2. Varianten
Het ABN is de taal waaraan je niet kunt horen uit welke streek van ons taalgebied een spreker
komt; nauwkeuriger gezegd: de taal die syntactisch (bv. in woordvolgorde), morfologisch (bv. in
uitgangen), fonologisch en lexicologisch (d.w.z. in woordgebruik, bv. fiets
t.o. velo) een strakke eenheid vertoont, maar die fonetisch kleine varianten
toelaat zoals die ook binnen een ‘natuurlijk’ dialect voorkomen. Dankzij
varianten hoor je aan iemand z'n stem of het een man of een vrouw is, of die oud of jong is,
tandeloos is of een goed gebit heeft. Meer nog: je herkent iemand aan z'n stem, d.w.z. aan z'n
persoonlijke varianten. Dat kun je natuurlijk ook binnen het ABN.
Maar behalve die persoonlijke varianten zijn er groepsvarianten: bepaalde intonaties
(‘zangerigheid’) verraden afkomst uit een bepaalde streek: ook
klankvarianten doen dat wel: de Noordwest-nederlandse scherpe g bv., de
Oostlimburgse variant van de keel-r enz. Het spreekt overigens vanzelf dat
het Nederlandse taalgebied (20.000.000 mensen) met z'n betrekkelijk kleine oppervlak minder
klankvarianten binnen z'n AB zal erkennen als bv. het Franse (55.000.000 mensen) met z'n grote
oppervlak (Vgl. bv. het boek van André Martinet en Henriette Walter, Dictionnaire de la prononciation française dans son usage réel
(Parijs 1973) dat een heel groot aantal geeft.).
Het aantal werkelijke varianten binnen het ABN is dus uiterst klein: onder 4 en 5 ga ik op
enkele gevallen wat dieper in.