Elisabeth Maria Post
(1974)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdLievelinge des beschaafden publieksDs. Evert Johan Post woonde met zijn vrouw Olympia Maria Lacoudré in de St. Walburgenstraat, een zijstraat van de Grote Markt - dus in het centrum van de stad.Ga naar eind233. Hij was een gezien ‘Leeraar’ die veel pastoraal werk verzette en bovendien veel studeerde. Hij bezat een uitgebreide boekenverzameling op het gebied van theologie, kerkgeschiedenis, natuurlijke historie, letterkunde, reisbeschrijvingen, en van de destijds jonge wetenschappen: aardrijkskunde, natuur- en scheikunde.Ga naar eind234. Elisabeth heeft van zijn bibliotheek, en van die van de overige predikanten, volop gebruik kunnen maken. Deze Arnhemse predikanten aan het eind van de 18e eeuw en aan het begin van de 19e, Ahasuerus van den Berg, Louis Serrurier, Johannes Veltman, Evert Johan Post, Johannes Cornelis Boot, Ewaldus | |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
Kist en later Hendrik Herman Donker Curtius, waren verlicht denkende lieden die de volksontwikkeling stimuleerden. Naast de predikanten dient van de verlichte Arnhemmers in ieder geval de familie Nijhoff genoemd te worden: de boekverkoper-uitgever Jacob; zijn zoons Isaac (procureur, notaris), Paulus (boekverkoper-uitgever) en Johan (apotheker); zijn kleinzoon mr. Isaac Anne (boekverkoper-uitgever, archivaris, geschiedschrijver). De relaties van de Nijhoffs met de predikanten waren talrijk; ook de familie Post onderhield banden met hen. Evert Johan was bevriend met Paulus en Johan, en later met Isaac Anne. In de ‘Vriendenrolle’ van Jacoba Maria, de dochter van Johan Nijhoff, komen inscripties voor van Evert Johan en van Elisabeth Maria.Ga naar eind235. Het geestelijk klimaat in dit milieu kan het best getypeerd worden als dat van de Vaderlandsche letter-oefeningen.Ga naar eind236. Men behoorde tot de meer verdraagzame kringen met gematigd vooruitstrevende denkbeelden op levensbeschouwelijk en maatschappelijk gebied. Het waren mensen die nieuwe ideeën een kans gaven, die genuanceerd dachten en over het algemeen niet zonder meer tegen bijv. toneel en romans waren. In de politieke tegenstellingen probeerden ze een zekere objectiviteit te handhaven en wezen ze felle partij-uitbarstingen, met hun schadelijke consequenties voor het vaderland, af. Hun kritiek richtte zich zonodig op aanhangers van beide partijen. Zonder van het belaste woord ‘invloed’ te spreken, kan men in het werk van E.M. Post telkens weer soortgelijke opvattingen aanwijzen. Elisabeth Maria verkeerde in de Arnhemse literair- en wetenschappelijk geïnteresseerde kringen in de jaren dat haar eerste werken gepubliceerd werden: Het land (1788), Voor eenzaamen (1789), de vertaling van Schillers Don Karlos (1789), en Reinhart, of natuur en godsdienst (1791-1792). Hier is ze stellig gestimuleerd om na de publikatie van Het land voort te gaan met schrijven. Elisabeth wilde het namelijk van de ontvangst van haar eersteling laten afhangen of zij verdere pennevruchten zou uitgeven.Ga naar eind237. wy twyfelen niet, of haare Landgenooten zullen door 't betoond genoegen, 't geen zy in haaren arbeid vinden, haar aanzetten om de pen weder op te vatten [ ... ], schreef de recensent van de Vaderlandsche letter-oefeningen als eerste en zeer positieve reactie op de publikatie van Het land. Drie drukken in één jaar tijds - de eerste en tweede druk waren in enkele dagen uitverkocht, enkele gunstige recensies, en de instemming van haar Arnhemse vrienden deden haar inderdaad besluiten door te | |||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||
gaan, ondanks de bespotting van het sentimentele in haar werk door Johannes Kinker in de Post van den Helicon.Ga naar eind238. Posts werk ‘vond een buitengemeen goed onthaal bij onze landgenooten’, en de schrijfster werd spoedig ‘de lievelinge des beschaafden publieks’. De critici prezen vooral haar ‘bevallige’ natuurbeschrijvingen; bezwaren had men, naar aanleiding van vrijwel al haar werken en vertalingen, tegen ‘taal- en drukfouten’, waarmee haar grammaticale onnauwkeurigheden of vrijheden bedoeld werden, èn het lang niet feilloze zet- en drukwerk van haar uitgever.Ga naar eind239. Van deze laatste, Johannes Allart uit Amsterdam, zou Elisabeth een gouden horloge gekregen hebben als honorarium voor haar eerste werk.Ga naar eind240. Toch zal Allart naderhand niet alleen in natura betaald hebben. Betje Wolff schreef in 1800 tenminste aan haar eigen uitgeefster, de weduwe Doll, dat zij (Betje) kennelijk anders dan Elisabeth Maria, met het voor een uitgave overeengekomen geldbedrag genoegen nam, zynde ik niet instaat om zo als onze vriendin Post, zo veel te trekken als mogelijk is, buiten het