Elisabeth Maria Post
(1974)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
2 Biografische schetsIn het gezin PostElisabeth Maria Post werd op 22 november 1755 geboren te Utrecht en de daaropvolgende zondag (26 nov.) in de Domkerk gedoopt.Ga naar eind145. Ze was het zesde kind van Evert Post en Maria Johanna van Romondt. Haar ouders waren ruim tien jaar eerder, op 22 maart 1745, te Utrecht gehuwd.Ga naar eind146. Evert Post was geen Utrechtenaar. Hij werd in 1719 te Rotterdam geboren, waar zijn vader koopman en zijn grootvader notaris was.Ga naar eind147. Zijn vader heeft hij niet gekend; deze stierf enige dagen voor zijn geboorte.Ga naar eind148. Zijn moeder huwde opnieuw toen hij vier jaar was; zij overleed tien jaar later.Ga naar eind149. Van zijn jeugd is slechts bekend dat hij die ‘vreugdenloos’ sleet, waaraan beide sterfgevallen en het achterblijven met een stiefvader wel niet vreemd geweest zullen zijn.Ga naar eind150. In 1740 dienden Evert en zijn twee jaar oudere broer Gerrit bij de Staten van Holland een verzoek in tot meerderjarigheidsverklaring; dit werd ingewilligd.Ga naar eind151. Toen woonde Evert al niet meer in Rotterdam, maar in Den Haag, waar hij in december 1739 geadmitteerd was als notaris. Dit ambt oefende hij er tot maart 1744 uit, waarschijnlijk met weinig succes.Ga naar eind152. Voorjaar 1744 kwamen de broers Gerrit en Evert Post naar Utrecht: ze werden de nieuwe eigenaars van een suikerraffinaderij op het Lucasbolwerk, die onder de vorige eigenaars mislukt was.Ga naar eind153. Aanvankelijk woonde Evert bij zijn broer en schoonzuster in, op de Raffinaderij, bij zijn huwelijk verhuisde hij naar de Muntstraat.Ga naar eind154. Maria Johanna van Romondt was Utrechtse. Ze werd er in 1724 geboren; haar familie behoorde tot de aanzienlijkste in de stad.Ga naar eind155. Haar grootvader was o.a. muntmeester te Utrecht, haar vader o.a. kannunik en kameraar ten Dom, en hoogheemraad van Heykop. In het jaar van haar huwelijk deelden haar broers in deze functies; men kan zeggen, dat Evert Post enigszins boven zijn stand getrouwd is. De eerste jaren van zijn huwelijk zal Evert Post zich voornamelijk met de suikerraffinaderij hebben beziggehouden, maar na een jaar of | |
[pagina 53]
| |
tien kwam hij, ongetwijfeld dankzij zijn invloedrijke schoonfamilie, als raad in de vroedschap (1756-1768). Daarnaast oefende hij nog de volgende functies uit: schepen (1758-1763), commissaris van de Stads-Aalmoezenierskamer (1761-1762), boekhouder van deze instelling (1762-1763) en kameraar van de stad Utrecht (1763-1768). Namens de vroedschap zat hij bovendien in talrijke gemeentelijke commissies.Ga naar eind156. Kortom, hij werd een van de belangrijkste burgers van de stad. Elisabeth Maria was, zoals gezegd, het zesde kind. Voor haar waren achtereenvolgens geboren: Adriana Maria (1746), Diederik Johan (1747), Gerrit Willem (1749), Nicolaas Jacobus (1751) en Hermanus Hillebertus (1753). Het gezin heeft in totaal tien kinderen geteld. Na Elisabeth Maria volgden nog Evert Johan (1757), Johanna Cornelia (1762), Didrika Johanna (1764) en Adriaan (1772). Vier van hen stierven zeer jong: Diederik Johan op z'n vierde jaar (1751). Nicolaas Jacobus op z'n vijfde (1757), Johanna Cornelia tweeënhalve maand na haar geboorte (1762) en Adriaan na een jaar (1773).Ga naar eind157. Bij Elisabeths geboorte woonde het gezin in de Herenstraat, maar enige jaren later, toen Evert Post een belangrijke publieke rol begon te spelen, betrokken zij een deftige woning op de hoek van de Kromme Nieuwe Gracht en de Muntstraat.Ga naar eind158. De familie moet in zekere weelde geleefd hebben, er was huispersoneel onder wie mogelijk een kindermeisje. Vooral de ouders moeten van het stadsleven gehouden hebben.Ga naar eind159. De kinderen werden godsdienstig opgevoed - de ouders waren lidmaten van de heersende calvinistische kerk. De moeder, die als een toonbeeld van deugd en vroomheid voorgesteld wordt, speelde de belangrijkste rol in het religieuze leven.Ga naar eind160. In de loop van 1763 werd Evert Post als kameraar verantwoordelijk voor de kleinere uitgaven van de stad, in het bijzonder die voor de openbare werken. Men kan deze functie vergelijken met die van gemeente-ontvanger met een uitgebreide bevoegdheid op het gebied van de gemeentewerken.Ga naar eind161. Het stadsbestuur van Utrecht en de Gedeputeerde Staten eisten voor deze functie een waarborg. Meestal was dit een ‘personele borgtogt’ d.w.z. een persoon werd borg, maar in het geval van Post keurde de vroedschap ‘reële borgtogt’, met een som geld of goederen als onderpand, goed. Deze bestond uit ‘de helfte in de Zuikerraffinaderye en aanhorige gebouwen’ - Everts deel.Ga naar eind162. Daartoe werd uiteraard deze raffinaderij door een commissie op haar zakelijke gezondheid onderzocht, met gunstige uitslag. Het ging de familie goed in deze jaren. De oudste zoon. Gerrit Willem, studeerde aan de Utrechtse Hogeschool. Hij promoveerde op zeventienjarige leeftijd in augustus 1766 tot doctor in de rech- | |
[pagina 54]
| |
5. Het familiewapen van Post, dat werd afgebeeld door de Stads-aalmoezenierskamer. Evert Post was commissaris en boekhouder van deze instelling.
