria Post had de pastorale literatuur duidelijk een tweeledige maatschappelijke functie: enerzijds werd de samenleving | |
[pagina 99]
| |
een spiegel voorgehouden, anderzijds werd er een vluchtmogelijkheid geschapen. Toen haar toestand vanaf 1803 nog ongunstiger werd,Ga naar eind342. adviseerde Overdorp haar ‘om de harp van de wilgen te nemen’, in de hoop dat dit haar geestelijk en mogelijk daarmee ook lichamelijk zou steunen. De gedichten die zij in haar betere ogenblikken schreef, zijn verzameld met enig ouder werk in de reeds genoemde bundel Ontwaakte zang-lust, die klaar kwam in februari 1807. Elisabeth droeg de bundel aan haar man op: Gij zaagt mij dikwils door lighaams ongesteldheid lijden, deelde in mijn lot, en trooste mij door uwe tederheid. Dikwils ook zaagt gij, met eenen weemoedigen blik, de neêrgedruktheid van mijnen anders werkzamen geest en kwijnende genie, en gij wekte mij op, om de harp van de wilgen te nemen, en mij door een lied op te beuren. Ik volgde dien raad in mijne gelukkigste luimen.Ga naar eind343. De remedie werkte niet. Volgens Overdorp heeft Elisabeth van 1806 op 1807 ‘een bittere winter doorgeworsteld’.Ga naar eind344. In jan. 1807 stierf haar Arnhemse ‘mentor’ Ahasuerus van den Berg. De gedachte zelf ook niet lang meer te zullen leven, kon ze niet van zich afzetten: Ontwaakte zang-lust zou een boekje ter herinnering zijn voor haar man, zo verwachtte ze in de zware februarimaand van 1807, ter bestendiging van de liefdesband na mijn verscheiden, dat mij, in mijne tegenwoordige ongesteldheid, meer dan immer voor den geest zweeft.Ga naar eind345. Een definitieve terugkeer naar een eenvoudig landverblijf in Gelderland scheen haar de enige manier om gezondheid en geluk te hervinden en ze moedigde haar man aan, eventuele mogelijkheden niet ongebruikt te laten.Ga naar eind346.
Haar wens ging slechts gedeeltelijk in vervulling. Niet ‘in den kring van magen en van vrinden’ in Arnhem en omgeving, maar in Epe op de Noord-Veluwe kwam ze terecht. De predikantsplaats was hier al langer dan een jaar vakant. Het Departementale Bestuur van Gelderland adviseerde, met toestemming van de minister van binnenlandse zaken van het toenmalig Koninkrijk Holland, Overdorp als de nieuwe predikant.Ga naar eind347. Het kerkelijk beroep volgde (op 6 april 1807) en na enige dagen beraad besloot Overdorp de Noordwijkse gemeente te verlaten, ‘'t geen eene groote neerslagtigheid onder dezelve | |
[pagina 100]
| |
verwekte, en niet zonder het storten veler tranen vernomen werd.’Ga naar eind348. Aan zijn elector, G.J.D. van der Does, schreef hij: Met aandoening moet ik Uw Hoog Wel Gebooren communiceeren, dat ik mij verpligt gevonden heb, de beroeping naar Epe, naa een bedaard overleg, aan te nemen, en dus ook van Uw Hoog Wel Gebooren mijn ontslag en een goed getuigenis te vragen; de groote meerderheid der roepende gemeente, de gezonde lucht, de goedkooper levenswijs en meerder tractement verpligten mij er toe, schoon ik de banden aan deze gemeente gevoel.Ga naar eind349. De gezondere lucht ten behoeve van zijn vrouw en het hogere