Het werk van P.C. Paardekooper
Terminologische vernieuwingen in de syntaxis
J.P.G. Heersche
Het zal niemand die zich de laatste vijftig jaar met syntaxis bezig heeft gehouden, zijn ontgaan dat Paardekooper een groot aantal nieuwe termen heeft ingevoerd voor syntactische verschijnselen. Hij wordt door vakgenoten en anderen zonder uitzondering als een groot taalkundige beschouwd.
Zijn belang voor de bestudering van het Nederlands is onmiskenbaar. Als geen ander heeft hij zich verdienstelijk gemaakt op zo uiteenlopende terreinen als syntaxis, dialectologie, spelling en taalonderwijs. (Hans Bennis en Jan W. de Vries (Red.), De binnenbouw van het Nederlands. Een bundel artikelen voor Piet Paardekooper, Dordrecht 1992, IX)
Bij de vele nuanceringen die hij in de syntaxis maakt, horen ook nieuwe termen. Vaak zijn het nuanceringen van bestaande termen.
Bij zijn beschrijving van de Nederlandse syntaxis gaat Paardekooper principieel uit van de betekenaar, niet van de betekenis. En hiermee hebben we meteen een nieuwvorming.
Betekenaar, waarschijnlijk een vertaling van signifiant uit Ferdinand de Saussure, Cours de linguistique générale, is wat elders ‘vorm’ heet. Het is de waarneembare kant van de taal. Alle taalelementen zijn tweevlakkig, ze hebben een betekenaar en een betekenis. Niet alleen woorden, maar ook woorddelen en woordgroepen, ook wel syntagma of patroon genoemd. De term syntagma omvat ook de zin, dit in tegenstelling tot de opvatting van andere taalkundigen, die een onderscheid maken tussen woordgroepen en zinnen.
Voor patroon worden de begrippen abstract patroon en concreet patroon gebruikt. Het abstracte patroon is het totaal van alle plaatsmogelijkheden binnen een patroon. Een zin kan een persoonsvorm (pv) vooraan hebben, maar ook ergens achteraan (voor-pv en achter-pv). In het abstracte patroon zijn beide plaatsmogelijkheden ingevuld, maar dat komt nooit tegelijk voor. Het concrete patroon is een concrete realisering van het abstracte patroon. Daar blokkeert een voor-pv een achter-pv en omgekeerd. Dat wil zeggen dat, als er een voor-pv is, er in dezelfde zin geen achter-pv kan zijn en omgekeerd. Zo blokkeert jouw in jouw boeken van jou de nabepaling van jou.
Naast de term syntagma gebruikt Paardekooper paradigma, niet in de klassieke betekenis van rijtjes verbuigings- en vervoegingsvormen, maar als term voor taalelementen die een woord of woordgroep kunnen vervangen binnen een woordgroep. Zo is bijvoorbeeld in de zin Ze gaan morgen naar huis ‘ze’ vervangbaar door bijvoorbeeld deze gasten, een paar van de leerlingen, alle mensen die gezond zijn verklaard.
Deze woorden of woordgroepen staan in elkaars paradigma. Hierbij hoort ook het begrip rij. Dat is alles wat in het abstracte patroon één plaats kan bezetten in de bindvolgorde, bijvoorbeeld rangtelwoorden of alle werkwoorden die persoonsvorm zijn.
Daarnaast gebruikt Paardekooper de termen binnenbouw en buitenbouw. De binnenbouw van een woordgroep is de verhouding tussen de delen ervan onderling en tussen elk deel en het geheel. Zo behoort in de groep in het mooie huis van Jan de onderlinge volgorde van de delen tot de binnenbouw, maar ook de hier dwingende volgorde en ook de vervangbaarheid van in door naast, bij, op enz. Dat noemt hij de binnenbouw-paradigmatiek. Daarnaast staat de buitenbouw. De buitenbouw van een woord of patroon is het grotere geheel waarvan het deel uitmaakt. In die kleine stoeltjes staan in de garage is de buitenbouw van die kleine stoeltjes de hele zin.