| |
[pagina 55]
| |
ten.Ga naar eind163. Hij droeg zijn dissertatie op aan zijn vader en zijn ooms, die allen met vermelding van hun belangrijke functies genoemd werden. Onder hen bevonden zich drie doctores juris, van wie één. Johannes Lambertus van Romondt, secretaris was van het Utrechtse gerecht. Een goede carrière leek in de oligarchische maatschappij van die dagen voor deze ‘jongeling [der] hope’ weggelegd. Hermanus Hillebertus was in hetzelfde jaar ingeschreven als leerling van de voorname Hieronymusschool, de voorloper van het Stedelijk gymnasium; Everhardus Johan volgde een jaar later.Ga naar eind164. Toen Elisabeth Maria ruim twaalf jaar oud was, werd haar vader door een aantal tegenslagen getroffen die hij nauwelijks meer te boven kon komen. In het begin van 1768 werd duidelijk, dat er met de suikerraffinaderij iets misgegaan was: ‘door menigvuldige desastres in zijne negotie’ konden de schuldeisers niet meer betaald worden en het faillissement was onvermijdelijk.Ga naar eind165. Dit betekende voor Evert Post uiteraard, dat hij, nu zijn waarborg waardeloos was geworden, zijn kameraarsfunctie zou verliezen. Dit gebeurde zodra de vroedschap van de moeilijkheden vernam. Op 10 maart kreeg de financiële commissie opdracht een onderzoek in te stellen naar de toestand van de stadsfinanciën die door Post beheerd werden. Op 12 maart rapporteerde zij, dat zij ‘alles wat tot 't zelve specterende was, in volkomene goede orde bevonden hadden’, maar desondanks was men van oordeel, dat ‘de Heer Post voor tegenwoordig verhindert is op alles wat tot 't Cameraarsampt behoord de vereyschte attentie in persoon te hebben’ en hij werd vervangen. Een en ander werd aan stadhouder Willem V meegedeeld die het recht had van ‘recommandatie’ bij benoeming en ontslag. In diens antwoord, voorgelezen in de vergadering van 18 maart, deelde hij onder meer mee: Wij kunnen niet anders dan ten vollen adprobeeren, 't geen by UEd in dezen ter behartiging van Stads Welzijn provisioneel is verricht, en vermeinen, dat naardien 't niet prudent nog convenabel zoude zijn, dat aan iemand, die zelvs erkend in zijne eijge zaaken geheel te zijn geruineerd, worde toevertrouwd een post, waar aan de maniantie van een groot gedeelte van de jnkomsten van UE Stad is gehecht, UE hoe eerder hoe beeter, tot de aanstellinge van een ander Cameraar behoorde te procederen [ ...]. Daarna werd meegedeeld wie Post moest opvolgen en bovendien wie de functie mocht gaan bekleden die door de opvolger vrijgemaakt zou worden.Ga naar eind166. Er waren altijd gegadigden genoeg voor een opengevallen plaats. | |
[pagina 56]
| |
Waarschijnlijk omdat hij strikt onderscheid wilde maken tussen zijn persoonlijke financiële toestand en die van de stadskas - die volkomen in orde bevonden was -, heeft Evert Post nog getracht zijn zaak bij de stadhouder te verdedigen, maar kennelijk werd hem duidelijk gemaakt dat hij een dergelijke poging wel achterwege kon laten. Hij schreef daarop aan de vroedschap: Hoezeer de ondergeschrevene vermeijnt, dat indien er ruimte van tijd gelaaten wierde om aan zijne doorl. Hoogheid in 't breede te deduceeren de reedenen, waarom de ondergeschrevene vertrouwd niet in de termen te zijn, dat de Vroedschap den zelven buijten zijne bewilliginge van zijne Commissie als Cameraar kan ontzetten, zijne Doorlugtige Hoogheid daar op gewisselijk reflexie zoude neemen, heeft de ondergeschrevene uit pure deference voor zijne Hoogheid geresolveert zijne Commissie als Cameraar te stellen ter dispositie van de Vroedschap, zulks doende bij dezen. Utrecht den 18en Maart 1768.Ga naar eind167. Zijn plaats als raad in de vroedschap hoefde hij niet op te geven. Hij maakte zelfs nog deel uit van een viermanscommissie die in juli met Gedeputeerde Staten van Utrecht onderhandelen moest over financiële zaken.Ga naar eind168. De crediteuren lieten beslag leggen op alle bezittingen van de beide broeders Post; hun gezinnen kwamen in desolate toestand te verkeren. Omstreeks half april was Evert al zijn bezittingen reeds kwijt en moest hij bij zijn zwager mr. J.L. van Romondt en bij een van zijn kennissen, mevrouw E.P. Clotterbooke (echtgenote van de hoogleraar in de theologie Albertus Voget), beddegoed, serviesgoed, meubilair e.d. lenen.Ga naar eind169. Kort daarop vertrokken Maria Johanna van Romondt en de kinderen - op Gerrit Willem na -, naar Jutphaas waar ze een tijdelijk onderdak vonden.Ga naar eind170. Evert Post bleef voorlopig in Utrecht. Ongetwijfeld hoopte hij geheel of gedeeltelijk gerehabiliteerd te worden. Zijn aanblijven als raadslid wijst erop, dat hij er nog niet in alle opzichten kansloos voorstond. In hoeverre persoonlijke vijanden ervoor geijverd hebben hem geheel in discrediet te brengen en in hoeverre de schoonfamilie hem heeft laten vallen, is niet na te gaan. Later heeft Elisabeth Maria een dergelijke behandeling althans gesuggereerd; ze zei onder meer, dat hij ‘al dikwijls het doel van laster, afgunst en onrechtvaardige vervolging’ geweest was; haar vader sprak zelf over ‘aanstook van onverwacht ongunstige vervolgers’.Ga naar eind171. De 21e september werd hij op een lijst met alle andere te benoemen functionarissen opnieuw voorgedragen als raad in de vroedschap. Op | |