acoord.Ga naar eind241. De publikatie van haar eerste werk bracht Elisabeth spoedig de waardering van het toonaangevende Haagse dichtgenootschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’. In februari 1789 werd haar het honoraire lidmaatschap aangeboden. Het is mogelijk dat Van den Berg, die ‘buitengewoon lid van verdienste’ was, haar voorgedragen heeft. Het honoraire lidmaatschap hield hoofdzakelijk in dat men een jaarlijkse financiële bijdrage mòest en een poëtische bijdrage mócht leveren. Het werd aangeboden aan literatoren die door hun naam het genootschap groter aanzien konden geven.Ga naar eind242. Volgens de ‘Naamlijst der heeren leden des genootschaps’ van 1789 zou Elisabeth Maria onder de weinige vrouwelijke honoraire leden twee adellijke vrouwen aantreffen - die vanwege hun luister breeduit vermeld werden: ‘De Hoogwelgebooren Vrouw Clara Feyoena Barones van Raesfelt, gebooren Barones van Sytzama, Vrouw tot Heemse; te Heemse, in Overyssel’ en ‘De Hoogwelgebooren Vrouw Margriet, Barones van Essen, gebooren Barones van Haeften, Vrouw van Helbergen en Schaffelaar; Vrijvrouw van Abbenbroek, enz. enz. op den Huize Schaffelaar; te Barneveld’. Uit de notulen van maart 1789 blijkt dat Post de uitnodiging accepteerde ‘met éénige huivering over haar onvermoogen’.Ga naar eind243. De brief waarin zij dat meedeelde, laat zien dat zij zich door gebrek aan scholing een slecht kenner van regels achtte - een oordeel waarmee de meeste van haar recensenten het eens | |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
zouden blijken te zijn: Wel Edele Heer Een echte dichtgenootschapper is ze niet geworden. Blijkens notulen en correspondentie was ze niet in staat om de vergaderingen te bezoeken. Dichterlijke bijdragen zijn niet bekend. Wel stuurde ze zo nu en dan een present-exemplaar van haar werken dat in de bibliotheek terecht kwam.Ga naar eind245. Haar volgende werk, Voor eenzaamen (1789), bevat gedichten en prozastukken die grotendeels autobiografisch zijn en op haar verblijf in Emminkhuizen, Amerongen en op haar eerste Arnhemse jaar betrekking hebben. Verscheidene gedichten bevatten thema's die Ook in Het land te vinden zijn. Na de dood van één van de Arnhemse predikanten, Louis Serrurier, schreef Elisabeth Maria (begin 1789) voor de weduwe Roselyna Serrurier-Budde, die zij haar vriendin noemt, een troostwoord in proza, dat werd afgedrukt achter de herdenkingsrede die Ah. van den Berg aan zijn overleden collega wijdde.Ga naar eind246. Hieruit blijkt opnieuw dat ze in de predikantenkring geheel ingeburgerd was en er een zekere rol speelde. Uit deze kring kwam ook het in 1792 opgerichte Genootschap ‘Prodesse Conamur’ voort. Het idee voor dit ‘Natuur- en Letter- | |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
kundig Genootschap’ was in de voorafgaande winter opgekomen ir een leesgezelschap waarin behalve alle hervormde predikanten (ook de Waalse en de remonstrantse), de zilversmid J.W. Evers en de apotheker Johan Nijhoff zaten. Later steunden burgemeester G. van Hasselt, de griffier van het gerechtshof C.G. Hultman en de momboir J.C. van Hasselt de initiatiefnemers. De leden waren over het algemeen verlichte lieden van behoorlijk intellectueel niveau. Onder hen bevonden zich zowel patriotten (bijv. J.W. Evers, C.G. Hultman en G. Umbgrove) als prinsgezinden (bijv. J.F.W. baron Van Spaen van Biljoen en mr. G. van Hasselt), maar aan politieke tegenstellingen liet men zich weinig gelegen.Ga naar eind247. Bij de inwijding van het genootschap (op 15 oktober 1792) hield ds. Ewaldus Kist een Redenvoering over het belang dat wij bij de beschaving van ons verstand hebben. De dominé-dichter Johannes Cornelis Boot luisterde de bijeenkomst met enige ‘Dichtregelen’ op, waaruit blijkt dat bij wijze van uitzondering ‘onder andere toehoorders, ook eenige Vrouwen van aanzien tot deze plechtige Vergadering toegelaten’ waren: het is zeer waarschijnlijk dat onder hen zich Elisabeth Maria Post bevond. Haar broer E.J. Post was één van de directeuren van het genootschap, namelijk voor de afdeling Letteren; Ah. van den Berg was secretaris. Hermanus Hillebertus Post werd uitgenodigd honorair lid te worden.Ga naar eind248. E.J. Post hield op 12 november 1792 een lezing ‘Hoe de aansporing van de natuur toevallig eene aanleiding kan worden tot verzwakking van onze ingenomenheid met den Godsdienst ofschoon zy nochtans met denzelven in het naauwst verband staat’. Een week later werd de destijds beroemde schrijver over ditzelfde thema, ds. J.F. Martinet uit Zutphen, als lid voorgesteld.Ga naar eind249. Ondanks de plezierige culturele contacten was Elisabeth Maria met het stadsleven niet gelukkig; ze miste de vrijheid van het land en ze miste de natuur. De