| |
| |
| |
[VIII]
Op 24 februari begint het proces. Het zal een grote show moeten worden, hebben de Duitsers bepaald. Het Nederlandse volk, dat zich in toenemende mate onwillig toont, de zegeningen van het Derde Rijk te aanvaarden, dat zich steeds opstandiger gaat gedragen moet maar eens te zien krijgen hoe de werkelijke verhoudingen liggen. Men moet maar eens ervaren dat de ‘volksvijandige’ verhalen over de terreur en de rechteloosheid van het nationaal-socialisme slechts vuige laster bevatten; dat daarentegen een eerlijke en openbare berechting van staatsgevaarlijke misdadigers plaats vindt. En men moet maar eens zien tot welk een verachtelijke misdaden een aantal opgehitste a-sociale elementen in staat is.
De Duitsers hebben grootmoedig een aantal persvertegenwoordigers uitgenodigd het proces bij te wonen. Er is natuurlijk wel een selectie toegepast. Dat je als journalist - om maar niet te praten over de belangstellende burger - zo maar binnen zou kunnen lopen, is natuurlijk uitgesloten. Vijf journalisten worden uitgenodigd. Vertegenwoordigers van het ANP, de Deutsche Zeitung in den Niederlanden, Het Nationale Dagblad, De Telegraaf en Het Vaderland. Voorwaar een mooie verzameling representanten van het Nederlandse publiek!
Voor de aanvang van het proces worden die vijf ontvangen door de Oberkriegsgerichtsrat Gaykow (dezelfde die zich zo boos gemaakt had op de burgemeester van Vlaardingen); van hem krijgen ze hun instructies. Er is natuurlijk geen sprake van een normale ‘lopende berichtgeving’, omdat immers ‘alles wat naar sensatie ruikt moet worden vermeden’. De verslaggevers mogen het proces bijwonen, aantekeningen maken, en eerst na afloop van het proces, waarvan de duur op een achttal dagen wordt geschat, een overzicht geven van het proces ‘van hoogstens twee kolom met een conclusie aan het slot waaruit het Nederlandse volk lering zal kunnen trekken’. En vanzelfsprekend, maar wie had daar nog een ogenblik aan kunnen twijfelen, moet het bewuste artikel vóór publikatie aan ‘de Duitse instanties’ worden voorgelegd ter goedkeuring.
De heren kunnen hun plaatsen innemen. Een eerlijke en objectieve berichtgeving over dit openbare proces is gewaarborgd.
| |
| |
Inmiddels is de groep verdachten onderweg.
Er stonden grote transportwagens klaar,
ziet Van Pijpen, als ze in rijen van drie de poort uitgedreven worden.
Wij waren met ons 43en, er waren evenveel man ter begeleiding, waarvan de meesten gewapend met een handmitrailleur. Naast, voor en achter de wagens groepeerden zich motorrijwielen met zijspan, waarvan de berijders eveneens danig bewapend waren.
Zo gaat het naar Den Haag. De hele route is afgezet; op de hoeken van de straten staan posten met mitrailleurs. ‘Je voelde je gewoon belangrijk worden’, vertelt één van de overlevenden. Zo gaan ze, naar het Plein. Ook daar zware bewaking. De vrachtauto's worden met de achterkant tegen de stoepen van het gebouw van de Hoge Raad gereden. Er uit, en dan, schnell, schnell, tempo, de trappen op, het gebouw binnen.
In een gang, die ze passeren, staat een beeld van Vrouwe Justitia, met zwaard, weegschaal en blinddoek. Er boven, en er half overheen gedrapeerd, hangt een hakenkruisvlag. Tot één van de 43 dringt de symbolische betekenis plotseling door. ‘Laat nu alle hoop maar varen’, fluistert hij tegen zijn buurman. Ze worden de grote rechtszaal binnengedreven.
| |
| |
| |
| |
Wij zaten in vijf banken,
vertelt Van Pijpen,
in elke bank zowat acht man. Speciale bewaking bij of naast ons hadden we niet. Alleen de toegangen tot de zaal en de gangen waren bewaakt.
Toen ik daar zat werd het me toch wel een beetje benauwd. Een prachtige mooie zaal, links van ons bij de hoofdingang waren de plaatsen voor de belangstellenden, natuurlijk geheel met uniformen gevuld. Recht voor ons de tafels voor onze verdedigers. Rechts tafels in halve maanvorm, waarachter hoge zetels stonden.
Voor deze tafels stonden weer andere, kleinere tafels. Deze waren zwaar belast met de bewijsstukken van allerlei aard. Springstoffen. revolvers, patronen, slaghoedjes, etc. etc. Deze tafels bezweken haast onder hun ballast. Op de grond lagen grote pakken, en een paar stencilmachines. Het zag er allemaal kostelijk uit en ik dacht bij mezelf: wat een zonde dat dat hier staat.
Dan worden ook de zeven laatste zetels bezet: twee openbare aanklagers, een tolk, een griffier, en drie rechters, allemaal in uniform. Het proces kan beginnen.
Daar zitten ze dan, de 43, in hun verfomfaaide, tot op de draad versleten, vaak gescheurde kleren. Hun personalia worden voorgelezen, de acte van beschuldiging wordt uitgebracht en dan moeten ze allemaal op één na de zaal weer uit. Ze komen in een kleinere zaal, waar ze de rest van de dag doorbrengen, in groepjes bij elkaar kunnen zitten praten.