[pagina 57]
| |
12 oktober kwam er antwoord van Willem V, waarbij deze meedeelde, dat hij het goedgevonden had ‘de thans fungerende Vroedschappen alle thans te continueren, uitgenomen Evert Post’!Ga naar eind172. Deze beslissing heeft Elisabeths vader zwaar getroffen; zijn rol in Utrecht was uitgespeeld. Het is niet duidelijk hoe het gezin de rest van 1768 en het jaar 1769 heeft doorgebracht. De moeder en de kinderen verbleven in Jutphaas, de vader was in Utrecht. Pas in het voorjaar van 1770 leefde men weer samen.Ga naar eind173. Het gezin zal vooral van liefdadigheid hebben moeten rondkomen en blijkens toespelingen hierop in het werk van Elisabeth Maria, was het met deze liefdadigheid slecht gesteld.Ga naar eind174. Nog veel ernstiger gebeurtenissen troffen het gezin. Direkt na de financiële moeilijkheden heeft de oudste zoon, Gerrit Willem, doctor in de rechten, het vaderland verlaten om in Oost-Indië te gaan werken. Dit om het ongelukkige gezin te kunnen steunen. Bovendien, een carrière in zijn vaderstad behoorde waarschijnlijk niet meer tot de mogelijkheden. Voorzien van een nogal kostbare reisuitrusting vertrok hij op 28 sept. 1768 met het schip ‘den Tempel’ uit Rotterdam als ‘adsistent’ van de Oost-Indische Compagnie.Ga naar eind175. Aan boord trad hij onder meer op als notaris: hij maakte testamenten voor de schepelingen. Batavia heeft hij echter niet bereikt: hij stierf onderweg (26 febr. 1769) en vond zijn graf in de golven.Ga naar eind176. Verkeerde Evert Post in deze tijd in een geloofscrisis? ‘De nevel des ongeloofs’ verdonkerde zijn levensweg dikwijls.Ga naar eind177. Misschien was deze crisis de reden waarom hij in het voorjaar 1770 na aankomst te Emminkhuizen (gemeente Renswoude) door de predikant ‘in het vriendelijk’ onderhouden moest worden; hij kreeg althans geen gewone attestatie van Utrecht naar Renswoude - wat echter ook met zijn faillissement kan samenhangen, of met zijn gezinsleven.Ga naar eind178. Emminkhuizen was een eenzaam en geïsoleerd gelegen gehucht midden in een onherbergzaam veengebied ten zuiden van Renswoude. De weinige bewoners hielden zich bezig met wat bescheiden landbouw en veeteelt en voorts werd er turf gestoken.Ga naar eind179. Elisabeth Maria was bijna vijftien jaar toen ze er een teruggetrokken leven moest gaan leiden; zonder vrienden en vriendinnen verstreken hier de beste jaren van haar jeugd. Armoede, angst voor de toekomst en eenzaamheid teisterden het gezin. Familieleden en vrienden lieten nauwelijks meer van zich horen. In februari 1772 werd nog een zoon geboren, Adriaan geheten. Zijn dood amper een jaar later moet een absoluut dieptepunt betekend hebben; het verblijf in Emminkhui- | |
[pagina 58]
| |
zen, voor deze stadsfamilie toch al moeilijk te verdragen, werd nu geheel onmogelijk.Ga naar eind180. Van hoeveel betekenis dit gedwongen isolement geweest is voor de ontwikkeling van de kinderen, bleek onder meer bijna vijftien jaar later, toen een van Elisabeths broers, Hermanus Hillebertus, een vooraanstaande positie afwees, omdat hij vond ‘weegens eene geretireerde opvoeding min geschikt tot publiecque bedieningen’ te zijn.Ga naar eind181. Ook op Elisabeth Maria hebben deze jaren een blijvende invloed uitgeoefend. Haar neiging tot eenzelvigheid en tot melancholie, evenals haar gevoel voor de betrekkelijkheid van rijkdom, macht en aanzien, zelfs van al het aardse genoegen, moet zich in deze tijd sterk ontwikkeld hebben. Het is zeer waarschijnlijk, dat het gezin de magere jaren in Emminkhuizen op het landhuisje van de zelfde naam heeft doorgebracht.Ga naar eind182. Met dit huis, toebehorende aan de Utrechtse Domproosdij, was sinds 1725 Frederik baron van der Does, beleend. Deze woonde er echter niet. ‘Door Gods hand bezogt’, was hij onder curatele gesteld; hij verbleef op het huis Rampenbos bij Bergen. Frederiks rentmeester en zaakwaarnemers waren Utrechtenaren en het ligt voor de hand dat Evert Post als vooraanstaand burger hen gekend heeft.Ga naar eind183. Het huis was als bescheiden zomerverblijf gebouwd. Het lag in de weilanden aan de voet van de Emminkhuizerberg. In een officiële beschrijving heette het ‘'t huys tot Emminkhuyzen, met 't Voorburg, Cingelen, Boomgaarden en Grachten, groot omtrent vier Mergen twee en tachtig Roeden lands’.Ga naar eind184. Het gezin heeft getracht in eigen onderhoud te voorzien door het bijbehorende land te bewerken en door huisvlijt. De sfeer van het verblijf aldaar werd door Elisabeth Maria later als volgt getekend in een beschrijving van de