ABN-uitspraakgids
(1978)–P.C. Paardekooper– Auteursrechtelijk beschermda. Inleiding: grof of fijnDe uitspraak kun je alleen volmaakt vastleggen via een bandje of een plaat; een vastlegging door middel van lettertekens is per definitie heel grof, maar binnen die methode zijn er graden van grofheid. Zo verschillen de oe's in boe, boet en boer bv. heel sterk in lengte; zo heeft de ui in bui een ander tweede stuk als in buit; zo verschilt de ee in eet heel sterk van die in eer of weer. Sommige kinderen spellen die woorden zelfs spontaan als ir en wir. Om veel redenen moest ik een vrij grove notatie kiezen: een fijne zou het boekje veel te duur en onleesbaar gemaakt hebben. Bovendien gaat het de meeste gebruikers om kwesties die je best in grove notatie af kunt beelden, bv. ‘Zeg je een k of een x in Tsjech?’ ‘Is het 'lopən of 'lopə?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina VIII]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met een enkele variant heb ik het schrift van de Internationale Fonetische Vereniging gebruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Lijst van de fonetische tekensDe tekens staan zo veel mogelijk alfabetisch; de schuin gedrukte letters in het woord erachter geven de spelling weer van de klank die bij benadering aan dat fonetische teken beantwoordt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina IX]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
c. Accent en lengtetekenHet accent is een bijzonder ingewikkelde zaak. Ook op dit punt heb ik de werkelijkheid sterk vereenvoudigd - om niet te zeggen: bijna misvormd - weer moeten geven. We nemen aan dat de meeste woorden van meer lettergrepen een zg. hoofdaccent hebben; we zeggen bv. óptocht en niet optócht. Maar er zijn een stel samenstellingen met on- waarvan je niet kunt zeggen waar dat hoofdaccent ligt; ik heb hier op twee plaatsen een accent aangegeven (bv. ónovertróffen, óntoegánkelijk), maar dat betekent dit: soms zijn ze misschien allebei even sterk, maar soms is het een duidelijk sterker als het ander; je kunt dus ook onovertróffen krijgen of ónovertroffen. Speciale gevallen zijn weer aanstaande en eerstkomend omdat de plaats van het hoofdaccent daar afhangt van de plaats van dat woord t.o.v. het zn waar het bij hoort: áánstaande dinsdag tegenover dinsdag aanstáánde enz. Ik meen dat zinsplaatsen iets te maken hebben met de accenten op woorden van het type líchtbláúw, dónkergróén; vgl. bv. een líchtblauw jasje; het jasje was líchtblauw of lichtbláúw, maar nooit een lichtbláúw jasje. Tenslotte zijn er enkele woorden (vooral vw's), die bijna nooit een woordaccent hebben (bv. omdat), tenzij na juist; hier betekent een aanduiding als ómdát enkel ‘er is bijna helemaal geen accent’. Ik heb in het fonetische schrift de accenten aangeduid met een tekentje vóór de beklemtoonde lettergreep; bij eenlettergrepige woorden heb ik vanzelfsprekend geen accent gezet; bij meerlettergrepige betekent de afwezigheid van een accentteken ‘het accent ligt op de eerste lettergreep’. De volgende ABN-woorden hebben in veel dialekten een afwijkend accent: áánhoren (aanhóren is tekst), áánzien, aangelégenheid, académie, álfabet, áltaar, 'Agnes, árchipel, azálea, biljárt, boerenbónd enz. (maar bóérenbedrog), Bredá, burgemééster, bíjna, catálogus (maar catalóóg), cellulóid, dóórbladeren, dóórkijken, dóórnemen, dóórstrepen, dóórwerken, dynámo, epidemíé, epidémisch, hagedís, incógnito, jójo, Káúkasus, képie, kolónie, komédie, Lótharingen, máis, mísbruik, misbrúiken, míssteken, místellen, místrappen, Monáco, omgêving, ómwenteling, ónderhoud (zn), ónderricht (zn), ónderwijs (zn), ónderzoek (zn), óverhalen, óverkijken, óverlezen, óverlopen, papegáái, plattelánd, piáma, rebellíé, relikwíê, série, síéraad, stadhúís (maar ráádhuis), Stóckholm, tabák, therapíé, tragédie, vrijgezél, túnnel en vríjwaren. - Enkel vijf woorden op -achtig hebben het accent op de á: deeláchtig, krampáchtig, reusáchtig, waaráchtig en woonáchtig. - Woorden met her- hebben meestal het accent niet daarop. - Woorden op -loos hebben meestal het accent niet daarop; die op -lóósheid wél.
In het algemeen leek het me zinloos om bij de grove notatie die ik toepaste, lengtetekens te gebruiken; wie de elementaire begrippen van de Nederlandse klankleer beheerst, weet dat bv. de klinker van beer langer is als die in been, en dat die in ben nóg korter is. Een uitzondering heb ik gemaakt in twee gevallen: 1. bij het achtervoegsel -air: militair, vulgair, omdat daar het lengteteken onderscheidend is: de ɛ is normaal kort, maar hier lang; 2. in een paar woorden met een lange klinker voor een r (bv. vierde, koers) waarin veel zuidelijke dialekten een ‘te korte’ klinker gebruiken. |
|