Alleen IJzerdraat blijft achter voor het verhoor. De president heeft speciale belangstelling voor de top van de organisatie. In de aan- | |
| |
klacht heette het nog dat IJzerdraat onder meer ‘verbindingsofficier tussen de hogere leiding en de lagere eenheden’ was. En IJzerdraat houdt dat verhaal vol. Vertelt, evenals hij dat tegenover de sd gedaan heeft, van een zekere ‘De Boer’ uit Bergen, en van een man die zich ‘Amersfoort’ noemde. De president ziet er doorheen, maakt zich kwaad, houdt het er op dat IJzerdraat de verantwoordelijkheid van zich af wil schuiven, en gaat over op een ander onderwerp. Zo gaat het door, de hele dag, en een deel van de volgende. Dan is het verhoor van IJzerdraat afgelopen, Kijne wordt gehaald. En zo verschijnen ze, de een na de ander. Sommigen worden kort verhoord, anderen langdurig aan de tand gevoeld. Wie verhoord is, blijft in de zaal.
Vijf dagen duren de verhoren. Elk reageert op zijn eigen manier. Sommigen hebben niet veel weerstand meer. Anderen - verreweg de meesten - hebben duidelijk besloten hun huid zo duur mogelijk te verkopen. Ze trekken hun tegenover de sd afgelegde verklaringen in, leggen er de nadruk op dat de Geuzen-organisatie ‘alleen maar tegen de nsb’ gericht was, of uitsluitend bestemd om op te treden als de Engelsen eenmaal geland waren. Het helpt hun niet veel. De rechtbank gaat ervan uit dat de eerder afgelegde verklaringen de waarheid bevatten; de president maakt zich herhaaldelijk kwaad, beschuldigt de beklaagden van ‘leugenachtigheid’ als ze nu wat anders verklaren. En als Jan van Wijk, in zijn wanhoop, opmerkt: ‘ik heb dat tijdens mijn verhoor wel moeten zeggen, anders hadden ze me doodgeslagen’, volgt een woede-uitbarsting van één van de aanklagers, en een uitbrander voor de advocaat van Van Wijk, als die naar bijzonderheden wil informeren.
Ieder heeft zo zijn eigen manier van optreden in de rechtszaal. Ary Kop maakt zich kwaad, keer op keer, als hij anderen of zichzelf hoort betichten van niet gepleegde daden of van laaghartige motieven. Huilend van woede soms striemt hij zijn protesten door de zaal, wordt keer op keer door aanklager of president afgeblaft. Ies Korpershoek probeert zo correct mogelijk op te treden, in zijn verfomfaaide jasje en slobberbroek indruk te maken op de rechters. ‘Ik had me nog nooit zo zeer militair gevoeld als daar in de rechts- | |
| |
zaal’, vertelt hij later. George de Boon is niet te intimideren, door niets, door niemand. De president probeert te suggereren dat bij de aanslag op de electromotor de hele Duitse bezetting van die post méé de lucht ingegaan zou zijn, als de trotyl tot ontploffing zou zijn gekomen. En dat is de eer van De Boon te na. Hij wil demonstreren dat het ‘vakwerk’ geweest is, staat met twee stappen bij de tafels met springstof, pakt een blok trotyl, groot genoeg om het hele gebouw van de Hoge Raad in de lucht te laten vliegen, een lont, een paar slaghoedjes. ‘Grote consternatie bij de rechters, die wellicht wel eens van Van Speyk gehoord hebben’, schrijft één van de verslaggevers in zijn ‘strikt vertrouwelijke’ aantekeningen, uitsluitend ‘bestemd voor de hoofdredactie’. ‘Een onderofficier is er als de kippen bij om de beklaagde te ontwapenen.’
Even later zorgt De Boon weer voor een opwindend incident.
Op een vraag van de verdediger verhaalt B. zijn belevenissen in de oorlogsdagen. Zijn broer, die te Rotterdam in een ziekenhuis lag, is omgekomen. Hij zelf is de tweede oorlogsdag tezamen met zijn onderdeel teruggetrokken van Ossendrecht naar Barendrecht. Daar is hij gevangen genomen door Duitse pantsertroepen, die hem en zijn kameraden als dekking hebben gebruikt om voor de pantserwagens uit te lopen. Daarover windt de rechtbank zich verschrikkelijk op. Allen spreken door elkaar. Een der rechters gooit van kwaadheid zijn potlood weg en roept uit: Wat een onzin! Alsof Duitse pantsertroepen dekking van Hollandse krijgsgevangenen nodig hadden! Die Hollanders met hun drie dagen oorlog weten niet wat oorlog is. Dan hebben wij in 1914-1918 wel andere dingen meegemaakt!
Verschillende Geuzen beseffen dat er niet veel te redden valt, dat dit proces weinig meer is dan een formaliteit, alleen bedoeld als
| |
| |
een poging om naar buiten een schijn van recht op te houden. Hun lot is al bepaald, beseffen ze, daar kunnen ze op dit moment niets meer aan veranderen. En ze antwoorden correct op de vragen die worden gesteld, geven met een zekere openhartigheid en trots een overzicht van hun eigen Geuzenwerk, waarvoor ze de verantwoordelijkheid bereid zijn te dragen. Ze onderstrepen hun eigen rol in de organisatie, trachten de ‘schuld’ van hun makkers te verzachten. Ongevraagd deelt Wielenga aan het einde van zijn verhoor mede: de andere Geuzen in Delft wisten van niets en hadden niets te zeggen; ik en ik alleen was in Delft de man. Leen Keesmaat reageert op een soortgelijke manier.