eenzaamheid en van de geluiden in de grachten en in de bomen rond het huis: Hier naar luisterde ik, in de lange eenzame winteravonden, als wij door ijzeren hekdeuren, die met een stroef geknars (noch dunkt mij, hoor ik dien toon!) bij de dalende schemering vergezeld werden; als wij van de geheele wereld op dit afgelegen verblijf waren afgescheiden, en nooit door een vriendenbezoek verrast wierden, en geen aangezigt als dat van elkander zagen; als wij, in een ruime kamer, waar geen brommend vuur de nijpende koude verjagen kon, bij een zaten, en stilte, en peinslust, in ons arbeidzaam gezin, heerschte; als de doodsche eenzaamheid, de eenvormige levenswijs, en het gemis van verstrooiende en vervrolijkende boeken, de zwaarmoedigheid verdubbelden; als nadenken van de | |
[pagina 59]
| |
| |
[pagina 60]
| |
In mei 1773, twee maanden na de dood van Adriaan, vertrok het gezin naar het grotere en aangenamer gelegen Amerongen. Het dorp telde verscheidene fraaie gebouwen. Het Huis Amerongen, waar de heer van de Vrije Heerlijkheid woonde, leek een ‘paleis’ en de directe omgeving was ‘vol van vermaakelyke landsdouwen, plantagien en lustplaatzen.’Ga naar eind186. Elisabeth deed in deze plaats in juni 1773 haar belijdenis - ze was toen bijna achttien jaar.Ga naar eind187. In hetzelfde jaar begon het gezin met geestelijke en materiële steun van o.a. mr. Adriaan van Romondt opnieuw plannen voor de toekomst te maken. Evert Jan ging in september 1773 terug naar Utrecht om daar theologie te studeren; de oudste nog in leven zijnde zoon, Hermanus Hillebertus, vertrok te zelfder tijd naar Essequebo om in de Nederlandse volksplantingen in Guyana het geluk te zoeken, ten einde de achterblijvers zo goed mogelijk te kunnen steunen.Ga naar eind188. Zijn doel was, voor gemeenschappelijke rekening van hemzelf en van zijn broer en zusters land te kopen en daarop een plantage aan te leggen. De kinderen Post konden over f 20.000, - gezamenlijk kapitaal beschikken! Dit kan eigenlijk alleen van de moeder of haar familie afkomstig zijn. Neef Adriaan van Romondt leende een ongeveer gelijk bedrag.Ga naar eind189. De ouders bleven met hun drie dochters in Amerongen achter. Evert Post schreef naderhand hoe hij zich toen voelde, als Een Man, hoe zeer zijn Plichten hebbende zoeken te betrachten, in Posten en handel, door zamenloop van teegenspoeden gefoltert, en vervolgens, door aanstook van onverwacht ongunstige vervolgers, in die akeligste rampspoed gebragt, dat hij eindelijk met zijne Nombreuse Famillie, met wortel en Tak uitgeroeit wierde, en daar van nu met zijn Huys de aller smertelijkste gevolgen smaakt [...].Ga naar eind190. Na ruim een jaar ging de toekomst er beter uitzien. De heer van | |
[pagina 61]
| |
Amerongen, Frederik Christiaan Reinhart, baron van Reede, graaf van Athlone, schijnt de familie gunstig gezind te zijn geweest. Toen in de loop van 1774 het drostambt in de Heerlijkheid Amerongen vakant zou worden, waagde Evert Post het ernaar te solliciteren. Hij schreef de graaf en de gravin te hopen, dat 't U HoogEd. geb. dog behaagen mogen, om derselver vleugelen van goedertierenheid over mij, en [mijn] bedrukt huisgezin uit te breiden, door dezelve als 't ware weder uit 't stof op te beuren [ ... ].Ga naar eind191. De uitslag was des te belangrijker, omdat het ‘ongeluckig huisgezin’ juist op het punt stond Amerongen te verlaten en verder te trekken. Evert schreef tenminste: Indien U Hoog Ed. geb. konde besluyten tot eene voor mij gunstige en wenschbare Resolutie, zoude 't aller opmerklykst zijn, dat 't juijst gebeurde in een tijdstip, dat ik mij disponeren zoude moeten, om U Hoog geb.'s aangenaamst hoog-Teritoir te verlaaten, om weder elders heenen te zwerven, 't welke ons dus door Uwe Excellentien zoude worden geprovenieert, op eene voor ons zoo aller aangenaamste als onverwachtste wijze [ ... ].Ga naar eind192. Een aantal dagen later kreeg Post de toezegging dat de graaf zijn medewerking zou verlenen, wat betekende dat er een eind zou komen aan de moeilijke tijd waarin men als vreemdeling in eigen land leefde.Ga naar eind193. Groot was de vreugde in het gezin: Tonge nog Penne, zijn niet toereijkende, om uit te drucken, de gevoelens van verplichtinge en dankzegginge, wegens de uitmuntende weldaden, welke het UExcell. behaagt heeft, aan mij, en mijne famielie aller gratieust te bewijzen, door de dispositie in mijn faveur, van 't open zullende vallen Drost-Ampt van UHoog Edel Geb. Hoge Heerlijkheid Amerongen.Ga naar eind194. Aldus het begin van een dankbetuiging aan de graaf, waarin Evert Post beloofde zijn aanstelling zo goed mogelijk waar te maken, ten dienste van de graaf en diens ‘onderzaaten’. Op 31 dec. 1774 werd hij officieel aangesteld als drost, schout, watergraaf en hof- en tijnsmeester, met als voornaamste opdracht ‘goede orde, Politie en Justitie in den Gerechte te onderhouden en administreren’ en voorts de dijken te schouwen en de pacht en de belastingen in de Heerlijkheid te beheren en te administreren.Ga naar eind195. Na enige tijd kon het gezin zijn intrek nemen in het Drostehuis, nabij het kasteel gelegen, met uitzicht op de uiterwaarden van de Rijn, weilanden en bouwland aan | |
