2 het onderwerp is meestal eerste, tweede of derde zinsdeel:
(dat huis) (was) dus niet erg stevig gebouwd |
(eerste zinsdeel) |
(was) (dat huis) dus niet erg stevig gebouwd |
(tweede zinsdeel) |
erg stevig (was) (dat huis) dus niet gebouwd |
(derde zinsdeel) |
3 het vormt in de hoofdzin een Siamese tweeling met de pv (althans als het een onbeklemtoond pers. vn is; vgl. voor die term antwoord 52).
14 Wat zijn enkele moeilijkheden bij de getalsregel van het onderwerp?
14 We noemen er vier:
1 woorden als wie, die, wat, dat;
(wie) (heeft) dat gezien
(wie) (hebben) dat gezien
We vervangen wie, die enz. door welke jongen(s), die jongen(s) enz.:
(welke jongen) (heeft) dat gezien
(welke jongens) (hebben) dat gezien
2 woorden die niet in het ev of niet in het mv kunnen staan:
(de griep) (heerst) overal (de mazelen) (heersen) overal
(die ziektes) (heersen) overal (die ziekte) (heerst) overal
3 bij ww's als bv. zijn zijn soms twee zinsdelen gevoelig voor de getalsverandering bij de pv:
(m'n broer) (is) [de oudste soldaat van het regiment]
(m'n broers) (zijn) [de oudste soldaten van het regiment]
Hier gebruiken we daarom uitsluitend de plaatsregel:
(is) (m'n broer) [de oudste soldaat van het regiment]
Maar we kunnen ook een vraagzin hebben als:
(is) (de oudste soldaat van het regiment) [m'n broer]
Nu is dus de oudste soldaat van het regiment onderwerp.
Overigens zijn onderwerp en ‘naamwoordelijk deel van het gezegde’ (vgl. antwoord 19, 5e) zó sterk verwant dat het niet erg is als we ons hier 's vergissen.
4 gevallen met er als onderwerp. Hier gebruiken we eerst de plaatsregel:
(er) (loopt) waarschijnlijk toch weer een muis achter het behang
(loopt) (er) waarschijnlijk...
Er is hier onderwerp volgens de plaatsregel; we noemen het daarom plaats-onderwerp. - Nu gaan we de getalsregel toepassen, en die levert als resultaat dat een muis onderwerp is. We noemen een muis daarom getalsonderwerp. Plaats- en getalsonderwerp komen allebei tussen haakjes.