Dan, na vijf dagen, zijn de verhoren afgelopen. Zaterdag 1 maart is het woord aan de beide Vertreter der Anklage voor hun requisitoir. Het begint met een propagandaspeech. De Duitse soldaten hebben steeds de grootste achting gehad voor ieder die met de wapens in de hand voor zijn vaderland strijdt, zo ook voor de Nederlandse soldaten bijna een jaar geleden. Door de grootmoedigheid van de Führer zijn de Nederlandse krijgsgevangenen vrijgelaten om hun werk te kunnen hervatten. Zo gaat het nog een poosje door. Maar dan komen de eisen. IJzerdraat vier maal de doodstraf, Kijne vier maal de doodstraf, Kop drie maal de doodstraf, Keesmaat vier maal de doodstraf... Zo gaat het door. Tegen 22 beklaagden wordt de doodstraf geëist, tegen 17 anderen tuchthuisstraffen variërend van een tot zes jaar. Voor vier verdachten wordt vrijspraak gevraagd.
Hoe reageren de Geuzen op de eisen? Na 24 jaar is het niet mogelijk geweest om veel concreets te achterhalen. Maar hierover stemmen de verklaringen overeen: ze hebben die eisen met kalmte over zich laten komen, zijn in het begin misschien nog even geschrokken van al die doodstraffen, maar och, al dagenlang vonden ze het proces een farce, en bij elke volgende eis hebben ze alleen nog maar even geknikt, ‘weer een doodstraf’; vaak haalt de betrokkene de schouders op. Het kan nog niet tot hen doordringen, dat dit ernst is, dodelijke ernst - dodelijk, inderdaad. Nog altijd klampen velen zich
| |
| |
vast aan die gedachte: wat hadden ze al met al gedaan? Het was toch volkomen buiten proportie om daarvoor al die doodstraffen te eisen! Eén kan die gedachte niet binnen houden, als ook hij de doodstraf tegen zich hoort eisen. ‘Ik de doodstraf? Ik de doodstraf? Nee, dat kan niet.’ Vragend kijkt hij rond, er van overtuigd dat hij het verkeerd verstaan heeft en zijn makkers moeten hem door knikken te kennen geven dat hij goed gehoord heeft. De doodstraf. Terug gaan ze weer, in de vrachtauto's, naar Scheveningen. Een beetje stil misschien, maar niet terneergeslagen. Ze proberen elkaars gedachten te peilen, uiting te geven aan hun eigen hoop, overtuiging bijna, dat het allemaal niet kan, dat het bluf is van die aanklagers, passend in het spel van geestelijke mishandeling dat nu al zo lang met hen gespeeld is.
Terug in de cel. Wachten. Wachten, de hele verdere zaterdag, de hele zondag. Tot maandagmorgen, dan gaat het weer naar Den Haag, voor het aanhoren van de pleidooien. Ze betreden de rechtszaal, nemen hun plaatsen weer in. Keesmaat verschijnt met een kapotgeslagen gezicht, onder de wonden, onder het bloed. De vorige avond is hij door een bewaker betrapt op het bezit van een stompje potlood. Vier keer de doodstraf was er tegen hem geëist. Met een sleutelbos is hij afgetuigd, zijn gezicht stukgeslagen. Maar Keesmaat is niet te breken. Uit protest heeft hij geweigerd zijn gezicht af te wassen en nu staat hij daar, levend bewijs voor de methoden van zijn bewakers.
De president ziet hem aan, vraagt hoe hij aan die verwondingen komt. Uit voorzorg niet weer opnieuw in zijn cel mishandeld te worden, antwoordt hij dat hij gevallen is. Maar zelfs in de Stimmungsberichte van de politieke dienst van het rijkscommissariaat die op 12 maart worden verzonden aan de Berlijnse bazen, wordt dit in twijfel getrokken: ‘De aard van de verwondingen maakte dat vrij onwaarschijnlijk. De algemene indruk was ietwat pijnlijk, klaarblijkelijk ook voor de president’. ‘Ietwat pijnlijk’, niet vanwege de mishandelde terdoodveroordeelde natuurlijk, maar vanwege het propagandistisch effect: ‘Het is zeer te betreuren dat de voortreffelijke houding van het gerechtshof in deze zaak door de handelingen
| |
| |
van kleine mensen op de achtergrond in zekere mate bedorven werd’. Overigens, erg ongerust behoeft de schrijver van deze Stimmungsberichte zich niet te maken. Zelfs in de uitsluitend voor de eigen hoofdredactie bestemde verslagen maakt althans één van de aanwezige journalisten (aanwezig immers om het Nederlandse volk het bewijs van rechtvaardigheid en gerechtigheid te geven?) geen melding van het voorval. Van de anderen zijn de notities niet bewaard gebleven.
Dan worden, tot hun verbazing, nog enkele beklaagden naar voren geroepen, om een paar vragen te beantwoorden. Hollaar is onder hen. Waar de schetsen voor gediend hebben, zo vraagt de president hem, die hij van Vlaardingen had vervaardigd, en waar verschillende gegevens op ingevuld waren. Hij is verwonderd, Hollaar, haalt de schouders op - die vraag is hem immers tijdens zijn verhoren al verscheidene keren gesteld, en ook al eerder in het proces - en antwoordt weer precies hetzelfde als al die vorige keren: ze waren alleen bestemd voor de groepsindeling van de Geuzen, bevatten geen militaire gegevens. Hij mag weer gaan zitten, beseft niet in het minst dat hij zich met dit antwoord het leven gered heeft.
De pleidooien beginnen. Twee van de advocaten hebben zich ermee belast, buiten de verdediging van de hun toegewezen cliënten enkele algemene aspecten van de Geuzenorganisatie te belichten. Het pleidooi van de eerste heeft niet veel te betekenen. Hij wijst slechts op het kinderlijke van de organisatie, op de invloed die de gebeurtenissen in Rotterdam in de meidagen op velen van de Geuzen gehad hebben, op het feit dat zij zich de draagwijdte van hun handelingen niet bewust zijn geweest.