inkomen zullen wel de doorslag gegeven hebben. Wat de financiële toestand betreft, Elisabeth merkte in het zelfde jaar al eens op, dat ze haar materiële wensen maar beter achterwege kon laten: ‘Die levensphilosophie is nodig in een wereld daar de goederen des levens zoo magtig verschillend verdeeld zijn’; een teken dat ze het niet breed hadden. Haar vertaalactiviteiten en haar touwtrekken met Allart over het honorarium wijzen in dezelfde richting.Ga naar eind350. Overdorp ontving een loflijk getuigenis, als predikant, als mens, en als medeburger - ‘in den burgerlijken omgang is Zijn E. geweest jegens allen vriendelijk, vredelievend en bescheiden’. Op 24 mei hield hij zijn afscheidspreek, twee dagen later verliet hij met zijn vrouw en een huisgenote de Noordwijkse gemeenschap ‘onder wederzijdsche hartelijke traanen en zegenbeden.’Ga naar eind351. Met de hoop op een betere gezondheid van Elisabeth kwam het predikantsgezin te Epe aan. E.J. Post uit Arnhem leidde de bevestigingsdienst op zondagmorgen 7 juni en 's middags hield Overdorp zijn intrede. ‘Alles liep ten genoegen van eene talrijke schare hier bij deze gelegenheid zamengekomen gelukkig af’, aldus een ooggetuige.Ga naar eind352. Het dorp Epe was in zoverre met het geliefde Velp te vergelijken dat het ook op de rand lag van een gebied van bouw- en weiland enerzijds en van heide en bossen anderzijds. De heuvels waren er minder hoog en de gecultiveerde natuur ontbrak. Het dorp was redelijk welvarend, wat onder meer bleek uit het feit, dat ‘alle de ingezetenen in hunne eigen huizen wonen’. Behalve koren werd er hop verbouwd. Er waren enige papiermolens en brouwerijen. In 1807 telde de kerkelijke gemeente ruim 1800 zielen.Ga naar eind353. Vanuit de pastorie die aan de rand van het dorp lag, had men een weids uitzicht over bouwland en heidevelden met de bossen en de heuvels aan de horizon; voor het huis stroomde een beek. In de pastorietuin werd een | |
[pagina 101]
| |
12. De pastorie te Epe met de tuin en het ‘Hermiten Huisjen’ die op verzoek van E.M. Post aangelegd zijn.
| |
[pagina 102]
| |
boekencel gebouwd in de vorm van ‘een Hermiten Huisjen’. Er werden bomen en heesters rondom geplant, alles volgens Elisabeths smaak.Ga naar eind354. Kortom, Elisabeths wens was voor een groot deel in vervulling gegaan. Zij beschouwde dit als een goddelijke verhoring van haar bede.Ga naar eind355. Met Elisabeth en haar man kwam Anna Theodora Dusseau mee naar Epe.Ga naar eind356. Zij had Elisabeth in Noordwijk tijdens haar ziekte al enige tijd verzorgd en gezelschap gehouden. Ook in Epe was zij huisgenoot en fungeerde als dame van gezelschap. Het leraarsgezin werd zeer welwillend ontvangen. De kerkmeesters lieten de pastorie opknappen en de boekencel bouwen; meer dan eens werden de overige materiële voorzieningen verbeterd.Ga naar eind357. Gebrek aan werk was er niet in een gemeente die zo lang ‘vakant’ was geweest. Tot zijn genoegen kon Overdorp aan G.J.D. van der Does schrijven: Op den duur heb ik veel stof van dankzegging, er is veel lust en iever en aanmoediging voor een Leeraar [..].Ga