Elisabeth Maria Post
(1974)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdB Het literatuuronderzoekHet nauwkeurig in chronologische volgorde doornemen van de tot nu toe bekende literatuur over Post - dezelfde literatuur dus die door voorgaande onderzoekers ook is gebruikt -, levert reeds de verklaring op van een aantal onjuistheden of van elkaar tegensprekende gegevens. a. De geboorteplaats van Post. De oudste literatuur over Post vermeldt Utrecht als geboorteplaats.Ga naar eind33. In 1863 vroeg J.v.R. in De navorscher naar gegevens over een aantal bekende ‘Vaderlandsche Vrouwen’, onder wie E.M. Post.Ga naar eind34. Eén van de antwoorden kwam van L-F-T. Hij schreef een aantekening over, die in handschrift stond op een portret van Post dat in zijn bezit was. In die aantekening zou o.a. staan: ‘geboren te Dordrecht’. Het ligt voor de hand, dat verkeerd lezen door L-F-T. van een mogelijk onduidelijk handschrift, de oorzaak van een langdurig misverstand is gewordenGa naar eind35., dat (na 1863) voorkomt bij o.a. Kalff, Te Winkel, Kloos, Heuvel, en in het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, de Winkler Prins en Oosthoeks encyclopedie. De Dordrechtenaar J. Koopmans liet in 1914 de stadsarchivaris van zijn woonplaats zeer uitvoerige naspeuringen doen in de Dordtse archieven, zonder dat de gezochte familie Post gevonden werd. Vervolgens vroeg hij J. Kloos te Noordwijk om inlichtingen. Deze vond in het ‘Trouwboeck’ van de Ned. Herv. kerk te Noordwijk de trouwaantekening van J.A. Streso en Didrika Johanna Post (een zuster van Elisabeth Maria). In deze aantekening werd als geboorteplaats van D.J. Post Utrecht vermeld. Daarop informeerde hij ten slotte bij het Utrechtse Gemeentearchief; hij kreeg ten antwoord, dat Elisabeth Maria ook in Utrecht geboren was: ze was er althans gedoopt.Ga naar eind36. b. De geboortedatum van Post. Alle oudere literatuur over Post tot 1914 vermeldt 22 nov. als geboortedatum.Ga naar eind37. Pas na de biografische gegevens van Koopmans ontstond verwarring. Koopmans gaf namelijk een dubbelzinnige formulering over geboorte en doop: ‘De heer W.C. Schuylenburg, waarn. Gem.-archivaris [ te Utrecht ], berichtte, dat Elisabeth Maria | |
[pagina 21]
| |
Post inderdaad te Utrecht was geboren, den 26 November, blijkens het doopregister, in den Dom was gedoopt; [ ...].’Ga naar eind38. Natuurlijk kan hier ook sprake van een drukfout zijn: bijv. zou ‘en’ weggevallen kunnen zijn vóór ‘den 26 November’. Hoe het zij, Prinsen en Brandt Corstius hebben ‘den 26 November’ kennelijk opgevat als betrekking hebbende op ‘geboren’.Ga naar eind39. c. De verschillende impressa die van bepaalde werken van Post gegeven worden. In de literatuur over Post komen voor het eerst afwijkende impressa voor in het Biographisch woordenboek der Nederlanden dl. 15 (1872); naderhand worden ze in het Biographisch woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkunde, het Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, en in sommige artikelen overgenomen. De afwijkende gegevens gaan niet terug op bestaande, minder bekende edities (of issues). De oorzaak van de verschillen ligt in het onjuist gebruik van de Alphabetische naamlijst van boeken, welke sedert het jaar 1790 tot en met het jaar 1831, in Noord-Nederland zijn uitgekomen (1832). Hierin worden inderdaad een jaar, plaats (en uitgever) vermeld zoals het Biographisch woordenboek der Nederlanden die overnam; bijv. bij Mijne kinderlijke traanen ‘1793. Rotterdam, J. van Gent’, bij Gezangen der liefde ‘1794. Groningen, R.J. Schierbeek’, etc. Maar de gebruiker van deze gegevens moet wel weten wat ze betekenen: in ieder geval niet zonder meer plaats van uitgave met de naam van de uitgever van de betreffende druk. In de inleiding tot de Alphabetische naamlijst wordt precies opgegeven welke bijzonderheden per werk afgedrukt zijn: a. de schrijver; b. de titel; c. eventuele vertaler; d. aantal delen of stukken; e. de platen en kaarten; f. het formaat; g. het jaar van uitgave; h. ‘De tegenwoordige [1832] eigenaar, of, deze onbekend zijnde, de laatst bekende’; i. de prijs.Ga naar eind40. De plaatsaanduiding heeft derhalve betrekking op de fondseigenaar in 1832 of de laatst bekende daarvoor. Hiermee is het probleem onder punt 5 van de bibliografische problemen in feite opgelost. Een dergelijk misverstand behoeft niet te ontstaan, wanneer men gebruik maakt van de maandelijkse Naamlijst van Nederduitsche [ook: uitgekomen] boeken, als mede van Fransche en Latijnsche werken, oratien, dissertatien, konstprenten, pourtraitten, landkaarten, enz., die van 1794-1809 bij A.B. Saakes te Amsterdam verscheen, van 1809-1818 bij S. de Visser te Den Haag, en van 1819-1848 bij C.L. Schleyer te Amsterdam. | |
[pagina 22]