De tweede advocaat snijdt een belangrijker, een principiëler punt aan. Een punt waarmede de levens van verscheidene Geuzen zijn gemoeid. Uitvoerig heeft hij zich verdiept in de Duitse strafwetgeving met betrekking tot het begrip spionage. Slechts voor het ‘heimelijk of onder valse voorwendsels’ verzamelen van inlichtingen heeft de Duitse wetgeving de doodstraf vastgesteld. En noch van heimelijkheid, noch van valse voorwendsels is in de meeste gevallen die hier ten laste gelegd zijn, sprake. De inlichtingen die werden
| |
| |
doorgegeven betroffen veelal objecten die door duizenden Nederlanders dagelijks in het voorbijgaan waargenomen konden worden. Hij concludeert derhalve dat voor deze beschuldiging van spionage geen doodstraffen kunnen worden uitgesproken.
Dan volgen de pleidooien voor elk van de beklaagden afzonderlijk. Ze hebben niet zo verschrikkelijk veel om het lijf. Hoe kan het ook? De advocaten hebben zich nauwelijks op dit proces kunnen voorbereiden, ze weten dat het onmogelijk is een wèrkelijke verdediging op te bouwen op juridische argumenten, beseffen dat ze slechts hier en daar, incidenteel en nooit principieel, een kleine verzachting van straf zullen kunnen bereiken. Sommigen zijn goedwillend, proberen er nog uit te halen wat er in zit, anderen zijn, in het besef van hun onmacht, vrij onverschillig, weer anderen zijn duidelijk ‘fout’, staan geestelijk achter de Duitse overweldigers, hebben niet de minste sympathie voor de aan hun ‘zorgen’ toevertrouwde verdachten. De volgende dag, dinsdag 4 maart, zal de uitspraak vallen. De show wordt voortgezet. ‘In tegenwoordigheid van vele Duitse opperofficieren en de commissaris-generaal van Justitie mr. Wimmer heeft dinsdagmorgen de president van de Krijgsraad uitspraak gedaan in het spionage- en sabotageproces’, zo meldt een van de aanwezige journalisten aan zijn hoofdredacteur.
Van Pijpen beschrijft het weer op zijn manier:
Zeker een honderdtal officieren, waaronder een generaal waren aanwezig om van de uitspraak te kunnen meesmullen. Ook vele Gestapomannen van allerlei aard en rang waren present.
Wij moesten allen gaan staan, terwijl de rechters van hun plaatsen opstonden en las de president de uitspraak voor.
Bernardus IJzerdraat, 49 jaar, gobelinrestaurateur, driemaal doodstraf
Jan Kijne, 46 jaar, vertegenwoordiger, viermaal doodstraf
Ary Kop, 40 jaar, verzekeringsagent, driemaal doodstraf
Jacob van der Ende, 22 jaar, schilder, eenmaal doodstraf
Leendert Keesmaat, 29 jaar, onderwijzer, driemaal doodstraf
| |
| |
Hendrik Wielenga, 37 jaar, electrotechnicus, tweemaal doodstraf
Johannes Smit, 30 jaar, monteur, tweemaal doodstraf
Frans Rietveld, 36 jaar, slijper, eenmaal doodstraf
Leendert Langstraat, 31 jaar, machinebankwerker, eenmaal doodstraf
Jan Wernard van den Bergh, 47 jaar, slijper, eenmaal doodstraf
Albertus Johannes de Haas, 37 jaar, metaalgieter, eenmaal doodstraf
Reijer Bastiaan van der Borden, 32 jaar, hulppolitieagent, eenmaal doodstraf
Nicolaas Arie van der Burg, 36 jaar, vertegenwoordiger, eenmaal doodstraf
Willem Keesmaat, 19 jaar, kantoorbediende, tweemaal doodstraf
George de Boon, 21 jaar, metaalbewerker, tweemaal doodstraf
Louis van 't Hoff, 19 jaar, kantoorbediende, eenmaal doodstraf
Dirk Kouvenhoven, 24 jaar, stoker, eenmaal doodstraf
Sebil Minco, 18 jaar, scholier, eenmaal doodstraf
Achttien doodvonnissen. Vier, tegen wie de doodstraf was geëist, worden veroordeeld tot een minder zware straf. Hollaar, omdat tegen hem, dankzij zijn antwoord op de vraag die hem de vorige dag gesteld was, spionage niet bewezen kon worden geacht, hij krijgt nu zes jaar; Ter Horst, en Bakker en Beyer uit Rotterdam, omdat ook ten opzichte van hen twijfel is blijven bestaan over de vraag of ze spionage hadden bedreven, zij krijgen respectievelijk vijf, drie en drie jaar.
Het voorlezen van de vonnissen gaat verder. De tuchthuisstraffen komen aan de beurt. En de gevangenisstraffen voor de twee beklaagden onder de achttien jaar. Dan, uiteindelijk, zes vrijspraken. Vrijspraken voor de Nijmegenaar en de man uit Souburg, die nauwelijks enig contact met de Geuzen gehad hadden; voor een van de Rotterdammers, van wie ook niet bewezen kon worden dat hij lid was geweest of enige activiteit ontplooid had; voor Van Pijpen, die had kunnen volhouden dat zijn contacten met Keesmaat en enkele anderen nog tot niets geleid hadden; voor de Vlaardingse ptt'er, en, wonder boven wonder, voor Van Kralingen, van wie men kennelijk het stencillen van de Geuzenkranten over het hoofd
| |
| |
| |
| |
| |
| |
heeft gezien, en die wordt vrijgesproken op grond ook van de verklaringen van andere Geuzen dat hij zich ‘na korte tijd’ uit de organisatie terug had getrokken, na eerst al tegen sabotagedaden gewaarschuwd te hebben.