[pagina 62]
| |
de voorzijde, terwijl aan de achterzijde heide, heuvels en bossen te zien waren. In de tuin stond een ‘boekencel’.Ga naar eind196. Een betere tijd brak aan voor de ‘Oud Raad der Stad Utrecht’ (zoals Evert Post zich noemdeGa naar eind197.) en voor zijn gezin. Het besef echter, onrechtvaardig behandeld en wat zijn kwaliteiten betreft, miskend te zijn, bleef de vader zijn verdere levensjaren bij en heeft ook de overige gezinsleden voortdurend geobsedeerd. Elisabeth roert het onderwerp in haar werken zeer dikwijls aan. Voor Elisabeth Maria Post heeft het verblijf in Amerongen meer betekend dan alleen het einde van een aantal moeilijke jaren. Het groter levensgeluk dat ze in deze plaats genoot, veralgemeende ze tot het geluk van het landleven, en beschouwde ze als tegenstelling tot het ongeluk en het onrecht van de stad (en het hof!). Als stadsmeisje had ze reeds van het landleven gehouden en had ze-zoals ze later schreef-, aan een speelgoed-herderinnetje en -schapen de voorkeur gegeven boven ander speelgoed. In de tuin had ze de landelijke natuur nagebootst en een dagje naar buiten was een feest geweest. Toch was er ‘een nacht van rampen’ nodig, voordat ze het landleven werkelijk genieten kon: Zalig land! stil gelukkig leven! daar ik, van stadsgewoel afgescheiden, met verdartelende vreugde en verwoestende driften even onbekend, mijn tijd en mij zelven genoot: daar geen dwang van welvoegelijkheid, geen vervelende plichten mij in aangenamer bezigheden stoorden; daar mijne eenzelvige dagen in eene arbeidzame rust als een effen beek henenvloeiden; daar ik, bij den aanblik der ongedwongene natuur, de wreedheid van de wisselende fortuin vergat: - neen daar ik haar veel eer dankbaar zegende, om dat hare berooving mij een grooter goed verkrijgen deed!Ga naar eind198. In deze periode besteedde ze haar dagen vooral aan lezen en raakte ze thuis in de favoriete literatuur van haar tijd, in het bijzonder in het werk van W. Sluiter, H.K. Poot, S. Gessner en F.G. Klopstock. Vader Post studeerde graag en Elisabeths moeder las veel in de Bijbel en in allerlei stichtelijke werken.Ga naar eind199. Door hen moet Elisabeth aangespoord zijn zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. De schrijver die na haar vertrek uit de stad meer dan anderen voor haar betekend heeft, was Salomon Gessner. Zijn natuurtaferelen herkende ze, of ‘vertaalde’ ze in de haar omringende natuur. Zijn idylles werden haar ‘schoone Ideälen’. Ze verbleef dan ook niet zelden ‘op dit heerlijk land der verbeelding’.Ga naar eind200. Toch was er niet enkel sprake van fantasie: ze probeerde de gelukswereld in het gewone leven ook te realiseren. Dat dit in laatste instantie een vlucht | |
[pagina 63]
| |
7. In het landelijke Amerongen vergat E.M. Post ‘de wreedheid van de wisselende fortuin’.
| |
[pagina 64]
| |
uit haar eigen werkelijkheid was, blijkt uit - vooral het slot van - de volgende jeugdherinnering: o Dien lieven Dichter der Natuur! welk een aantal genoegelijke levensuren, is mijne jeugd aan hem verschuldigd. In rijper jaren gevoel ik nog al zijne waarde; en dit gevoel zal ook met mij verouderen. Met Gessner in de zak, dwaalde ik, naar een volbrachten dagtaak, in stille eenzaamheid in menigen hemelschen avondstond langs golvende korenlanden, op de donkere paadjes van een statig bosch, aldaar in een verscholen hoekje onbemerkt in het mosch gezeten, vergastte ik mij zelven op zijne gezangen, en genoot een onbeschrijfelijk genoegen. Hoe benijdenswaardig vond ik dan mijn lot boven dat van al de speelgenoten mijner kindsheid, die binnen de muren van stad en kamer, met mijn landelijk geluk onbekend, hunne uuren versleten.Ga naar eind201. Op de haar inspirerende omzwervingen in de Amerongense natuur las Elisabeth zeer veel; ze nam de natuur waar, overpeinsde wat ze gezien en gelezen had, hield er aantekening van en voerde de pen voor scheppend werk. Op ‘het land’ heeft ze zich zelf ontwikkeld; ze werd later dan ook door haar tijdgenoot, de dichter W.A. Ockerse, gerekend tot de ‘door de natuur zelf gevormde groote vernuften’.Ga naar eind202. De eerste vermelding van haar literaire voortbrengselen is mogelijk te vinden in een brief uit aug. 1780 van vader Post aan de graaf en de gravin. Deze waren enige tijd afwezig geweest en ter gelegenheid van hun terugkeer op het kasteel schreef de drost het volgende: UExcell. gelukkig arrivement vernemende, gaf ons stof tot onderling discours, en dat, aan mijne Doghter gelegentheid, om ingeslote Regelen te fabriceren; welke de vrijheid neme, aan U Hoog Geb. te zenden; en tevens te