naar eind358. Behalve voor de normale pastorale plichten, waarvan het afleggen van huisbezoek niet tot de geringste behoorde, moest hij zich inspannen voor het verbeteren van de school en voor een actie voor een nieuw orgel. In verband met dit laatste riep hij de hulp in van koning Lodewijk Napoleon toen deze op het Loo verbleef. De koning kwam zelf de kerk bekijken en verleende zijn medewerking. In 1809 werd het nieuwe orgel met grote plechtigheid ingewijd. Overdorp was in audientie op het Loo ontvangen en had de koning voor de feestelijke inwijding uitgenodigd. Deze beloofde zelf de dienst bij te wonen, maar liet zich evenwel door minister Mollerus vervangen. Overdorp hield een redevoering Over den weldadigen invloed eener welingerichte en gewijde musiek op de godsdienstige stemming onzer harten.Ga naar eind359. Elisabeths gezondheid keerde zich ten goede. Na een verblijf van ruim een jaar deelde Overdorp aan de vroegere heer van Noordwijk mee: mijn vrouw door Gods goedheid merkelijk beter, is in 10 jaar zo wel niet geweest [...].Ga naar eind360. Verder blijkt uit andere correspondentie, ‘dat de weldadige invloed der Geldersche Iucht haar “minder spanning en pijn” deed veroorzaken; dat zij dagelijks “wandelingjes” deed en rijtoeren in “de koets- | |
[pagina 103]
| |
kar”’.Ga naar eind361. Die rijtoertjes zullen onder meer naar Tongeren geleid hebben, een vijf kilometer van Epe gesitueerde buurtschap, waar het landgoed van de familie Rauwenhoff gelegen was. Elisabeth was met mr. Jan Hendrik Rauwenhoff (oud-burgemeester van Elburg, bekend patriot) en vooral met diens dochter Anna bevriend. Behalve de Tongerense natuur moet het ook de culturele belangstelling van de Rauwenhoffs zijn geweest die Elisabeth waardeerde. J.H. Rauwenhoff dichtte; hij bezat bovendien een aantrekkelijke bibliotheek. Ook Anna hanteerde de pen; zij schreef enkele sentimentele gedichten. Voorts onderhield de familie relaties met interessante persoonlijkheden.Ga naar eind362. In 1809 overleed in Demerary Elisabeths broer H.H. Post. Toen dit bericht haar na enige tijd bereikte, schreef ze een Ter gedachtenis aan deze broer die terwille van zijn ouderlijk gezin naar Guyana vertrokken was en daar met succes een bestaan opgebouwd had. Het drukwerkje was bedoeld voor familie en bekenden.Ga naar eind363. Of Post in de Eper jaren nog ander werk, met name gedichten. geschreven heeft, is niet bekend. Er zijn geen nieuwe publikaties verschenen. De overlevering wil, dat ze in haar boekenhut veel gewerkt heeft, d.w.z. gelezen èn geschreven.Ga naar eind364. Haar vroeger werk bleef in de belangstelling staan. Illustratief zijn twee min of meer toevallig gevonden Leeuwarder getuigenissen uit 1811: in dat jaar noemde de advocaat Jan Daniel van der Plaats de romans van Post in één adem met die van de populaire Duitse schrijver August Lafontaine; toen zijn collega-jurist Gabinus van der Wal in hetzelfde jaar een rede hield voor ‘'t Nut’ over de roem die het vaderland aan de vrouwen verschuldigd is, kwam Post er ‘met haren Reinhard niet zonder luister in.’Ga naar eind365.