Dan vervolgt de president van de krijgsraad met uitvoerige beschouwingen, die dit Feldurteil in zijn getikte vorm hebben doen uitgroeien tot niet minder dan 98 pagina's.
Aan het aanwezige publiek, en via de persvertegenwoordigers aan het Nederlandse volk, wil men demonstreren van welk een afkeurenswaardige laagheid de tegen de bezettende macht gerichte handelingen waren, op welk een, ook moreel verwerpelijke, wijze deze handelingen werden verricht door groepen hele of halve psychopaten en misdadigers, die voor een deel slechts uit eigenbaat handelden. En tevens wil men er een duidelijke waarschuwing in leggen, opdat de vonnissen een maximum aan afschrikkende werking bereiken: deze verzetsgroepen worden zonder mankeren ontdekt en opgerold, en wij, Duitsers, treden hard en meedogenloos op tegen ieder die zich tegen ons keert.
En aan de eigen Duitse ‘bazen’, in Nederland en in Berlijn, wil men demonstreren op welk een voortreffelijke wijze Wehrmacht en sd hebben samengewerkt om een einde te maken aan onruststokende groepen misdadigers in het bezette Nederland.
Geen overdrijving is voor het bereiken van die doeleinden te groot, geen aantijging aan het adres van de Geuzen te ridicuul. Zó begint het al:
Al in de zomer en de herfst van 1940 wezen voortdurend toenemende sabotagedaden aan Duitse weermachtsinstallaties in heel Nederland op een optreden volgens vaste plannen van een tot dan toe nog onbekende terreur- en sabotage-organisatie. In diezelfde richting wezen ook de steeds menigvuldiger opduikende pamfletten met destructieve en ophitsende inhoud, die duidelijk bepaalde kringen van het Nederlandse
| |
| |
volk aanspoorden tot een uitdagende, de Duitse weermacht en de Duitse staatsleiding in het openbaar op een onbeschaamde wijze beschimpende, houding.
Gemene sluipmoorden op Duitse soldaten, geniepige en arglistige overvallen, die zich van week tot week vermeerderden, moesten - voorzover ze niet als het gevolg van de ophitsing moesten worden gezien - eveneens als het werk van een bepaalde terreurgroep worden beschouwd. Daarnevens groeide het vermoeden - allereerst al met het oog op een opvallende nachtelijke activiteit met lichtsignalen - dat bepaalde kringen niet alleen met Engelse vliegtuigen poogden in verbinding te komen, doch dat men ook, hetzij via vliegtuigen, hetzij via andere geheime verbindingen bepaalde aanwijzingen en richtlijnen uit Engeland ontving. Bij een diepgaand onderzoek van al deze binnengekomen meldingen bleek uit bepaalde, steeds weer terugkerende bijzonderheden in de uitvoering van deze vijandige daden de conclusie te trekken, dat men in ieder geval slechts met een enkele, weliswaar wijdvertakte, maar duidelijk volgens een strak systeem opgebouwde en geleide organisatie te doen had. Het was duidelijk dat, wanneer het gelukte ook maar enkele leden van deze bende te pakken te krijgen, met zekerheid de hele organisatie opgerold zou kunnen worden.
Na langdurige waarnemingen en onderzoekingen en na een intensieve samenwerking tussen de bevelhebber van de weermacht en de bevelhebber van de Sicherheitspolizei en de SD in Nederland gelukte het eindelijk de Duitse politie in
| |
| |
november eerst twee leden van deze terreurbende te arresteren. Zoals reeds vermoed kon na uitvoerige verhoren de gehele organisatie, die zich ‘De Geuzen’ noemde, en die zich als doel gesteld had door middel van geweld de Duitse bezettingsmacht te verwijderen, ontdekt worden.
Daar gaan ze al, de Geuzen. Ze worden verantwoordelijk gesteld voor alles wat er in dat eerste bezettingshalfjaar tegen de Duitsers is ondernomen - en voor nog veel meer. Want och, met die ‘voortdurend toenemende sabotagedaden’ viel het nogal mee, ook en juist volgens Duitse bronnen uit die tijd. En die sluipmoorden op Duitse soldaten, daaronder vielen natuurlijk alle Duitsers die in het pikkedonker, dronken of niet, in het nu eenmaal overvloedig aanwezige Nederlandse water waren gelopen. En dan die verbindingen met Engeland, via vliegtuigen en ‘andere geheime verbindingen’. Arme IJzerdraat, wiens naarstige activiteiten in allerlei richtingen, wiens pogingen via steeds weer nieuwe contacten een weg naar Engeland te vinden, op niets waren uitgelopen, wiens vrouw en zoon na zijn arrestatie de pakken papieren, waaronder zonder twijfel ook schetsen, tekeningen, plattegronden, rapporten van onder de aardappelhoop in de kelder hadden weggehaald, om ze in de kachel te verbranden. En dan die ‘langdurige waarnemingen en onderzoekingen’. Grootspraak. Daan, Broer, Vriend, Iemand, Kameraad... Het mocht wat, die onderzoekingen. Het pamflet, op Koninginnedag bij de dronken Vlaardinger gevonden, was niet eens ter tafel gekomen bij dit proces, niet eens als ‘Geuzen’-pamflet geregistreerd. De Geuzenkranten en hun inhoud vormen een belangrijk onderdeel van de motiveringen van het vonnis. Typerend is dat er van de nummers van de ‘Geuzenactie’ kennelijk geen enkel exemplaar in handen van de Duitsers is gevallen; van de nummers van ‘De Geus’ - naar alle waarschijnlijkheid veertien in totaal - had men er maar vijf in handen gekregen.