De patronen wordt ingedeeld naar hun binnenbouw in ww-patroon, zn-patroon, bwbn-patroon, td-patroon, vd-patroon, bez. vn-patroon, vzaz-patroon, vw-patroon en tw-patroon. Afgezien van het ww-patroon zijn de patronen genoemd naar hun ‘kern’. Ik kom daar later op terug.
Bij de ww-patronen (zinnen) wordt een onderscheid gemaakt tussen onbeperkte wijs en beperkte wijs. In de onbeperkte wijs staat de pv concreet op de tweede plaats, de eerste zinsplaats is bezet. Toen ging ik naar huis. Ik fietste gisteren door het dorp. Bij de beperkte wijs staat de pv schijnbaar voorop, omdat de eerstezinsplaats leeg is. Er zijn vier typen beperkte wijs:
- | de vragende wijs (ja-nee-vragen) -Heb je een ogenblikje voor me? |
- | de voorwaardelijke wijs - Heb je tijd, ga dan nog even langs de visboer. |
- | de wensende wijs - Was maar wat eerder gekomen. |
- | de gebiedende wijs en verwanten - Kom eens even hier. Laat hij maar uitkijken |
Wat traditioneel zin heet (hoofdzin, bijzin) noemt Paardekooper ww-patroon. Nu zijn daarbinnen op enkele plaatsen de volgorden nogal strak. Hij heeft in de zin een aantal elementen ontdekt die tamelijk plaatsvast zijn en daarbij horen een aantal benamingen. In de zelfstandige zin (de hoofdzin) worden de volgende elementen onderscheiden.
-- | De aanloop, een woord of patroon dat nog voor de eigenlijke zin staat als je zin hebt / dan kun je wel mee. In de tuin / daar staan prachtige bloemen. |
-- | De begingroep. Die bestaat uit twee delen, het eerste stuk en het tweede stuk. Het eerste stuk bestaat uit de eerste zinsplaats, ook wel het witte driehoekje genoemd, waar vaak het onderwerp staat, maar ook andere zinsdelen kunnen voorkomen. Daarnaast kent hij het zwarte driehoekje als benaming voor het woord of het syntagma dat voor dat staat in zinnen als een kinderen dat er waren of donker dat het er was. Op de tweede plaats staat de voor-pv en op de derde plaats het onderwerp als zn-patroon, maar die plaats is leeg, als het onderwerp op de eerste plaats staat. In bijzinnen met een achter-pv bestaat de begingroep uiteraard ook. Op de eerste plaats staat het logisch verbindend voegwoord, betrekkelijke woorden en indirect vragende woorden, op de tweede plaats de voegwoorden dat en of en op de derde plaats het zn-patroon als onderwerp.
Het tweede stuk bevat vier of vijf plaatsen waar een aantal onbeklemtoonde persoonlijke voornaamwoorden als mv (meewerkend voorwerp), als lv (lijdend voorwerp), zich en er als afgesplitst deel van een vnbw (voornaamwoordelijk bijwoord) kunnen staan.
De begingroep in z'n geheel is ondoordringbaar, d.w.z. je kunt er nergens een bijwoordelijke bepaling e.d. tussen zetten. |
-- | De eindgroep bestaat ook uit twee stukken, het eerste stuk en het tweede stuk. Het eerste stuk, de niet-werkwoordelijke eindgroep, is de plaats het afgesplitste az (achterzetsel) van een vnbw, bepalingen van gesteldheid met als en tot, het naamwoordelijk deel van het gezegde, bepalingen van gesteldheid zonder als en tot, en het niet-werkwoordelijk deel van scheidbaar samengestelde werkwoorden. Het tweede stuk, de werkwoordelijke eindgroep is de plaats van werkwoordsvormen, aan het + ow (onbepaalde wijs), te + ow, ow en vd (voltooid deelwoord), de pv (in veel bijzinnen). Ook de eindgroep is praktisch ondoordringbaar. Wat tussen de begingroep en de eindgroep staat is de middengroep. Wat achter de eindgroep staat is de uitloop. |
Bij het onderwerp zijn enkele speciale benamingen. Bij de gebiedende wijs staat vaak geen onderwerp, technisch gezien dus het nul-onderwerp. Verder zijn er een plaatsonderwerp en een getalsonderwerp. In de zin Zitten er misschien muizen in de kelder? staat er op de vaste plaats van het onderwerp (de derde plaats), het plaatsonderwerp; muizen correspondeert in getal met zitten en dat is dus het getalsonderwerp.