Reeds in de loop van 1809 was haar gezondheid opnieuw minder geworden: ‘hare krampachtige spanningen en benaauwdheden namen allengskens toe, waarbij in het laatste half jaar hares levens nog het water in de borst kwam’.Ga naar eind366. In het begin van het jaar 1812 vervoegde zich Margo Dusseau, een familielid van Anna Theodora, in Epe om bij de verzorging behulpzaam te zijn.Ga naar eind367. Elisabeths zwager J.A. Streso, die sinds de zomer van 1811 predikant in Kampen was. moest in de paastijd van 1812 enige diensten voor Overdorp waarnemen: Daar de Pred. door een gevaarlyke ziekte zyner vrouw dit voorjaar verhinderd is geworden, eenige weekbeurten geduurende de passie | |
[pagina 104]
| |
waar te nemen, of huisbezoeking te doen [...].Ga naar eind368. Ook konden er geen nieuwe lidmaten aangenomen worden, omdat de catechisatie opgeschort was ‘uithoofde van den hoogst gevaarlyken toestand der huisvrouw van den predikant’. Na een hevig en langdurig lijden overleed Elisabeth Maria op 3 juli 1812 's morgens om tien uur op ruim 56-jarige leeftijd.Ga naar eind369. De adjunct-maire van de gemeente Epe, Evert Vermeer, noteerde de aangifte van haar overlijden als volgt: Heden den vijfden July agtienhonderd twaalf, s' middags om vyf uuren, compareerden voor ons adjunct Maire, bij absentie van de Maire van de Gemeente van Epe, officier van den burgerlyken stand, Jan van Lohuizen, smit, oud vier en vyftig Jaren, en Hendrik Heimens Krygsman, schoenmaker, oud twee en veertig Jaren, beide wonende alhier, buuren van de overledene, dewelke verklaarden, dat alhier op den derden Julij agtienhonderd twaalf, s'morgens om tien uuren overleden is Elisabeth Maria Post, Echtgenote van Justus Lodewijk Overdorp, oud zes en vyftig Jaren, geboren te Utrecht, zonder beroep, dogter van Evert Post, oud Regent der stad Utrecht en vrouwe Johanna Maria van Remondt, gewoond hebbende te Utrecht, en hebben de declaranten, nevens ons adjunct Maire, deze, na voorlezinge, getekend.Ga naar eind370. Onder de acte staan de handtekeningen van beide buren, J.v. Lohuizen en H.H. Krijgsman, en van Evert Vermeer - die bij zijn naam noteerde ‘Adj. Mere’ - het Frans was moeilijk voor deze waarnemend burgemeester, zelfs in 1812 toen Nederland een Franse provincie was. Enige dagen voor haar dood had ze aan Anna Theodora Dusseau de volgende woorden gedicteerd, waarbij ze afstand deed van haar zorgelijk aards bestaan: Zijt van mij gegroet stille rustplaats der Dooden: ik zie u in mijne verbeelding met stille ontroering; - de vriendschap gaf mij hier eene schuilplaats; - de smart van een moeitevol leven hoop ik in u uitteslapen, en zijn verdriet te vergeten. - de Gade, die met mij weende, en de jeugdige vriendin zullen mij hier ter ruste brengen; bezoeken; en welligt bij mij rusten. - Hier zal ik de wereld, en haare tranen vergeten; - lang, afmattend lijden vergeten; - den zwarten, akeligen nacht van dat lange leven vergeten; - en, ongestoord den zaligen morgen der Opstanding verwachten! - In | |
[pagina 105]
| |
Gods schoone vrije schepping zal ik ongestoord slapen; - in den moederlijken schoot der aarde is mijne slaapplaats geheiligd. - Nu, door het graf overwonnen, zal ik het ook eenmaal overwinnen: Dood, en Graf zijn door Hem vernietigd, die leven, en onsterfelijkheid aan het licht bragt; - Hij leeft, en ik zal leven; - dit stof wordt gezaaid voor de Onsterfelijkheid!Ga naar eind371. Deze laatste woorden werden met een kleine wijziging op haar grafsteen gebeiteld: ‘Hy leeft en ik zal Leeven / Dit stof word gezaaid voor / de onsterfelykheid.’Ga naar eind372. De vriend die haar in ‘Gods schoone vrije schepping’ ‘een schuilplaats’ verleende was J.H. Rauwenhoff, die haar een grafplaats beloofd had op een kort tevoren aangelegd familiekerkhof op zijn landgoed in de Tongerense bossen. Elisabeth was de eerste die er begraven werd. Heide, mos en lage bosplanten bedekken haar graf.Ga naar eind373. In alle stilte is ze begraven; haar dood bleef vrijwel onopgemerkt in een tijd waarin Napoleons optreden - de strenge doorvoering van het Continentaal Stelsel, de tiërcering, de conscriptie, de voorbereiding tot het Russisch avontuur -, aller aandacht opeiste. Van de ‘officiële’ letterkundige wereld reageerde alleen het Haagse dichtgenootschap waarvan Elisabeth Maria honorair lid was geweest. Ongeveer een week na haar dood deelde voorzitter mr. Th. van Limburg tijdens een vergadering in de gebruikelijke openingsrede op rijm, haar dood als volgt mede: Op 't onverwachtst treft een Bericht onze ooren!