Maar toch - flink overdrijven en belasten. De Geuzenorganisatie
| |
| |
veel en veel belangrijker maken dan hij ooit geweest was. Ook hier weer zo duidelijk die poging, hen verantwoordelijk te maken voor alles wat er tegen de bezetters was ondernomen:
De ‘Geuzenkranten’ dienden de onderbevelhebbers als basis voor hun instructie- en besprekings-bijeenkomsten. De uitvoering van sabotagedaden op schijnwerperbatterijen, veld- en telefoonkabels, vliegvelden, werven, spoorweg-installaties, toevoerwegen, bruggen, sluizen, dammen en stuwen werden volgens de beschrijving in de Geuzenkrant diepgaand besproken respectievelijk aan speciaal opgeleide terreurgroepen overgedragen.
Lees het vluchtig, en daar wordt verhaald van alle sabotage die er in vijf jaar bezetting door de gezamenlijke Nederlandse illegaliteit is gepleegd. Lees het nauwkeurig, en ontdek dan de zorgvuldig suggererende zinsconstructie, die in feite niets anders zegt dan: er is over sabotagedaden gesproken en er waren Geuzen die zich op het uitvoeren van sabotage hadden ingesteld. De ‘speciaal opgeleide terreurgroepen’: de tengevolge van vocht uitgaande lont van Keesmaat, het dolkmes van zijn broer, de spieën op de rails, de paar stukgesneden of -geknipte telefoondraden...
Een deel van de geruchten, fantasieën, ongecontroleerde mededelingen en opschepperijtjes die onder de Geuzen - en onder het hele Nederlandse volk in dat eerste bezettingshalfjaar - de ronde hadden gedaan, was tijdens de verhoren natuurlijk ter tafel gekomen. Ze passen voor een groot deel uitstekend in de politiek van deze krijgsraad en men maakt er in het vonnis dan ook dankbaar gebruik van:
Volgens het doel van deze terreurorganisatie moest het Duitse bezettingsleger vernietigd en het land uit gedreven worden. Men beschouwde zich derhalve als de natuurlijke bondgenoot van het Engelse imperium en verklaarde nadere
| |
| |
aanwijzingen speciaal te verkrijgen van de Engelse generale staf, waarmede men via geheime zenders in verbinding stond. De Engelse en Nederlandse regeringen in Londen zouden over het bestaan van het ‘Geuzenleger’ zijn ingelicht en er rekening mee houden... Het ‘grote alarm’ zou 14 dagen tevoren (d.i. voor de Engelse invasie) door de Engelse generale staf aan de leiding van de organisatie doorgegeven worden en dan zou alles klaar moeten zijn...
Overdrijven, overdrijven, steeds maar weer. Zie, hoe de kabelbeschadigingen in Vlaardingen en omgeving worden beschreven. Een gering aantal kapotte telefoonkabels, en hoeveel daarvan waren veroorzaakt door langsrijdende vrachtauto's, hoeveel toeval, het werk van kinderen of baldadige jongens? Dit staat in het vonnis:
De onderzoekingen leverden het bewijs op dat in het kustgebied in het westen van Nederland en speciaal in het tot het operatiegebied behorende deel van de provincie Zuid-Holland al getalsmatig sterke en bijzonder actieve sabotage- en terreurgroepen bestonden, die al in de late zomer en de vroege herfst van 1940, doordat zij actief waren bij het bemachtigen van springstoffen en het plegen van sabotagedaden aan kabels en telefoonleidingen van de daar liggende Duitse weermachteenheden, gesignaleerd werden.
En de wandeling van de broers Keesmaat met de jonge Louis van 't Hoff, de vlugge, bij ingeving aangebrachte snede in de kabel in het Vroesenpark?
De sabotagegroep Rotterdam-Noord onder leiding van de beklaagde Keesmaat vernielde in november 1940 de verbindingskabel van de zoeklicht- | |
| |
batterij om Rotterdam op verscheidene plaatsen dermate omvangrijk, dat de zoeklichten gedurende de in de daarop volgende nacht plaatsvindende Engelse vliegtuigaanval op Rotterdam niet in werking konden treden.
Dat was nog niet genoeg geweest:
Ontelbare andere sabotagedaden in het hele bezette Nederlandse gebied aan alle mogelijke inrichtingen, installaties en voertuigen zijn met zekerheid op rekening van deze volgens vooropgezette plannen georganiseerde sabotagegroepen te schrijven en op de aanstichting van IJzerdraat en zijn onderbevelhebbers terug te voeren.
Tot bijzondere boosheid blijkt de krijgsraad zich opgeblazen te hebben over de zgn. ‘Gewelddaden tegen Duitse soldaten en terreur tegen Nederlanders’:
Zoals reeds aangeduid, had de leiding van de organisatie behalve sabotage tegen militaire doelen ook gewelddaden tegen Duitse officieren en soldaten bevolen. Hierbij trad de misdadige gezindheid van de aanstichters en daders op bijzonder gruwzame wijze aan het daglicht. Men bleef in zijn liederlijke gezindheid niet eens staan bij de eenvoudige sluipmoord, maar daalde af tot de gemeenste gifmoordmethoden van de meest ongecultiveerde wilden, om de moord voor het argeloze slachtoffer nog bijzonder smartelijk te maken.
En wat valt daar dan allemaal onder? De moffen-champagne, de knuppels van Van Muyen natuurlijk, en ook de naar alle waarschijnlijkheid aan het fantasierijke brein van de vijftienjarige zoon van IJzerdraat ontsproten gedachte, Duitse soldaten vergiftigde potloden
| |
| |
in handen te spelen en vergiftigde punaises te bevestigen aan de portierkrukken van Duitse auto's. Die gedachte had - hoe? - zijn weg gevonden in een van de Geuzenkranten, niemand natuurlijk die er verder enige aandacht aan had geschonken, er waarde aan had gehecht of die werkelijk gepoogd had dergelijke plannen uit te werken. Maar voor deze krijgsraad gefundenes Fressen.