fatsoensnormen lieten nauwelijks toe, dat een nog tamelijk jonge vrouw, alleen of met een vriendin, de natuur inging. In de stad kon ze zich alleen terugtrekken in een prieeltje in hun kleine bloementuin.Ga naar eind250. Bovendien vermoeide het stadsleven haar door de talrijke sociale verplichtingen, waarvan ze vooral de visites als tijdrovend ervoer: Het is wel lief voor het hart gelieft te zyn en veel vrienden bezoeken te ontfangen - maar er is toch veel lastigs en veel vermoeiends in [ ; ] hoe dikwils moet men over deze en geene onderwerpen het zelfde 3 maal op een dag zeggen - hoe zelden is de conversatie op zulk eenen toon gestemt dat zij 't hart of 't verstand regt verlevendigd - hoe dikwils snak ik dan na de stille | |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
hut in een bosch daar ik van alle gewoel als ik het niet zogt afgescheiden was en alleen van mijn boeken en inktkoker omringd was [ ; ] o hoeveel winst zou ik dan dunkt my met de tijd kunnen doen [ ... ].Ga naar eind251. De aanvallen van melancholie die ze in deze periode had, zullen wel met haar ‘gedwongen’ stadsverblijf samengehangen hebben.Ga naar eind252. Elisabeth miste het persoonlijke contact met een ‘sympathetische’ vriendin. Weliswaar hield ze van haar beide zusters, maar het is nog iets anders de geheime gewaarwordingen van het hart open te leggen en maar een belang eene smaak en neiging te hebben [ . ] dit zegt veel meer en in dien zin heb ik in de geheele stad geen vriendin en ik gevoel dit dikwils met een zeer pynelyke gewaarwording want van een ogenblikkelyk bezoek by zulk een wesen zoo het er was [ , ] wanneer zy my in sommige gevallen eens raden kon [ , ] zou dikwils de rust en vreugd van geheele dagen voor my afhangen - dat kwelt my zoo wel als het stads leven op zig zelfs.Ga naar eind253. Zoals vele thema's uit het werk van Post, was de vriendschapscultus een gegeven dat ook in de realiteit van haar leven een uitermate belangrijke rol speelde - en dat niet met de aanduiding van literair modeverschijnsel afgedaan kan worden. In haar stadsprieeltje werkte Elisabeth Maria aan een nieuw opstel in brieven toen het nieuws van de Franse Revolutie en haar consequenties de Europese samenleving schokte. Het werk bevatte het verslag van een episode uit het leven van een jongeman die, om zijn ouderlijk gezin te steunen, Nederland verlaat en ver van het oude Europa in Guyana als planter een bestaan opbouwt. Met hoge morele normen en verlichte ideeën probeert hij in een geenszins ideale koloniale maatschappij een fatsoenlijk leven te leiden, en evenzeer met zijn slaven als met zijn jonge gezin een idyllische samenleving na te streven. Het driedelige werk, dat in 1791-1792 verscheen onder de titel Reinhart, of natuur en godsdienst, werd opgedragen aan Elisabeths broer Hermanus Hillebertus, die om dezelfde reden als Reinhart naar hetzelfde land vertrokken was en onder vergelijkbare omstandigheden een plantersbestaan had opgebouwd.Ga naar eind254. De belevenissen die hij vertelde toen hij in 1784 tijdelijk in Nederland terug was, en vooral zijn brieven zullen van groot belang geweest zijn voor het ontstaan van dit exotisch werk. Toch dankt Reinhart zijn wording niet alleen aan de emigratie van | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
Elisabeths broer; literaire voorbeelden, robinsonaden en andere ‘voyages imaginaires’, zowel als niet-fictionele reisbeschrijvingen zullen het ontstaan ervan mede bepaald hebben.Ga naar eind255. Elisabeth Maria maakte zelf duidelijk onderscheid tussen de biografische werkelijkheid en de fantasie. Aan H.H. Post schreef ze: Dit boek is toevallig zijn aanwezen aan U verschuldigd, schoon het noch uw lot, noch uwen persoon, noch bepaald uw verblijf aftekent; maar waarschijnelijk had mijn genie mij nooit zoo ver van mijn vaderland verwijderd, zoo niet de zusterliefde mijn hart en mijne verbeelding dikwijls hadden doen zweeven, en met vermaak vertoeven, in het afgelegen werelddeel, waar zig een geliefde broeder onthoudt [ ... ].Ga naar eind256. En tot de lezer merkt ze op: welligt zullen sommigen, die een paar stukjens in Voor eenzaamen, lazen, of, bij eene of andere gelegenheid hoorden dat ik eenen uitlandigen Broeder heb, ook dit werk als een famille-geval aanzien; dit had ik liever niet, dewijl het geene waarheid is, zoo als elk, die mijne omstandigheden van nabij kent, bij de minste vergelijking van deeze met mijn tafreel aanstonds zal in 't oog vallen; neen, zoo min als ik in de Emilia van het Land mij zelve bedoelde [ ... ]; zoo min kan mijn broeder voor Reinhart doorgaan; ofschoon ik in beide stukken eenige gevallen, die ons zelven ontmoet zijn, aan die verdichte wezens doe ervaaren - en welk schrijver doet dit niet?Ga