| |
2. De doopaantekening van E.M. Post op 26 nov. 1755. De doop vond plaats in de Utrechtse Domkerk.
| |
[pagina 23]
| |
In het literatuuronderzoek is door mij tot hiertoe gebruik gemaakt van de literatuur die op de gebruikelijke wijze via de handboeken, de biografische woordenboeken, de encyclopedieën, het Repertorium van Petit, Ruys e.a., Nijhoff's index enz., bij elkaar gebracht kan worden.Ga naar eind41. De hulpmiddelen geven echter niet alle publikaties waarvan het voor de hand ligt dat ze gegevens bevatten over een historische figuur. Voortzetting van het onderzoek, 1o. via de strikt genealogische hulpmiddelen, en 2o. in de plaats- en streekgeschiedenissen leverde veel, soms al vrij lang geleden gepubliceerd materiaal op dat niet tot de literair-historische studies was doorgedrongen. 1o. De strikt genealogische literatuur, grotendeels te vinden via het Repertorium van Van BeresteynGa naar eind42., geeft tamelijk veel door literatuur-historici tot nu toe niet gebruikte, informatie ten aanzien van de leemten in de biografie die onder de punten 1-3 genoemd zijn (afstamming en milieu; geboortedatum; gezinssamenstelling). In het Algemeen Nederlandsch familieblad van 1883/84 vindt men enige summiere, en weinig samenhangende gegevens over grootvader en grootmoeder Post, en over hun gezin.Ga naar eind43. Verder over Elisabeths broer E.J. Post en zijn vrouw. Tevens blijkt dat het geslacht van Rotterdamse afkomst is. Over de familie van moeders kant (Van Romondt) zijn alle genealogische gegevens te vinden in het Nederland's patriciaat van 1921/22.Ga naar eind44. Bij Elisabeths moeder, Maria Johanna van Romondt. wordt het huwelijk met Evert Post vermeld met de data van: Everts doop in Rotterdam, het huwelijk te Utrecht, Everts dood te Amerongen, en zijn functies te Utrecht en Amerongen. Ook de functies van grootvader Van Romondt, van de ooms en aangetrouwde ooms, van de neven etc. van Elisabeth staan hier vermeld, zodat ook over het milieu het een en ander valt af te leiden. De ontbrekende gegevens over de samenstelling van het gezin Post en over de aangetrouwde kinderen zijn grotendeels gepubliceerd in 1912 en 1915 in De navorscher. In 1912 verzocht W. Snouckaert van Schauburg om inlichtingen over dit geslacht Post. Deze werden verstrekt door de bekende genealoog W.M.C. Regt. In 1915 reageert v.R. op vraag en antwoord uit 1912 met aanvullende gegevens.Ga naar eind45. Vrijwel alle gegevens over geboorte of doop, huwelijk, beroep, overlijden en begraven, van het gezin Post zijn in deze bijdragen te vinden. Van Elisabeth wordt 22 nov. 1755 als geboorte- en 26 nov. als doopdatum opgegeven.Ga naar eind46. Uit de aantekeningen blijkt bovendien, dat twee zoons studeerden, G.W. Post rechten en E.J. Post theologie; dat twee dochters met een predikant trouwden, D.J. (met J.A. Streso) en Elisabeth Maria (met J.L. Overdorp), en één dochter, A.M., met | |
[pagina 24]
| |