De Gaê van Overdorp, de schrijfster van Het Land
Wier Geest en Cithertoon zoo veelen kon bekooren,
Verwisselde van stand!
Zij voor den Hemel lang gevormd door lichaamslijden,
De Onsterfelijke Post,
Mag nu, als Engel, zich Natuurbespiegling wijden
Van 't logge stof verlost. -
Haar vindingrijk Vernuft in zeedlijke Verhaalen
In Tafereelen rijk voor het gevoelig hart,
Door heldre deugd verlicht en Godvruchts reine straalen
En meenig traan verEerd van Vreugdgevoel of smart.
Blijft meede - ook een Bewijs van 't schittrend Geestvermogen
Der Vrouw, wanneer Zij zich aan Letteroefning wijdt;
En - wie ooit schets bij schets van 't schoon hield opgetoogen
Zegt niet: - Zij - was eene Eer van haar Kunne en Tijd!
Zijnde ook zedert veele Iaaren Lid van Kunstliefde [spaart geen vlijt].Ga naar eind374.
| |
[pagina 106]
| |
Zoals anderen voor en na hem zag Th. van Limburg het optreden van E.M. Post blijkbaar ook als een bijdrage aan de strijd om emancipatie van de vrouw - waartoe niet alleen de ideeën uit haar werk, maar ook haar onafhankelijke en deels non-conformistische opstelling in haar privé-leven aanleiding gegeven zal hebben.Ga naar eind375. Elisabeths zwager J.A. Streso publiceerde kort na haar dood een gedicht Ter gedachtenis, dat aan familieleden en kennissen werd gezonden.Ga naar eind376. Overdorp stuurde communicatiebrieven rond; in die aan Jan Scharp schreef hij onder meer als schrijnend postscriptum: Het is hier een paradijsje - mijn pastorie - alles aangelegd naar mijn lieve vrouws smaak - en nu is zij er niet meer - maar zij weent ook niet meer!Ga naar eind377. Enige weken na haar dood herdacht Overdorp zijn vrouw tijdens een kerkdienst; de preek zelf is niet bewaard gebleven, wel het bericht dienaangaande: Den 19 Julij heeft onze Pred. [ ...] de dankzegging na het H.A. gepredikt - en tevens aan het godsdienstig leven - lijden - en sterven zijner op den 3. dezer overledene echtgenoote, vrouwe Elisabeth Maria Post, tot stigting der gemeente - gedacht en tot navolging van Haar geloof en godsvrugt opgewekt.Ga naar eind378. Twee maanden na Elisabeths dood werd een tweede graf op de Tongerense begraafplaats gedolven, slechts enkele meters van Elisabeths graf verwijderd. Op 13 september was na een slopende ziekte Elisabeths vriendin Anna Wilhelmina Rauwenhoff overleden.Ga naar eind379. Vergelijkbaar met de wijze waarop de vriendinnen uit Posts roman Het land dat wensten, werden Elisabeth Maria en Anna dicht bij elkaar in de vrije natuur begraven. De 81-jarige J.H. Rauwenhoff betreurde het verlies van zijn dochter in een lang gedicht, waarin hij onder meer zei dat Elisabeth en zijn dochter Anna beiden in hemelse zaligheid zouden voortleven: Mijn Dogter ach! ! gij leeft niet meer,
Moest ik het graf, bij mijn verschijen,
Voor mij bestemd, voor U berijen?
Helaas! gij gaat mij voor, en nimmer keert gij weer.