naar eind257. Hermanus was, zoals reeds vermeld is, behalve van ‘Le Resouvenir’ ook eigenaar van ‘L'utile sollitude’. Reinharts plantage droeg de minder realistische, maar meer idyllische naam van ‘L'heureuse sollitude’. H.H. Post stond er omstreekt 1790 materieel gezien dan ook beter voor dan zijn literaire collega moreel verantwoord zou vinden. Reinhart zou ook zeker geen rekest ter vergemakkelijking van de slaveninvoer ondertekend hebben. Zoals Van den Berg in 1787 bij zijn introductie van Het land het over het algemeen in gelovige kringen als ongunstig bekend staande begrip ‘roman’ vermeden had, vermeed ook Elisabeth Maria zelf uit tactische overwegingen Reinhart een roman te noemen. Het werk zou aan de belangrijkste eisen van een roman niet voldoen; omdat het verhaal | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
9. Titelpagina van de exotische roman Reinhart, of natuur en godsdienst. Het werk speelt in Guyana, waar Elisabeths broer H.H. Post planter was.
| |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
in plaats van eene vindingrijke aaneenschakeling van raadselachtige gebeurtenissen, die in eene wonderlijke ontknooping eindigen, niet dan een eenvoudig, natuurlijk afloopende geval vertoont, dat niets raars heeft [ ... ].Ga naar eind258. Deze argumentatie ging echter al niet meer op gezien de romantheorie en -praktijk van dat moment. Rhijnvis Feith zag uiterlijke gebeurtenissen niet als noodzakelijke voorwaarde om een werk roman te noemen. Betje Wolff en Aagje Deken hadden de waarschijnlijkheid en de natuurlijkheid beklemtoond.Ga naar eind259. A. van den Berg en E.M. Post hebben kennelijk willen voorkomen, dat door het heersend vooroordeel tegen de roman, haar werken door bepaalde groepen niet gelezen zouden worden. E.M. Post deelde dat vooroordeel zelf zeker niet.Ga naar eind260. Dat er sprake van tactiek was, blijkt uit het besluit van haar inleiding. Wanneer aan de lezers van Reinhart duidelijk wordt, dat alleen de ‘Godsdienst des Euangeliums’ de mens in voor- en tegenspoed het ware heil verschaft, zegt zij, behoef ik dan wel te vreezen, dat dit werk de meestbevooroordeelde mijner godsdienstige Lezers misvallen zal, om dat het 'er zo romanächtig uitziet?Ga naar eind261. Ter gelegenheid van de publikatie van Reinhart gaf de uitgever aan I. van 't Hoff de opdracht een portret van Elisabeth te tekenen. Reinier Vinkeles maakte de gravure naar deze tekening. Iemand uit de kring van bekenden van de familie beschreef haar uiterlijk als volgt: Zij was van eene rijzige, welgevormde en achtbare gestalte, en had een helder, opgeruimd en zeer gezond voorkomen; haar blik was schrander, maar open en zacht; haar gang deftig en bevallig, en schoon zij vrij gezet was, hinderde dit haar echter, in de dagen harer gezondheid, niets aan hare vlugheid, en haren werkzamen en voortvarenden aard [ ... ].Ga naar eind262. Haar uiterlijk was niet uitgesproken knap. ‘Natuur gaf mij geen schoonheid’, schreef ze later bij haar portret. Ze was niet gelukkig met de trekken van ‘norsche fierheid’ op de afbeelding die niet in overeenstemming met haar hart zouden zijn; ze vond, dat deze afbeelding haar in een te ongunstig daglicht stelde. Ze troostte zich overigens met de gedachte dat ‘eene schoone ziel’ en ‘de schoonheid des ligchaams’ niet noodzakelijkerwijze met elkaar verbonden | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
hoefden te zijn.Ga naar eind263. De schoonheden van haar ziel - deugdzaamheid, ongekunsteldheid, oprechtheid, goedhartigheid e.a. -, ‘versierd door eenen zachten en regt vrouwelijken inborst’, kregen van de eerder genoemde schrijver veel lof, al werden Elisabeth ook enige karakterologische zwakheden toegeschreven: Zij was driftig en voortvarend van aard, en snel in het nemen en uitvoeren harer besluiten; doch haar helder verstand en geoefende godsvrucht bewaarden haar doorgaans voor de misslagen, aan zulke karakters eigen. Zij stond open voor vriendschap. Voorts had ze ‘eene groote zucht tot vrijheid en onafhankelijkheid van alle, den mensch verlagende kluisters’, evenals een natuurlijke afkeer van ‘laagheid en vleijerij’. lemands rijkdom of ander maatschappelijk aanzien imponeerden haar niet, ‘maar waar zij immer regte menschen adel ontmoette, daar erkende en vereerde zij denzelven.’Ga naar eind264. De gezondheid van Elisabeths moeder was na de dood van vader Post langzaam achteruit gegaan. Vanaf begin 1792 werd haar toestand slechter; ze leed zeer en had momenten van absentie.Ga naar eind265. Ze overleed op 25 juni 1792 en werd op de 28e bij haar man in een grafkelder in de kerk van Amerongen bijgezet.Ga naar eind266. Elisabeth mocht tot haar verdriet als vrouw niet bij de begrafenis aanwezig zijn, ‘lastige kluisters’ van ‘valsche welvoegelijkheid’ lieten dat niet toe; haar broer en een vriend van haar moeder begeleidden het lichaam naar de laatste rustplaats.Ga naar eind267. Ter gedachtenis aan haar moeders moeilijke leven schreef Elisabeth kort na haar dood Mijne kinderlijke traanen (1792). De moeder wordt daarin getekend als een wijze, ernstige raadsvrouw voor de kinderen, maar tegelijkertijd als hun tedere vriendin. Zij was zeer godsdienstig, maar ‘schuw van dweepagtige beuzelarij’. Toch maakt haar geloof de indruk niet geheel vrij te zijn geweest van z.g. bevindelijke trekken. Elisabeth vermeldde onder andere, dat haar moeder steeds meer een van de wereld afgewende gezindheid vertoonde en dat godsdienst voor haar meer betekende dan alleen een verstandelijke zaak: het was haar niet slechts een schoon denkbeeld, een woord dat wèl klinkt - maar haare gantsche ziel was daar van doortrokken - in elke haarer handelingen liet zij die edele gezindheid spreken, en zijne voorschriften te volgen was haar niet slechts pligt, maar zaligheid.Ga naar eind268. | |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
Voor Elisabeth gold de scheiding van haar moeder niet in alle opzichten. Ze geloofde weliswaar dat de dood het voor haarzelf onmogelijk maakte contact met haar moeder te hebben, maar was ervan overtuigd, dat haar moeders geest haar aardse verwanten zeker zou kunnen bezoeken en gadeslaan: En mis ik haar wel geheel? 't is waar! mijn hart kan zig niet meer aan haar mededeelen; ik kan geen zinlijk bewijs van haare tegenwoordigheid meer bespeuren; maar zou die zalige geest, die overal, in welke oorden der scheppinge hij zig ook onthoude, zijnen hemel om zig vindt - ook niet somwijl op de wereld daar ellende woont vertoeven, en ook daar met eene volkomene berusting in Gods wil kunnen zalig zijn? - zou hij zig niet somswijl ophouden op die plaatsen, bij die vrienden, die hem voorheenen lief waren? [ ... ] O! mijne dierbaare! van mij afgescheidene Moeder! hebt gij mij niet geheel verlaaten? - zijt gij somwijl onzigtbaar rondsom mij, en slaat gij mijne handelingen en neigingen gade! o! hoe veel meer wil ik dan nog nu, meer dan toen gij hier bij mij waart, uwen raad eerbiedigen. Mogelijk zou zelfs moeders ‘afgescheiden geest’ voor de kinderen, net als de moeder tijdens haar leven, een beschermende invloed kunnen uitoefenen, zo meende Elisabeth.Ga naar eind269. De moeder was volgens Elisabeth Maria de band geweest die de kinderen bij elkaar hield. Na haar dood kwamen er veranderingen in de levensomstandigheden van de drie dochters. Didrika Johanna, die kennis gekregen had aan de predikant uit Noordwijk aan Zee, J.A. Streso, trouwde in april 1793.Ga naar eind270. Adriana Maria en Elisabeth Maria verhuisden naar Velp om het verloren landleven te herwinnen. Ze kochten samen een huis met een grote tuin en een stuk bouwland aan de Arnhemseweg (voor f 4400,-).Ga naar eind271. Ze woonden in dit huis aan de landelijke dorpsstraat te Velp, dat ze hun ‘Retraite’ noemden, vanaf voorjaar 1793.Ga naar eind272. Het lag in de onmiddellijke omgeving van één van de meest aantrekkelijke natuurgebieden van Nederland: Biljoen, Beekhuizen, Rozendaal; de heuvel-, heide- en bosgebieden van de Veluwezoom tussen Arnhem en Dieren. De omgeving bekoorde Elisabeth Maria dusdanig, dat ze na haar vertrek uit de stad Arnhem, nooit meer over het landleven te Amerongen heeft geschreven, doch enkel over haar Gelderse arcadia. Deze nieuwe voorkeur betekende voor haar een verschuiving in smaak: in plaats van de meer ongecultiveerde, soms woeste natuur, waardeerde ze meer en meer de gecultiveerde natuur | |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
zoals die op Biljoen, Beekhuizen en Rozendaal te vinden was.Ga naar eind273. Met haar ‘veld-inktkoker’ en papier bij zich zocht zij de mooiste plekjes op en wijdde zich weer volop aan haar dichterschap. Op het landgoed rond kasteel Rozendaal, lange tijd een beroemd voorbeeld van een Nederlands Lenôtre-park, had baron L.A. Torck een z.g. Engelse tuin laten aanleggen, met schelpversieringen, grotten en waterwerken. Meer nog werd het landgoed Beekhuizen door Elisabeth gewaardeerd en bezocht.Ga naar eind274. Een deel van dit terrein was ruim een eeuw tevoren door de eigenaar van het nabijgelegen huis Biljoen, Alexander baron van Spaen, gekocht. Zijn kinderen en kleinkinderen kochten aanliggende terreinen op, zodat de oppervlakte voortdurend groter werd. In ± 1770 schijnt het gebied nog grotendeels ‘een barre heide’ te zijn geweest, maar Johan Frederik Willem van Spaen, heer van Biljoen, Ringenberg en Rozande, cultiveerde het gebied en liet ‘plantsoenen en waterwerken in eenen uitmuntenden nieuwen smaak’ aanleggen.Ga naar eind275. Het werd een waar