een meester in de rechten (J. Cambier). 2o. In de plaats- en streekgeschiedenissen zijn eveneens vele gegevens te vinden die buiten de gezichtskring van de literatuur-historici bleven, en op grond waarvan leemtes onder de punten 4-6 grotendeels aangevuld hadden kunnen worden (moeilijkheden; omzwervingen; onbekend landhuis). Ook over de periodes doorgebracht in Arnhem, Velp en Noordwijk vindt men in de lokale geschiedschrijving aanvullende gegevens. Om met Utrecht te beginnen. In het Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’ verscheen in 1935 een artikel van de chartermeester bij het Rijksarchief in Utrecht, R. van Royen, over Emminkhuizen-Veenendaal. Hij vermeldt hierin, dat Emminkhuizen de dichteres E.M. Post gedurende enige jaren toevlucht bood. Hij meent dat dit tussen haar 13e en 19e jaar het geval was, en wijst in verband hiermee op een onderzoek naar de familie Post door de heer G. Brinkhuis, medewerker van het Utrechtse Gemeentearchief.Ga naar eind47. Hiermee is voor een deel voorzien in de leemtes 5 en 6. In het Jaarboekje van ‘Oud-Utrecht’ van 1939 publiceerde Corn. M. de Leur een artikel over de geschiedenis van het Lucasbolwerk in de stad Utrecht.Ga naar eind48. Uit de door hem geraadpleegde dokumenten blijkt dat Evert Post en Gerrit Post (resp. vader en oom van Elisabeth) op het Lucasbolwerk een suikerraffinaderij bezaten die op een gegeven moment failliet verklaard werd. In verband hiermee verloor Evert zijn posities in de stadsregering. Probleem 4 (moeilijkheden) is hiermee grotendeels opgelost. Dat beide artikelen informatie bevatten over Post, is via de registers op de jaargangen 1924-1953 zonder enige moeite te achterhalen. Uit literatuur over Arnhem aan het eind van de achttiende eeuw blijken zowel gegevens over de broer E.J. Post als over Elisabeth zelf. In Eijsink's studie over Restauratie en revolutie in Arnhem wordt de aandacht gevestigd op de rol die E.J. Post heeft gespeeld bij de oprichting van het genootschap ‘Prodesse conamur’ (juist in de tijd dat Elisabeth Maria in Arnhem verbleef!), en in de werken van H.W. van Tricht en Wouter Nijhoff over het Arnhemse uitgeversgeslacht Nijhoff, op de contacten die tussen de families Post en Nijhoff hebben bestaan.Ga naar eind49. In een bijlage waarin Van Tricht de personen opsomt die in het album amicorum van Jacoba Maria Nijhoff geschreven hebben, treft men ook de naam van (een) E.M. Post aan. Enige gegevens over de Velper tijd zijn te vinden in de publikaties over Velp en omstreken door de journalist-historicus H. Kerkkamp, vooral in diens Kasteel Biljoen en daar rondom.Ga naar eind50. Onder meer vermeldt hij het feit dat Elisabeth Post en haar echtgenoot in het z.g. | |
[pagina 25]
| |
Gastenboek van het landgoed Beekhuizen hun naam en een inscriptie geschreven hebben. Over de Noordwijkse tijd bevat het werk van J. Kloos, Noordwijk in den loop der eeuwen (Noordwijk 1928), aanvullende gegevens, vooral over de werkzaamheden van J.L. Overdorp; voorts over Elisabeths zwager J.A. Streso, en Overdorps vriend en voorganger J. Scharp. De lokaal- en regionaal-historische publikaties zijn te vinden via een groot aantal bibliografische hulpmiddelen waarvan de Handleiding door W. Jappe Alberts en A.G. van der Steur de belangrijkste introduceert.Ga naar eind51.