De werkwoorden worden onderscheiden in hoofdwerkwoorden (traditioneel zelfstandige werkwoorden) en hulpwerkwoorden. De laatste groep wordt niet onderscheiden naar hulpwerkwoorden van tijd, van de lijdende vorm, van modaliteit e.d. maar naar hun verbinding. Hulpwerkwoorden van het vd: Ik heb hier lang gewerkt. Hulpwerkwoorden van de ow: Zul je het hem vertellen? Hulpwerkwoorden van twee ow's: Ik had dat niet willen missen. Hulpwerkwoorden van te + ow: Hij zit steeds te drinken. Hulpwerkwoorden van aan het + ow: Ik ben aan het schilderen.
Bij het lv wordt onderscheid gemaakt tussen het hoofd-ww lv en het hulp-ww lv. In de zin De agent zag iemand een verkeersovertreding begaan zijn zowel iemand als een verkeersovertreding lv, maar iemand is lv bij zag (hulp-ww lv) en een verkeersovertreding bij begaan (hoofd-ww lv).
Er zijn ook de begrippen tijdvolgorde en bindvolgorde. De tijdvolgorde bij de werkwoorden is de volgorde waarin ze concreet voorkomen, spreken is een handeling die in de tijd verloopt, maar de bindvolgorde, de volgorde waarin werkwoorden van elkaar afhangen, is heel anders. In de zin omdat Arie thee aan het zetten schijnt te zijn geweest is schijnt verbonden met te zijn, te zijn is verbonden met geweest, en geweest met aan het zetten. Dat is het laatste in de reeks verbindingen en hoofdwerkwoord.
Beknopte bijzinnen, ingeleid door om of door enz. hebben geen onderwerp en geen pv. Toch manifesteert dat afwezige onderwerp zich soms. In de zin ik houd ervan om op m'n gemak door de tuin te kuieren kun je m'n niet door z'n of haar vervangen. M'n wordt een verstoffelijking van een schimonderwerp of eerste schim genoemd. Zo bestaat er ook een schim-lv. Dat is iets om altijd bij je te hebben. Het lv van te hebben is iets, maar dat staat niet in de beknopte bijzin. Daarnaast bestaat er ook een schim-mv. Een kind om met haar verjaardag een mooie mantel te geven. Het mv bij geven is een kind, maar dat kan niet in de beknopte bijzin staan. Verder vinden we een schim-half-vnbw. Een tang om draad mee door te knippen. Daar is mee het tweede deel van ermee. Er is dan de schim.
Onderschikkende voegwoorden kennen doorgaans geen patroonvorming, alleen voor, voordat en nadat. In een paar uur voor de trein aankwam fungeert een paar uur voor als voegwoord en is een paar uur daar de voorbepaling bij voor. Dit wordt een voegwoord-patroon genoemd, waarbij ‘patroon’ gelijkgesteld kan worden met ‘woordgroep’.
Een zn-patroon is een woordgroep met een zn als kern. De onderdelen hebben de volgende benamingen.