lustoord met kronkelpaadjes, bruggetjes, vijvers, watervallen, een fontein, schuilhutten, zoden bankjes, grotten en verrassende uitzichtspunten. Alles naar de Engelse mode. Ook het terrein rondom huize Biljoen werd verfraaid met fonteinen, cascades, bruggetjes, Chinese tempels en een hermitage. In 1790 werd een zekere voltooiing bereikt en in de zomer van dat jaar vond een openingsplechtigheid plaats, waarbij enige voorname gasten een wandeling op Beekhuizen maakten, er de lunch gebruikten en hun namen (en soms meer) schreven in het ‘Vreemdelingenboek’, of ‘Gastenboek’, dat lag in de hut bij de z.g. grote cascade. Baron van Spaen schreef zelf als eerste' et in Arcadia ego! Honderden inscripties door latere bezoekers - soms behalve namen ook wensen of gedichten - volgden, waaronder die van verscheidene voorname en bekende personen. Tot de dichtende bezoekers van het landgoed behoorde Elisabeth Maria Post. Een eerste gedicht op Beekhuizens grootse natuur schreef zij in dit boek reeds op de 29e april 1791, toen ze nog in Arnhem woonde.Ga naar eind277. Van Spaen kende als ouderling van de Arnhemse Gereformeerde kerk en als medelid van ‘Prodesse’ E.J. Post en zijn zusters. Toen Elisabeth Maria zo dicht bij Biljoen kwam wonen, kreeg ze niet alleen zijn toestemming om de landgoederen te bezoeken wanneer ze | |||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||
wilde, maar bovendien kreeg ze de sleutel van één van de hutten op Beekhuizen om er te kunnen werken en rusten.Ga naar eind278. Elisabeth raakte bevriend met de zuster van J.F.W. van Spaen, Charlotte Francina Diederika Beata van Spaen (Francina genoemd). Hun vriendschap was zeer intiem; aan haar vertrouwde ze onder meer haar verliefdheid op J.L. Overdorp toe, toen deze nog voor ieder geheim was.Ga naar eind279. Ook met de freules Johanna Elisabeth Alexandrina en Gijsberta Maria Carolina, dochters van J.F.W. van Spaen, was ze bevriend. Ze wandelde met hen, bezocht hen op hun kamers in Biljoen waar ze musiceerden en waar Elisabeth boeken kon lenen uit hun welvoorziene bibliotheek. De beide freules zouden in Elisabeths ‘vrienden-rol’ enkele blaadjes beschilderd hebben.Ga naar eind280. Verscheidene gedichten van Elisabeth ontstonden op de landgoederen van Van Spaen; ze schreef dan ook aan haar vriendin Francina: ik zong in de bosschen bij de beekjes en watervallen van uwen vaderlijken grond, waar gij de lieve dagen uwer onbezorgde jeugd in kalme vreugde zaagt̀ henen rollen, in dat Biljoen, dat Beekhuizen waar de kiesche smaak van zijne bezitters dagelijks nieuwe betoverende schoonheden schept, voor elk hart dat Natuur bemint; ik genoot hier die stille genoegens met een aangenaam gevoel, en bezong deeze met mijne liefde.Ga naar eind281. Haar gevoelens voor J.L. Overdorp en de gemoedsstemming die het landgoed met zijn gecultiveerde natuur in haar wekte, waren de voornaamste inspiratiebronnen voor de Gezangen der liefde die in 1794 uitkwamen. Behalve met de oranjegezinde familie Van Spaen sloot Elisabeth Maria vriendschap met de patriottische baronesse Charlotta Louisa van der Capellen van de Boedelhof te Warnsveld. Deze artistieke vriendin was bedreven in het hanteren van penseel en naald. Lotje logeerde in 1793 enige tijd in Elisabeths ‘Retraite’ en beide vrouwen genoten van het landleven aldaar.Ga naar eind282. Ze correspondeerden reeds met elkaar toen Elisabeth nog in Arnhem woonde. Uit de overgebleven brievenGa naar eind283. blijkt, dat Post Charlotta's raadsvrouw was, vooral op godsdienstig gebied. Verder beleerde ze haar ‘lieve lotje’ over de oorzaken en de bestrijding van melancholie, waaraan beide vrouwen leden. Ze gaf haar ook lectuuradviezen: C.F. Gellert en J. van Loo werden aanbevolen, maar ten aanzien van J.T. Hermes en andere ‘duitschers’ zou Lotje voorzichtiger moeten zijn, omdat deze lang niet altijd ‘zuiver’ genoeg dachten ‘over de leerstukken, daar onze zaligheid van afhangt’. Over E. Young durfde | |||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||
ze geen algemeen advies te geven, omdat ze meende dat diens invloed per individu verschillen kon: weet gy waar gy aan merken kund of zyne schriften u nuttig zyn - de somberheid die gy by zyn beschouwinge gevoelt [ , ] drijft die u meer aan tot het gebed tot den zaligmaker om die vreede die hy geven wil en die genoegsaam is om in de ellenden van dit leven te vertroosten - of doet het u zugten by u zelven en meer gevoelig worden voor het ongeluk dat gy in de wereld gezaaid ziet?Ga naar eind284. De laatste opmerking hangt ongetwijfeld samen met de reeds genoemde angst voor melancholie. Op haar beurt had ze Lotje, die ook wel eens de pen hanteerde, om haar mening gevraagd over de inhoud en de compositie van de Reinhart.