[...]
| |
[pagina 107]
| |
Hier slaapt ook zacht bevrijd van smart
Elisabet die kort geleeden
Deez' doods Valei is ingetreeden
Geëerd bemind van Elk, die deugd voed in zijn hart.
Zij door haar fiere pen vermaard
In keurig ondigt, en gedigten
kon door haar Edele lier elk stigten
Helaas die flonkerster pronkt thans niet meer op aard.
Zij wierd door lijden voorbereid
om naar een Zaal'gen oord te streeven
En in Gods Paradijs te leeven
Zij ging U voor, en was, eer rijp voor de eeuwigheid.
Daar leeft gij Beiden ongestoord
In nameloose Zaligheeden
Daar is Uw strijd ten eind gestreeden
Waar niets dan 't Lofgezang, der Zael'gen word gehoord.
[...]Ga naar eind380.
Overdorp is met Rauwenhoff bevriend gebleven tot diens dood in oktober 1815. Rauwenhoff trad nog als getuige op bij Overdorps tweede huwelijk met Anna Theodora Dusseau op 16 april 1815. Ds. Overdorp was toen 51 en Anna Theodora 29 jaar.Ga naar eind381. Overdorp bleef predikant te Epe tot 1826, toen hij zich ‘uit hoofde eener hevige ziekte, en daardoor veroorzaakte en blijvende zwakheid, genoodzaakt gevonden [heeft], bij onzen Koning zijn emeritaat te vragen.’ Op 25 juni van dat jaar nam hij een ‘kort en aandoenlijk’ afscheid van zijn dankbare gemeente.Ga naar eind382. Hij vestigde zich in Warnsveld bij Zutphen op het buitenhuis ‘Veel Zigt’.Ga naar eind383. Hier bereidde hij op verzoek van leden van de Gereformeerde kerk uit Epe en Warnsveld een brochure voor over ‘de oorzaak der woelingen en afscheidingen in sommige Gemeenten der voornoemde Kerk’: Een woord over de tegenwoordige godsdienstige verschillen in de Gereformeerde kerk (1836). Daarna zette hij een veel groter werk op stapel, zijn Verhandeling over de prophetiën des Ouden Verbonds, byzonder der Messiaansche, dat in de jaren 1838-1841 verscheen.Ga naar eind384. Hij was ondertussen naar Zutphen verhuisd, waar hij na een half jaar hevig lijden op 15 juni 1844 overleed ‘in het twee en tachtigste jaar zijnes werkzamen levens’.Ga naar eind385. Zijn tweede vrouw overleefde hem nog vele jaren en stierf in 1866 te | |
[pagina 108]
| |
13. Monument ter nagedachtenis van E.M. Post bij de Ned. Herv. Kerk te Epe. Het werd vervaardigd door de kunstenaar W.C. Brouwer uit Leiderdorp.
| |
[pagina 109]
| |
Zutphen.Ga naar eind386.
In 1912, honderd jaar na de dood van Elisabeth Maria Post, voerde de Eper predikant J.A. Prins een actie voor een monument ter nagedachtenis aan de dichteres. De bekende pottenbakker en beeldhouwer W.C. Brouwer uit Leiderdorp kreeg de opdracht voor een grote stenen urn, die in 1914 bij de Nederlands Hervormde kerk geplaatst werd.Ga naar eind387. Deze thans ernstig beschadigde urn symboliseert niet alleen de vergankelijkheid van het menselijk leven, maar tevens de vergankelijkheid van de waardering voor het literaire werk van Elisabeth Maria Post. Zij was van beide diep doordrongen, getuige o.a. wat zij reeds in 1789, na het succes van haar eerste roman, schreef: Zou ik dan ooit jagen om een handvol vergankelijken lof? of zoude ik dan, als hij mij toevloeit, mij laaggeestig daar op verheffen? Neen de tijd zal dien verstrooijen als ligt kaf, en zo IJdel maken als mijn verdwijnend leven.Ga naar eind388. |
|