-- | Kopbepaling, een woord dat nog voor tot kan staan, zoals ook en zelfs. Zelfs tot achter in de tuin. |
-- | Bijvoeglijke voorbepaling. Dat zijn de bijvoeglijke bepalingen die voor het kern-zn staan. In deze twee door mij gekochte boeken zijn deze, twee en door mij gekochte bijvoeglijke voorbepalingen. |
-- | Bijvoeglijke nabepaling. Dat is een bijvoeglijke bepaling die na het kern-zn staat. Het huis van mijn broer dat pas verbouwd is. Daarin zijn van mijn broer en dat pas verbouwd is bijvoeglijke nabepalingen. |
-- | Staartbepaling. Dat is een bepaling die nog na de nabepalingen staat. De man van mijn zus zelf. Daar is zelf staartbepaling. |
Zn's kunnen vergezeld gaan van een vzaz (voorzetsel-achterzetsel). Dat is wat traditioneel een voorzetsel heet. De benaming is een precisering. Veel voorzetsels kunnen ook als achterzetsel gebruikt worden. In de kast maar ook daarin.
Een aantal nabepalingen heeft een specifieke vorm. Bij de zn's zijn er daadwoorden (nomina actionis) als vraag, bestraffing, begeleiding, als er patronen mee gevormd worden die enige verwantschap met ww-patronen hebben: mijn antwoord aan jou: ‘Ik weet het niet’. In zo'n patroon is mijn verwant met een onderwerp, het wordt ‘onderwerp’ genoemd, aan jou ‘mv’ en ik weet het niet ‘lv’. In de gedachte aan de reis wordt aan de reis ‘vv’ genoemd; in de lezing door een deskundige noemt Paardekooper door een deskundige ‘bijwoordelijke bepaling’. Daarnaast zijn er daderwoorden (nomina agentis) als wreker, beschermer. In de wreker van het kwaad is van het kwaad ‘lv’ en in de bescherming tegen de vijand is tegen de vijand ‘vv’.
Hier komt het begrip versmelting ter sprake. Stel, we hebben een zn-patroon als tot bij die grote intelligente jongen met z'n rugzakje. Daar kunnen we die grote intelligente jongen vervangen door hem. tot vlak bij hem met z'n rugzakje. hem kan geen voorbepalingen hebben, het is ‘evenveel waard’ als het zn met alle voorbepalingen. Een aantal voornaamwoorden zijn versmeltingen.
Verwant met zn's zijn woorden als gisteren, vandaag, 's morgens e.d. Ze worden ‘zn’ (zn tussen Engelse komma's) genoemd. Ze hebben met zn's gemeen dat ze voorzetsels kunnen krijgen en nabepalingen, bijv. tot aan gisterenavond bij het diner. Ze verschillen van zn's doordat ze geen (kern van) een onderwerp of lv kunnen zijn en geen voorbepalingen kunnen krijgen. Het zijn ook versmeltingen.
Binnen de zn-patronen maakt hij onderscheid tussen een rond zn-patroon met een vzaz dat een paradigma heeft, bijv. in de kast, een schijnrond zn-patroon, met een paradigmaloos vzaz, voornamelijk in voorzetselvoorwerpen: ik hoop op beter weer, waarin op beter weer schijnrond is en een plat zn-patroon, zonder voorzetsel, bijv. dat rode potlood.
Verwant met voornaamwoorden zijn woorden als hier, daar, hoe, ergens. Ze kunnen een vzaz krijgen en nabepalingen. Vanaf hier in de straat. Ze worden ‘vn’ genoemd. Ook dat zijn versmeltingen.
De vzaz's voor en na kunnen kern van een patroon zijn: twee uur voor het begin van de wedstrijd. Hier is twee uur de voorbepaling en voor de kern. Het geheel twee uur voor is een vzaz-patroon.
Het bwbn-patroon is een patroon waarin een bwbn de kern vormt. Een bwbn is een woord dat én als bijwoord én als bijvoeglijk naamwoord kan worden gebruikt. hij loopt vlug en een vlug ventje. In het eerste geval is vlug bijwoord, in het tweede bijvoeglijk naamwoord. Wat het is, kun je alleen bepalen door z'n buitenbouw. Er zijn voor- en nabepalingen mogelijk: in veel mooier dan ik dacht is veel bijwoordelijke voorbepaling en dan ik dacht bijwoordelijke nabepaling.