Zelfs de vermoorde Ko Boezeman wordt niet met rust gelaten.
Op deze wijze opgehitst en van elk menselijk gevoel beroofd, gingen de daders ook zonder gevoelsmatige remmen aan hun misdadig werk. De ondertussen door zelfmoord gestorven beklaagde Boezeman gooide 's nachts een argeloze Duitse soldaat achterwaarts in Rotterdam in een gracht. En
dat moet er dan natuurlijk ook weer even bij
nog zo menige Duitse
soldaat - het zijn er in de loop van de maand vele geworden - die, eerst lang vermist, daarna in een gracht of kanaal verdronken werd gevonden, of in het donker van achter neergestoken of 's nachts als wachtpost neergeschoten werd, is slachtoffer van deze infaamste van alle aanstichtingen en ophitsingen geworden.
Deze aan het brein van de hem verhoord - en vermoord - hebbende sd'ers ontsproten fantasie over Boezeman werd zelfs aanleiding tot de grootste juridische farce die tijdens het proces werd opgevoerd. Tijdens het proces nog werd deze ‘moord op een Duitse soldaat’ aanleiding om aan de aanklacht tegen IJzerdraat, Kijne, Kop en Leen Keesmaat een achtste punt toe te voegen: aanstichting tot moord. Ondanks protesten van de verdedigers ging de krijgsraad hier in eerste aanleg serieus op in. Uiteindelijk heeft blijkbaar zelfs deze krijgsraad het al te dol gevonden: in het vonnis worden de
| |
| |
beklaagden op dit punt vrijgesproken met de motivering dat tengevolge van de dood van Ko Boezeman niet meer was na te gaan of hij zijn ‘daad’ begaan had tengevolge van de ophitsing van anderen. Over de ‘top’ en de verbinding met Engeland is men kort en duidelijk. Hoewel de Duitsers zonder twijfel beter weten, heeft IJzerdraat hun hier onbewust in de kaart gespeeld:
IJzerdraat zelf verklaart dat hij deze rapporten en plattegronden aan een hogere leiding heeft verstrekt ter doorgeving naar Engeland via ongeveer tien geheime zenders waarvan hij de plaatsing niet kennen of vertellen wil.
Hoewel niet aangenomen wordt dat IJzerdraat nog een ‘hogere leiding’ boven zich had, moet toch op grond van sedert lange tijd gedane waarnemingen met zekerheid vermoed worden, dat aan hem een of andere zonder twijfel bestaande geheime berichtenweg naar Engeland, hetzij via geheime zenders of door middel van vissersschepen, bekend was en dat hij de rapporten op deze manier werkelijk doorgegeven heeft.
En zo gaat het vonnis verder, vele tientallen pagina's lang, in de algemene beschouwingen, in de bespreking van de daden van alle Geuzen afzonderlijk. In een hoofdstuk over de juridische waardering van de Geuzendaden wordt kort ingegaan op het begrip spionage. De president van de krijgsraad komt tot een beschouwing over dit begrip die de advocaten de haren te berge doet rijzen. Noodzakelijk voor het begrip ‘spionage’ is dat heimelijkheid of valse voorwendsels aanwezig zijn; tevens is reeds de bedoeling om die inlichtingen aan de vijand door te geven strafbaar. Het ‘valse voorwendsel’ behoeft dus niet, zoals de verdediging heeft gesteld, aanwezig te zijn. En voor de ‘heimelijkheid’ is het niet nodig dat de inlichtingen via sluipwegen of 's nachts worden verkregen - voldoende is al dat men zonder toestemming van de militaire autori- | |
| |
teiten gegevens over militaire objecten noteert. En op de opmerking van de verdediging over de onbelangrijkheid en de openbaarheid van de objecten wordt geantwoord: ‘Het komt er helemaal niet op aan of het ene of andere object geheim is of niet; want in de meeste gevallen zal de dader dat zelf niet eens kunnen beoordelen’. Simpeler kan het niet.
Zo worden de pogingen van de verdediging om op deze principiële punten iets voor de beklaagden te bereiken, verijdeld. En zo worden niet minder dan negen Geuzen ter dood veroordeeld uitsluitend op het punt ‘spionage’.
Zo gaat het ook op de andere punten van de tenlastelegging. Voor ‘begunstiging van de vijand’ is het niet nodig dat men de vijand werkelijk begunstigt. De loutere bedoeling de vijand te begunstigen is volgens de rechtsopvattingen van de Duitsers al voldoende. En laat de verdediging zich maar niet druk maken over ‘minder zware gevallen’ van Feindbegünstigung. Daar is geen sprake van: uit het karakter van de Geuzenorganisatie vloeit zonder meer voort dat elk geval van begunstiging van de vijand door een Geus als een zwaar geval moet worden aangemerkt.
En dan, eindelijk, komt de krijgsraad tot de apotheose van dit vonnis, een apotheose die zich in het bijzonder over de hoofden van de beklaagden heen richt tot de Duitse bazen en tot het Nederlandse volk. De voorzitter, Kriegsgerichtsrat der Luftwaffe Meister, slooft zich uit en hij krijgt later waar hij op aast: een pluim voor de ‘voortreffelijke’ wijze waarop hij het proces heeft geleid.