vragen, wanneer dat het Uwe en Haare Excelln. behagen zal, het zij, op morgen of anderen dag, dat ik met mijne Famil. onze opwachtinge, bij UExcell. en aan de Gravinne hoogst deszelvs Gemalinne mogen komen maken.Ga naar eind203. Het oudst bekende, gepubliceerde gedicht is van een maand later, n.l. uit september 1780. Elisabeth was toen bijna vijfentwintig jaar. Zij schreef het voor Cornelia Elisabeth Mill, dochter van de Utrechtse hoogleraar in de theologie David Mill, ter gelegenheid van het overlijden van Cornelia's zuster: de dichteres Susanna Maria Harscamp-Mill (op 30 aug. 1780).Ga naar eind204. In dit lange gedicht wordt het hemelse geluk van de overledene gesteld tegenover het verdriet van de nabestaande, met het vooruitzicht voor de laatste ook eens het hemelse | |
[pagina 65]
| |
geluk deelachtig te zullen worden. Het werd samen met troostgedichten van A.R. Croonenberg wed. Swanenburg en Ja.Aa. Oosterdijk in druk uitgegeven.Ga naar eind205. Het daaropvolgende gedateerde gedicht is uit 1782: De onzekerheid (opgenomen in Voor eenzaamen); het bevat een autobiografisch gegeven, n.l. de onzekerheid over een behouden overtocht van Hermanus Hillebertus die op weg naar het vaderland zou zijn - tijdens de Vierde Engelse oorlog! In 1784 verscheen er van haar hand een gedichtje, Jacobs goedheid, in het voor kinderen bestemde seriewerk Geschenk voor de jeugd, dat geredigeerd werd door twee predikant-schrijvers Ah.van den Berg en J.F. Martinet. Nic. van de Meer jun. tekende en graveerde er een afbeelding bij. Ook later werkte Elisabeth nog eens aan het Geschenk mee; in 1789 werd haar gedichtje Het gewroken bijtje opgenomen.Ga naar eind206. Met beide broers was het intussen goed gegaan. Evert Jan werd in 1778 als proponent toegelaten tot de classis van Rhenen en Wijk. en in het daaropvolgende jaar beroepen naar Avezaath. Zijn oudste zuster, Adriana Maria, ging met hem mee om voor de huishouding te zorgen. Twee jaar later trok hij naar Elburg en weer twee jaar later (1783) werd hij in Arnhem als predikant bevestigd. In deze belangrijke en begeerde standplaats bleef hij zijn verdere leven.Ga naar eind207. Hermanus Hillebertus had in 1776 grond kunnen kopen in Demerary (bij het tegenwoordige Georgetown in Guyana), en zijn plantage ‘Le Resouvenir’ aan de Courabana-Creecq was een succes geworden. De jonge planter kwam ongeveer tien jaar na zijn vertrek zijn vaderland bezoeken om een aantal zakelijke, meest financiële, maatregelen te treffen, en om zijn vrouw, Adriana de Wit(t), met wie hij in 1781 in Demerary gehuwd was, aan zijn familie voor te stellen.Ga naar eind208. Wanneer hij precies arriveerde is niet met zekerheid te zeggen - zeker niet in 1782 zoals de familie gehoopt had; waarschijnlijk eind 1783 of begin 1784. Hij vertrok weer in de nazomer van 1784. Aanvankelijk logeerde hij in Amerongen, maar na enige tijd zocht hij een verblijf in Amersfoort. Hij sloot een arbeidscontract met een timmerman om in Demerary te komen werken: men had er gebrek aan handwerkslieden.Ga naar eind209. Bovendien werd er een regeling getroffen om zijn broer en zusters uit de onderneming te kopen zodat hij alleen eigenaar zou worden. In verband daarmee zou hij vanaf 1784 gedurende tien jaar ieder jaar f 2.000,- aflossen en vijf procent rente uitkeren. Verder gaf hij via een Utrechtse notaris een obligatielening uit van f 18.000,- tegen 4%. Rente en aflossing moesten betaald worden uit de opbrengst van de produkten die Hermanus Hillebertus naar Ne- | |
[pagina 66]
| |
derland zou verschepen.Ga naar eind210. Nadat Adriana Post, geboren De Witt, in Amersfoort haar belijdenis had gedaan - in Demerary was het met de ‘bediening des Goddelijken Woords’ slecht gesteld -, keerden de echtelieden naar Guyana terug.Ga naar eind211. Daar ging het hun ook in de volgende jaren goed. H.H. Post werd tot de ‘voornaamste en kundigste Ingezeetenen’ van Demerary gerekend en in begin 1785 uitgenodigd om in de slechts uit vijf man bestaande Raad van Demerary zitting te nemen. Hij berichtte de Raad echter, dat hij bedankte om verscheyde gewigtige Reedenen [ , ] onder anderen de waarscheynlykheyd van weeder te zullen Repatrieeren [ , ] de gedagten dat deese Hove niet wel omtrent deszelfs Persoon mogten zyn onderrigt [ : ] Als weegens eene geretireerde opvoeding min geschikt tot publiecque bedieningen [ ... ].Ga naar eind212. De plannen om te repatrieren zijn echter niet verwezenlijkt, daarvoor was hij waarschijnlijk te zeer aan zijn bedrijf gebonden. Zijn bezittingen breidden zich namelijk in de volgende jaren sterk uit. Niet alleen kreeg ‘Le Resouvenir’ een dubbele oppervlakte, maar bovendien werd H.H. Post eigenaar en medeëigenaar van verscheidene plantages; o.a. was hij eigenaar van de plantage ‘L'utile sollitude’ en medeëigenaar van ‘Le Triumph’, en van ‘De beeter hoop’. Het aantal slaven alleen op ‘Le Resouvenir’ steeg van 