Een dikwijls vruchtbare benaderingswijze bij een bio-bibliografisch onderzoek, is voorts het onderzoek vanuit de relaties. In het geval Post betekent dit een meer dan alleen oriënterend literatuur- (en naderhand ook archief-) onderzoek naar haar familieleden en kennissen, met name naar J.A. Streso, J. Cambier, Ah. van den Berg, J. Scharp, Petronella van Alphen, Cornelia Mill, Margriet van Essen-van Haeften, Francina van Spaen, Charlotte van der Capellen, Anna Rauwenhoff, en Betje Wolff en Aagje Deken. In het geval Wolff en Deken levert een dergelijke benadering twee gepubliceerde brieven van Betje en Aagje op, waarin iets over Elisabeth en haar man gezegd wordt. Deze brieven waren enkele Post-onderzoekers overigens reeds bekend.Ga naar eind52. Bij het onderzoek naar Margriet van Essen-van Haeften bleek dat evenals deze Barneveldse dichteres, Elisabeth Maria Post honorair lid geweest is van het Haagse dichtgenootschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’.Ga naar eind53. Dit gegeven was in de Post-literatuur niet bekend.
Nog niet vermeld, maar van groot belang, is voorts het doornemen op bio-bibliografische gegevens van de belangrijkste tijdschriften en andere periodieke publikaties ten tijde van Posts leven (vooral in de periode dat ze schreef): de Nieuw Nederlandsche jaarboeken, de Boekzaal der geleerde wereld, de Vaderlandsche letter-oefeningen, het Magazijn van wetenschap konst en smaak, het Taal- dicht- en letterkundig magazijn, de Bibliotheek, van wetenschap, kunst en smaak, De recensent, ook der recensenten, de Algemene konst- en letterbode, en de Jaarboeken der wetenschappen en kunsten. Men vindt hier (wat Post betreft) voornamelijk recensies en soms verdere gegevens (aankondigingen en mededelingen). In de Boekzaal zijn de rubrieken ‘Academie-, school- en kerk-nieuws’ van grote betekenis. Zij geven gedetailleerde informatie over studie en kerkelijke carrière. | |
[pagina 26]
| |
Examens, beroepingen, en soortgelijke gegevens, betreffende Overdorp, Elisabeths broers, zwagers, en haar vrienden, zijn hier (grotendeels zelfs via registers) vindbaar. Wat Overdorp betreft, blijkt uit de Boekzaal onder meer, dat hij in Doetinchem de Latijnse school bezocht. Hij werd proponent van de classis Leiden en Neder-Rijnland na een studie aan de Leidse hogeschool - en niet aan de Harderwijker zoals Brandt Corstius meedeelt. De Boekzaal noemt als zijn eerste standplaats Sassenheim, Noordwijk-Binnen als de tweede. Volgens Brandt Corstius zou Noordwijk de eerste zijn.Ga naar eind54. Het Album studiosorum van Leiden bevestigt dat Overdorp in Leiden studeerde; de studentenlijst van de Gelderse hogeschool vermeldt hem niet.Ga naar eind55. In de reeds genoemde lokale geschiedenis van Noordwijk wordt eveneens Sassenheim als eerste standplaats opgegeven.
Een onuitgegeven standaardwerk over de Nederlandse predikanten is de Naamlijst der predikanten door W.M.C. Regt, ook bekend onder de naam ‘predikantenlijsten’. Het 25-delige werk in handschrift bevindt zich op het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) in Den Haag en bevat een overvloed aan gegevens gerangschikt volgens provincie en daarbinnen per kerkelijke gemeente. De kerkelijke loopbaan van J.L. Overdorp, E.J. Post, J.A. Streso valt hieruit moeiteloos en betrouwbaar te reconstrueren. Bij een systematisch bio-bibliografisch onderzoek mag men De navorscher (met de aanvankelijke, veelzeggende ondertitel: ‘Een middel tot gedachtenwisseling en letterkundig verkeer tusschen allen, die iets weten, iets te vragen hebben, of iets kunnen oplossen.’) niet onaangesproken laten. Raadpleging via de jaarregisters leverde behalve een aantal reeds bekende plaatsen waar over Post iets gevraagd of meegedeeld wordt, ook enige onbekende plaatsen op. In een geval (1881) wordt aan E.M. Post een condoleancegedicht toegeschreven dat reeds uit 1780 zou dateren, en dat aan Cornelia Elisabeth Mill gericht zou zijn bij de dood (op 3 aug. 1780) van haar zuster Susanna Maria Harscamp, geboren Mill. A.J.C. Kremer vermeldt het ‘troostwoord’ als een gedichtje van vier regels. Posts gedicht zou met een aantal andere troost- en lijkgedichten verzameld zijn in een bundeltje dat in druk verschenen is.Ga naar eind56. Kremer noemt echter geen titel en vindplaats. Deze vermelding roept natuurlijk het probleem op, of zo'n gedicht werkelijk verschenen is - nergens in de Post-literatuur wordt er melding van gemaakt -, en of er zich ergens een exemplaar bevindt. Voor het bibliografisch onderzoek dienen behalve de eind-acht- | |
[pagina 27]
| |
tiende- en begin-negentiende-eeuwse recenserende tijdschriften, ook de algemene Nederlandse bibliografieën, en gedrukte catalogi van belangrijke verzamelingen geraadpleegd te worden. Dit levert in ieder geval één geheel nieuw gegeven op. Volgens de General catalogue of printed books van het British Museum, dl. 193 (1963), bezit deze bibliotheek een Duitse vertaling van Reinhart, onder de titel Reinhard oder Natur und Gottesverehrung (1799-1800).Ga naar eind57. Deze vertaling is in de Post-literatuur tot nu toe onbekend gebleven.