Wanneer we de verliefde Elisabeth Maria mogen geloven, was haar liefde voor J.L. Overdorp liefde op het eerste gezicht. Zij leerde hem kennen toen ze bij haar zuster Didrika Johanna logeerde in Noordwijk aan Zee. ‘Dirkje’ was, zoals gezegd, in het voorjaar van 1793 gehuwd met de predikant-letterkundige J.A. Streso. De ontmoeting van Elisabeth met Streso's naaste collega, Overdorp, uit Noordwijk-Binnen zal in de loop van 1793 plaatsgevonden hebben. Justus Ludovicus Overdorp, vijfde kind van de officier Carel Overdorp en van Catrina van Holten, was in jan. 1763 te Doetinchem geboren.Ga naar eind285. Hij behoorde tot de goede leerlingen van de Latijnse school in deze stad en hield op zestienjarige leeftijd een oratie De vi educationis. Enige maanden later werd hij als student in de theologie te Leiden ingeschreven.Ga naar eind286. Voorjaar 1787 deed hij proponentsexamen, kort daarna werd hij beroepen naar Sassenheim. Hier verbleef hij tot zomer 1789 toen hij in Noordwijk-Binnen bevestigd werd, waar hij (de later bekend geworden) Jan Scharp opvolgde. Gerlach Jan Doys van der Does, heer van de beide Noordwijken, die het recht van electie bezat, had hem met volle instemming van de kerkeraad beroepen. De inzegening geschiedde door de toenmalige rector magnificus van de Leidse Hogeschool, de theoloog J.W. te Water, één van Overdorps leermeesters.Ga naar eind287. In deze tijd verzorgde één van Overdorps zusters de huishouding.Ga naar eind288. Na hun hoopgevende kennismaking heeft Elisabeth Maria, terug in Velp, nog getwijfeld aan de kansen op een huwelijk. Dit bracht haar nogal uit haar evenwicht. Hoop en twijfel werden afgewisseld | |||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||
door melancholie die tot enige communicatiestoring leidde met haar omgeving en zelfs met haar grootste ‘vriendin’, de natuur.Ga naar eind289. Haar ‘Amintas’ zoals ze hem noemde, kwam haar echter te Velp opzoeken, maakte kennis met haar overige familieleden en het aanzoek liet niet lang meer op zich wachten. Op 23 juli 1794 werd in Velp het huwelijk voltrokken.Ga naar eind290. Elisabeth was op dat moment ruim 39 jaar en haar echtgenoot ruim 31. Haar Gezangen der liefde (1794) vormen de poëtische neerslag van haar Velper land- en liefdeleven - Elisabeth noemde ze zelf: de gevoelens ‘bij de grootste en gewigtigste verandering mijns levens’.Ga naar eind291. Ze droeg ze op aan haar vriendin Francina van Spaen die evenals de dichteres vanwege een huwelijk haar geliefde Biljoen en Beekhuizen had moeten verlaten - Francina was in april 1794 getrouwd met Johan Hendrik baron van Lynden tot Lunenburg en woonde sindsdien in Utrecht.Ga naar eind292. Het valt niet te ontkennen dat Elisabeth in hoge mate blijk gaf van een voor haar tijd gedurfde vrijmoedigheid als vrouw - en nog wel als domineesvrouw in spe -, door haar liefde voor een man te bezingen. Haar vrijheidsdrang en emancipatie-ideeën zijn met die van haar naamgenoot Elisabeth Wolff te vergelijken.Ga naar eind293. Zelf verwachtte ze dan ook dat enige geheel naar de regels der ettiquette opgevoede, en met de eenvoudige Natuur weinig bekende, lezeressen, met eene statige afkeuring mijne openhartigheid zien, in eene zaak waarin zij geleerd hebben te veinzen.Ga naar eind294. Dit gebeurde ongetwijfeld; de ruimdenkende recensenten van de Vaderlandsche letter-oefeningen schreven teminste: Eere heeft haar hart, dat het de opwellingen niet ontveinsde, en haare vrymoedigheid, dat zy zich, zonder bloozen, aan de strenge regels der Etiquette onttrokken heeft. Wy schryven dit als Mannen, schoon wy, onze Vrouwen daar over gevraagd hebbende, ten aantwoord kreegen: dat al ware het zo, dat zy zo verliefd waren als Juffr. Post, zy het toch niet zeggen, en nog minder schryven, zouden. Welk eene geveinsdheid.Ga naar eind295. Het was overigens niet de bedoeling van de dichteres iets te schrijven ‘welk immer het zedigste meisje kan doen bloozen’; ze wilde slechts onbeschroomd de werking van de liefde in het vrouwelijk hart bezingen, ‘iet dat, zoo ik meen,’ aldus Elisabeth, ‘nog geene vrouw zoo deed’. De recensent van de Vaderlandsche bibliotheek was | |||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||
10. De inscripties van E.M. Post en J.L. Overdorp in het Gastenboek van het ‘Geldersch Arcadia’ (het landgoed Beekhuizen bij Velp).