38 in 1784 tot 72 in 1788 en tot 101 in 1793. De produkten die er verbouwd werden, waren hoofdzakelijk koffie en katoen.Ga naar eind213. Gevallen van slavenopstand of slavenmishandeling, die overigens in Demerary nogal veelvuldig voorkwamen, zijn van zijn plantages niet bekend. In augustus 1787 ondertekende hij wel met vele andere planters uit Demerary en Essequebo een request aan de Staten-Generaal van het moederland om de invoer van slaven, een monopolie van de West-Indische Compagnie, te vergemakkelijken door deze ook aan buitenlanders toe te staan.Ga naar eind214. Het plantersgezin telde één zoon: Hermanus Johan.Ga naar eind215. In de Republiek waren na het uitbreken van de Vierde Engelse oorlog in 1780, de reeds aanwezige binnenlandse politieke moeilijkheden sterk toegenomen. In hoeverre zij het leven van de familie Post beinvloed hebben, is niet bekend. Als schout van een oranjegezinde graaf zal Evert Post tegen roerige patriotten hebben moeten optreden. In de crisismaanden van 1787 toen de burgeroorlog dreigde, en de Pruisen om het stadhouderlijk bewind te herstellen een inval voorbereidden, was hij echter wegens ziekte niet meer in staat zijn functie uit te oefenen. In het voorjaar van 1787 was de gezondheid van vader Post snel | |
[pagina 67]
| |
achteruitgegaan. Na begin maart kon hij de hem opgedragen taken al niet meer vervullen.Ga naar eind216. Adriana Maria kwam uit Arnhem terug om haar moeder en zusters ter zijde te staan.Ga naar eind217. Mogelijk had Evert Post er reeds over gedacht het drostambt neer te leggen - hij was 68 jaar -, hij zocht tenminste naar een andere, rustig gelegen woning, maar zijn toestand verergerde en hij stierf op 31 juli 1787. Hij werd in de kerk van Amerongen begraven.Ga naar eind218.!. Elisabeth memoreerde later haar vaders rechtvaardige en milde optreden als volgt: Mogelijk zullen zij, die uw ongeluk zogten, nog eens huivrend uwen zerk betreden, en de vrienden die u beminden - de edelen die uwe verdiensten kenden, - de verdrukten die gij recht deed - de verlatenen die gij hielpt, en de ongelukkigen, die gij, in het ongeluk, ervaren, troost gaaft; dezen zullen mogelijk met tranen van liefde en dank, uwe assche zegenend noch eens zeggen: ‘Hij heeft welgedaan.’ -Ga naar eind219. Zes weken na het overlijden van Evert Post schreef de Arnhemse predikant-dichter Ahasuerus van den Berg een brief aan de Barneveldse dichteres Margriet baronesse Van Essen-Van Haeften, waarin hij een ‘opstel’ in brieven aankondigde van de hand van ‘eene jonge, onder de schrijvers noch geheel onbekende Juffer’.Ga naar eind220. Hij deelde het volgende over haar persoon mee: Zij bezit een zeer sterk geheugen, een zeer vlug verstand, een zeer levendig vernuft, en een zeer fijnen, zuiveren smaak. Zij heeft het grootste gedeelte van haar leven op het land doorgebragt, en de stilte die zij daar geniet, met zeer veel ijver besteed, in het beschaven van haren geest, en in het verzamelen van noodzakelijke, nuttige en aangename kundigheden [ ... ].Ga naar eind221. Nadat ‘dit haar opstel’, Het land, in 1788 verschenen was, bleef de naam van de schrijfster niet lang meer onbekend. De recensent van de Boekzaal der geleerde wereld verklapte zijn lezers: De nieuwsgierigheid heeft intusschen zo lang gewoeld, om de naam der bevallige Schryfster te weeten, dat men eindelyk ontdekt heeft, dat dezelve is E.M. Post, de Zuster van den waardigen Arnhemschen Leraar van dien naam.Ga naar eind222. Elisabeth Maria had Ahasuerus van den Berg leren kennen, nadat haar broer Evert Jan in Arnhem predikant geworden was. Van den Berg was toen reeds een man van naam, die vooral bekend geworden | |
[pagina 68]
| |
was als actief lid van de commissie voor de psalmberijming in 1773 - welke dienen moest om de zestiende-eeuwse berijming door Petrus Datheen te vervangen. De voorgeschiedenis, totstandkoming en invoering van de nieuwe berijming hadden de hele calvinistische wereld in beroering gebracht. Van den Berg had bovendien andere publikaties op zijn naam, waarvan de Proeven van geestelijke oden en liederen (deel 1: 1777) en zijn werken voor de jeugd veel gelezen werden.Ga naar eind223. Hij was bevriend met een groot aantal schrijvers en dichters, onder wie H. van Alphen, R. Feith, J.F. Martinet, J.P. Kleyn, Margriet van Essen-Van Haeften en Juliana C. de Lannoy. Hij kende de duitstalige stichtelijke literatuur goed, vooral de poëzie: Gellert, Cramer, Dilthey, Von Cronegk, Lavater, Kiopstock, Munter, Schmidt, Uz e.a. - hetzelfde gold overigens voor de Nederlandse godsdienstige literatuur.Ga naar eind224. Elisabeth bezocht hem als ze bij haar broer en zuster logeerde. Zij las zijn gepubliceerde en nog niet gepubliceerde oden en liederen en het staat buiten enige twijfel, dat ze door hem veel beter is thuisgeraakt in de Nederlandse en Duitse literatuur. Bij hem heeft ze zeker de gedichtjes van Margriet