Last but not least: van de gegevens die te putten zijn uit de werken van Post en Overdorp zelf (uit inleidingen, voorwoorden, voetnoten, colofons e.d.) is zeker nog geen optimaal gebruik gemaakt. De werken van Overdorp bleven tot nu toe vrijwel geheel buiten beschouwing. Uit de meeste voorwoorden tot Posts werken kan bovendien de mate van het autobiografische (of van het ‘autopsychografische’) van het werk bepaald worden: Post zelf stelt dit onderwerp in vrijwel alle werken meer of minder terloops aan de orde. Een en ander is van groot belang om te weten in hoeverre men aan de teksten bio-bibliografische gegevens kan ontlenen. Het land en Reinhart zijn relatief gezien nog het meest van fictionele aard; weliswaar zijn er ervaringen van Elisabeth Maria en van H.H. Post in verwerkt, maar deze werken zijn (ook volgens de schrijfster) zeker niet autobiografisch te noemen. Wel ‘autopsychografisch’: haar ‘gevoelens en denkbeelden’ worden er in uitgedrukt. Dit laatste geschiedt vooral via de hoofdfiguren Emilia en Reinhart.Ga naar eind58. Het laatste gedeelte van Voor eenzaamen (nl. Gedachtenis) en Mijne kinderlijke traanen zijn strikt autobiografische gelegenheidsliteratuur.Ga naar eind59. Van de daarin aangeboden feiten kan men zonder meer gebruik maken, mits men in geval van karaktertekening e.d. rekening houdt met enige idealisering. In Het waare genot des levens worden Posts opvattingen en gedachten over allerlei godsdienstige, sociale, pedagogische en andere onderwerpen door ‘gefigureerde personen’ uitgedrukt.Ga naar eind60. De teksten in Voor eenzaamen variëren tussen autopsychografisch en -biografisch; enige teksten, vooral die over de broer(s), werden door de schrijfster naderhand als een ‘famille-geval’ betiteld.Ga naar eind61. Aan het eind van het belangrijke prozafragment Melide wordt gezegd, dat sommige lotgevallen van Melide overeenkomsten vertonen met die van de schrijfster - hetgeen in hoge mate het geval bleek.Ga naar eind62. In de Gezangen der liefde is de ik gelijk aan Elisabeth (Elize); de geliefde wordt met name genoemd: Overdorp. Ook de andere eigennamen en bezongen voorvallen etc. behoren tot de realiteit van | |
[pagina 28]
| |
Posts leven. Ontwaakte zang-lust wil de ervaringen van de dichteres geven uit de jaren 1794-1807.Ga naar eind63. Vanzelfsprekend blijft de grootste voorzichtigheid geboden bij het hanteren van uit autobiografisch werk verkregen gegevens!
Over het algemeen geeft de nieuw gevonden secondaire literatuur, zowel de genealogische als de lokaal-historische, weinig bewijzen voor de vermelde gegevens, maar die zijn nu wel makkelijker bij elkaar te brengen, omdat de onderzoeker nu althans weet wààr, in de archieven van welke plaatsen en provincies, of in welke bibliotheken, hij ze zoeken moet. |
|