Kleine ABN-syntaxis in vraag en antwoord

Voor VHMO en ander voortgezet onderwijs

Lv

20 Hoe vinden we het lv?

20 Door omzetting in de eenvoudige lvm (lijdende vorm). We gebruiken daarbij altijd word(en), niet werd(en) of zijn, en laten alle zinsdelen weg, behalve het lv en het gezegde:

1 het oude lv wordt onderwerp;

2 het oude ww wordt vd (was het al een vd, dan blijft het dat);

3 de niet-ww rest gaat onveranderd mee.

De getalsproef in de lvm is verplicht. Hij bewijst bv. dat drie uur geen lv was in de zin:

21 Welke woorden hebben in het onderwerp een andere vorm als in het lv enz.?

21 Een aantal pers. vn's (vgl. antwoord 52 en 94):

[p. 16]

22 Kunnen er in een gewone (enkelvoudige) zin twee lv's voorkomen?

22 Ja. Eén kan er staan bij de pv en één bij elke ow:

23 Bij welke ww's krijgen we toch een lv, ofschoon je er de lvm niet bij kunt maken?

23 O.a. bij hebben (als zelfst. ww; vgl. antwoord 24), krijgen, laten, bevatten, tegenkomen en een aantal ww's met zich, bv. zich herinneren, zich voorstellen enz. Maar deze ww's hebben ook vaak een niet-ww rest bij zich:

hij (heeft) [honger]
hij (krijgt) [trek]