van Essen-Van Haeften leren kennen, waaruit ze iets in Het land citeert. Van den Berg kende deze barones-dichteres, vrouwe van de Schaffelaar, uit de tijd dat hij als predikant te Barneveld stond.Ga naar eind225. Ook Martinets werk, met name de Katechismus der natuur. die zo'n belangrijke rol in haar natuurbeschouwing en -beleving gespeeld heeft, heeft E.M. Post via Van den Berg leren kennen: de Zutphense filosoof-predikant was zijn vriend en werkte in letterkundige en andere arbeid dikwijls met hem samen.Ga naar eind226. Van den Berg's zuster Kornelia Sebilla, die bij haar broer inwoonde, was voor Elisabeth Maria zeker een interessante relatie: ook zij dichtte en vertaalde.Ga naar eind227. Van den Berg zal Elisabeth Maria ongetwijfeld uitgenodigd hebben om eens iets te schrijven voor het Geschenk voor de jeugd (1781-1789) dat hij met Martinet samen uitgaf. De eerste bijdrage van haar, het kindergedichtje Jacobs goedheid, verscheen er in 1784; het contact met Van den Berg zal dus wel van 1783 dateren, het jaar waarin Evert Johan Post in Arnhem bevestigd werd. In hoeverre Van den Berg zijn ‘jonge Vriendin’ verder gestimuleerd heeft bij haar literair-creatieve bezigheden, valt niet na te gaan. In het manuscript van Het land dat hij in september 1787 in zijn bezit had, heeft hij slechts kleine, onbelangrijke wijzigingen aangebracht. Wel deelde hij Margriet van Essen mede, dat hij naderhand de drukproeven zou corrigeren, omdat Elisabeth zelf daarmee nog geen ervaring opgedaan had.Ga naar eind228. | |
[pagina 69]
| |
8. De predikant-dichter Ahasuerus van den Berg (1733-1806). Hij was Elisabeths ‘mentor’ en introduceerde haar literaire debuut.
| |
[pagina 70]
| |
De natuurbeschrijving die in Het land een voorname plaats inneemt - er is zeer weinig verhaal -, was volgens Ah. van den Berg op eigen waarnemingen gebaseerd en niet ontleend aan andere auteurs: Zij beschrijft [ ... ] de schoonheden der natuur in alle de jaarsaizoenen, op het Land, en zulke andere voorwerpen als zij best, uit hoofde van haar Landverblijf, of hare andere persoonlijke omstandigheden, heeft kunnen waarnemen. [ ... ] De waarneming en schildering van de natuur in de vier jaargetijden moet al van vóór 1787 dateren. Het is waarschijnlijk dat Elisabeth in Amerongen een soort natuur-dagboek bijgehouden heeft. De beschrijvingen hieruit kan ze in 1787 rond een eenvoudige intrige aangebracht hebben, mogelijk tijdens de ziekte van haar vader toen de dreiging ‘het land’ te moeten verlaten om naar de stad te verhuizen, actueel werd. Vooral haar moeder wilde naar de stad; zij vertrok dan ook na de dood van haar man spoedig naar Arnhem, voorlopig nog als logee.Ga naar eind230. Autobiografisch kan men dit werk waarvan de briefschrijvende Emilia en Eufrosyne de hoofdpersonen zijn, nauwelijks noemen. De recensent van de Vaderlandsche letter-oefeningen vroeg zich weliswaar af, ‘wie zich onder den naam van Emilia verbergt’, maar Elisabeth zelf antwoordde in dezen later, dat ze met Emilia niet zichzelf bedoelde: (ik zou dan waarlijk, eenige trekken uit Euphrozijne's brieven in aanmerking genomen, ellendig met ijdelen waan moeten bezocht zijn,) maar [dat ik] alleen een meisjen tekende, zoo als ik weezen wilde, en dat in gevoelens en denkbeelden met mij overeenstemde [ ... ].Ga naar eind231. Haar gevoelens en denkbeelden kan men uit Het land dus wel leren kennen. Dat ze er ook enkele werkelijke ervaringen in beschreef, lag voor haar voor de hand, want, zo stelde ze, ‘welk schrijver doet dit niet?’. | |
[pagina 71]
| |
De definitieve verhuizing naar de stad werd in het begin van 1788 een feit. Moeder en dochters vertrokken naar Arnhem om zich bij Evert Jan Post te voegen. Elisabeth werd door het afscheid van het land bijzonder aangegrepen; zij zag er een bedreiging in voor haar vrijheid, haar creativiteit en zelfs voor haar gezondheid. Zij vreesde ‘het rusteloos gewoel der menschen’ binnen de ‘hooge muren van een bedompte onrustige Stad’. ‘Vaartwel dan’, schreef zij met betrekking tot haar Amerongense landleven, schaduwrijke dichterlijke boomen! lage hutten! rieten daken, daar de onschuld in woonde! eenzame paden! vrolijk gelegen dorpje! vaartwel! ik verlate u - en met u het zalig landleven: met u de wellust van mijne ziel. - Ik verlaat u - maar zal u nimmer vergeten. Binnen de muren der muffe Stad zal ik smachten, naar den frisschen geur van uwe velden - naar uwe koelende sefirs, die mij zoo wellustig omwaaiden. Als het lastig straatgewoel mijne rust verstoort, zal uwe heilige stilte mij dierbaar wezen; als hooge torens en prachtige gebouwen mijn gezicht zoo eng bepalen, zal ik denken aan uwe vrolijke tonelen - aan uwe bergen - aan uwe bosschen - aan uwe hutten - en elken dag zal ik mij weer bij u wenschen. Vaarwel - vaar altijd wel.Ga naar eind232. Zij vergeleek het afscheid van het land zelfs met het afscheid van het leven! |
|