Bij de bwbn's wordt onderscheid gemaakt tussen een staatwoord en een niet-staatwoord Staatwoorden zijn woorden als beu of kwijt die alleen in de niet-werkwoordelijke rest, als naamwoordelijk deel van het gezegde, kunnen voorkomen. In dat geschreeuw ben ik allang beu is dat geschreeuw een bepaling bij beu. Omdat het lijkt op een lv wordt het ‘lv’ genoemd.
In dat is me niet genoeg lijkt me op een mv en wordt daarom ‘mv’ genoemd. Woorden als gek, gehecht, dol kunnen, als ze naamwoordelijk deel van het gezegde zijn, specifieke nabepalingen met een vzaz krijgen. Hij is dol op bonbons. Daarin is op een vast voorzetsel en omdat op bonbons op een vv lijkt, wordt het ‘vv’ genoemd. Traditioneel noemt men het ook voorzetselvoorwerp, maar het is een nabepaling bij dol. Alle andere bwbn's worden niet-staatwoord genoemd.
Woorden als koperen, ijzeren, eigen kunnen uitsluitend als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt. Die heten bn.
Verwant met het bwbn-patroon zijn het td-patroon en het vd-patroon. Het td-patroon heeft een tegenwoordig deelwoord als kern. Luid huilend in een luid huilend kind is een td-patroon. Het heeft maar beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Het vd-patroon heeft veel meer uitbreidingsmogelijkheden. In het vorige week onder grote belangstelling van de inwoners geopende nieuwe sportcomplex is vorige week onder grote belangstelling van de inwoners geopende een vd-patroon. Traditioneel wordt dat wel een beknopte bijzin genoemd.
Het telwoordpatroon heeft een telwoord als kern. Het zijn patronen als een stuk of tien, in de twintig, een dikke dertig.
Er bestaat ook een bezittelijk voornaamwoord-patroon. In die man z'n auto is die man voorbepaling bij z'n.
Weer een andere term is patroonsplitsing. Nabepalingen in zn-patronen, vn-patronen en bwbn-patronen kunnen afgesplitst worden, bijv. Heb je iemand gezien die door onze tuin liep? die... liep is nabepaling bij iemand, maar wordt daarvan gescheiden door de eindgroep en staat in de uitloop. Ik heb een professor gekend met een enorme bibliotheek. Daar is met... bibliotheek afgesplitst. Ze hadden veel mooiere struiken kunnen krijgen dan deze. Het bwbn-patroon mooiere dan deze is gesplitst.
Halfdirecte en indirecte aanspreekvorm. In Kan papa dat voor me maken? is papa een halfdirecte aanspreekvorm, als papa als aanspreekvorm is bedoeld. Indirecte aanspreekvormen zijn bijvoorbeeld uwe Edelheid of uwe Majesteit i.p.v. u.
Binnensysteem (endogeen systeem) is het taalsysteem waar iemand mee opgegroeid is, buitensysteem (exogeen systeem) is het taalsysteem dat iemand later als tweede of derde etc. taal verwerft.
Reeksvormers. In én duur én lelijk én onnodig hebben we een nevenschikking en het eerste én vereist per se ook het tweede en derde. De nevenschikkende voegwoorden helpen een reeks vormen. Datzelfde kan ook met of en noch. Ze kunnen niet verplaatst worden en heten daarom plaatsvast. Daarnaast zijn er ook halfplaatsvaste of tweeplaatsige reeksvormers, bijvoorbeeld zowel zijn boeken als zijn tijdschriften. Dat kan ook zijn zijn boeken zowel als zijn tijdschriften. Andere halfplaatsvaste reeksvormers zijn niet alleen... maar ook, niet... maar, niet zozeer... als wel.
Dit was een overzicht van taalkundige termen die Paardekooper aan de syntactische terminologie heeft toegevoegd. Soms zijn het preciseringen van al bestaande termen, zoals voorbepaling en nabepaling, soms zijn ze helemaal nieuw, zoals vd-patroon of reeksvormer.