| |||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||
echter een andere opvatting toegedaan: ‘eigenlijk gesprooken zijn deeze stukken geen minnezangen’. Hij zag ‘flaauwheid’ en redeneringen waar men ‘driemaal gloeiënder’ liefdesvuur zou verwachten.Ga naar eind296. Toch was Elisabeth voor haar milieu ongetwijfeld gedurfd openhartig: het victorianisme (avant la lettre! ) had hier reeds tientallen jaren tevoren zijn intrede gedaan. Het echtpaar bracht de wittebroodsweken door in Velp en zijn aantrekkelijke omstreken; alle geliefde plaatsjes, hutten, watervallen, grotten enz., werden bezocht en genoten. De wetenschap in Noordwijk te moeten wonen, zette voor Elisabeth echter enigszins een domper op de feestvreugde. Een week of drie na de huwelijksvoltrekking namen ze afscheid van Beekhuizen. Op 12 augustus schreef J.L. Overdorp in het ‘Gastenboek’ bij de grote cascade: Bekoorlijk Beekhuisen! op uwe bergen, in uwe dalen, heb ik Gods grootheid bewondert, de genoegens der natuur en der reinen liefde gesmaakt, mijn gevoel en geluk veredelt - thans ontneem ik u mijn Elise die hier zo veel genoot en breng Haar in eenen anderen oort over. - wij beide zullen egter met traanen van aandoening, verrukking en dankbaarheid aan u blijven denken - van u spreeken en over uwen Edelen Bezitter het hoogste menschengeluk toebidden.Ga naar eind297. - Het is opvallend, hoe zeer blijkens deze inscriptie Overdorps gedachten en gevoelens, die zeker niet vrij waren van enige sentimentaliteit, aan die van zijn Elise verwant zijn. - Na haar man nam Elisabeth Maria afscheid van haar Velper tijd met een gedichtje, ex tempore in het ‘Gastenboek’ neergeschreven: Vaarwel betovrend oord waar zoo veel zalige uuren
Jn schaars bekend genot, my strelend zyn ontvlugt!
Vaarwel! helaas! voor lang. - de traanen op myn wangen
Getuigen hoe myn hart, dit afscheid diep bezugt.
Dit lief geruis van beek en watervallen,
't gezuis van 't lachgend groen,
Hoor ik nu lang niet weer; toch zal geen tyd, geen afzyn,
my dit vergeeten doen.
Ver, ver van dezen oord, ver van dit lieve hutje,
Geeft my de erinnering het zoetste nagenot;
| |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
daar bid ik t hoogste goed, dat ooit een mensch kon smaaken
Ten blyk van dank, voor zyn bezitters af van God.Ga naar eind298.
Haar zuster Adriana Maria bleef alleen in het aangename Velp achter. Zij huwde pas in 1802.Ga naar eind299. Elisabeth hoopte voor haar zuster, dat hun ‘Retraite’ een ‘Zorgenvrij’ voor haar zou zijn en dat Adriana zou worden wat Elisabeth zo graag had willen zijn: Emilia! En met het pijnlijke besef, dat ze zelf niet meer zou leven zoals Emilia in Het land, volgde ze Overdorp naar de Noordwijkse pastorie.Ga naar eind300. Ze scheen er vrede mee te hebben, dat het huwelijksleven en de huiselijke bezigheden belangrijker zouden worden dan haar creatieve bezigheden. Ze hoopte evenwel, dat haar ‘genie’ haar niet zou verlaten, maar ook dat deze het haar vooral niet ontijdig moeilijk zou maken.Ga naar eind301. Voorlopig werd haar ‘landelijke lier’ aan de Noordwijkse wilgen gehangen. |
|