De Duitse bezetters in Nederland hebben er steeds naar gestreefd om tegenover de bevolking zeer nadrukkelijk correct op te treden. Door militaire en burgerlijke autoriteiten is bij alle voorkomende gelegenheden steeds weer benadrukt dat wij niets tegen dit Nederlandse volk hebben en het ook geen onrecht willen doen...
Als nu echter door bepaalde kringen van het Nederlandse volk, die er wellicht belang bij
| |
| |
hebben dat de vroegere toestanden blijven bestaan, de tegemoetkomende houding van de bezettingsmacht en van de Duitse autoriteiten als een teken van militaire of politieke zwakheid wordt uitgelegd, en als zij zich daardoor aangespoord voelen tegemoetkomendheid met vijandigheid of terreur te vergelden, dan mogen zij zich eens voor altijd gezegd weten: wij bevinden ons nog in een oorlog, en wij zijn koud en meedogenloos besloten deze oorlog tegen Engeland tot een succesvol einde te brengen... Wie dan gelooft de Engelse oorlogsmacht hulp te kunnen verlenen of in het belang van de Engelsen hier in het land een opstand tegen het Duitse bezettingsleger te kunnen aanstichten, die valt, hoe dan ook. Het is ons met onze oorlogsdoeleinden bittere ernst en we hebben bepaald wel iets anders te doen dan ons in de oorlog met de goedmoedige kalmering van volksophitsers en samenzweerders in te laten... Het is daarom vanzelfsprekend dat - tegelijkertijd ook in het belang van de veiligheid van het Nederlandse volk - de straffen zo bepaald moeten worden dat zij in de toekomst een afschrikwekkend voorbeeld voor diegenen vormen, die misschien geloven nog op dezelfde of vergelijkbare wijze op te kunnen treden. De op spionage, het deelnemen aan vrijscharen en sabotage gestelde straf is ondubbelzinnig de doodstraf. De beklaagden die zich aan een van deze handelingen hebben schuldig gemaakt hadden derhalve ook slechts de doodstraf te verwachten.
| |
| |
En dan, tegen het einde, legt Kriegsgerichtsrat Meister nog de nadruk op de ‘verregaande zachtmoedigheid’ waarmede de krijgsraad, de omstandigheden in aanmerking genomen, is opgetreden. Voor zover jeugdigen terechtstonden (de twee beklaagden beneden de 18 jaar dus) heeft het gerecht volgens de desbetreffende bepalingen van het Duitse recht vergaande mildheid betracht en uitsluitend tot gevangenisstraffen veroordeeld. ‘Dit zelfs in een geval, waar de jeugdige dader handelingen begaan had, die uitsluitend slechts met de dood bestraft worden’ (hier wordt gedoeld op Jan van Wijk). ‘Bij de beklaagden die uitsluitend tot vrijheidstraffen werden veroordeeld is het voorarrest op de meest vergaande wijze afgetrokken...’
Volgt nog de mededeling dat de rechtbank zo menselijk was, slechts daar tot verbeurdverklaring van het vermogen of tot geldboetes over te gaan, waar vrouwen of kinderen niet door deze maatregelen getroffen konden worden of het bestaan van een zaak niet in gevaar gebracht werd, ‘waardoor wederom onschuldigen van hun arbeid en brood beroofd zouden worden’.
De president is uitgesproken, de zitting wordt gesloten, de zaal ontruimd. Bij het uitspreken van de vonnissen hebben ze elkaar eens aangekeken, de Geuzen, ze hebben, als ook tegen hen zelf een doodvonnis viel, nauwelijks gereageerd, hebben de schouders eens opgehaald, of tegen hun naaste vrienden of familielid geglimlacht. Een enkele laat enige snikken horen, maar tot de meesten dringt het nog altijd niet door dat dit bittere ernst is. Ze willen, ze kunnen het nog niet geloven. En daarnaast hebben verscheidenen de vaste wil, zoals een van hen het later uitdrukt: ‘ze zouden aan ons geen lol beleven’. Ze drommen samen, met hun verdedigers. De veroordeelden feliciteren de vrijgesprokenen, de vrijgesprokenen bemoedigen de veroordeelden. Gratie? Ze zijn het er onmiddellijk over eens: voor de tot vrijheidsstraffen veroordeelden zal niets worden gedaan, om de volle aandacht op de terdoodveroordeelden te laten vallen. De advocaten zullen gratieverzoeken indienen. En dan? Afwachten maar. Ze gaan terug naar Scheveningen, een grote verhuizing vindt daar plaats. De achttien terdoodveroordeelden worden bij elkaar geplaatst in twee keer negen cellen tegenover elkaar, vooraan de mid- | |
| |
delste gang van de Cellenbarakken. Alles wat met enige mogelijkheid zou kunnen dienst doen bij een poging tot zelfmoord wordt uit de cellen verwijderd, de luikjes in de celdeuren blijven open, in de gang lopen voortdurend Duitse bewakers heen en weer.
De stemming bij ons in de periode van 4 tot 13 maart was bepaald optimistisch. Praktisch iedereen rekende er op, dat de vonnissen niet voltrokken zouden worden.
Het zijn eigenlijk wel gezellige dagen geweest en wij hebben nog betrekkelijk veel gelachen.
Dit zijn uitlatingen van twee van de achttien terdoodveroordeelden, van twee van de drie die uiteindelijk gratie kregen. Het is moeilijk, bijna onmogelijk, je in te denken hoe die achttien die negen dagen hebben doorgebracht. Hoe ze, ieder naar hun aard, heen en weer geslingerd moeten zijn tussen momenten van de diepste wanhoop en vertwijfeling en ogenblikken van uitgelaten optimisme, waarin zelfs plannen voor de toekomst werden besproken.
Ze hebben elkaar hun levensgeschiedenissen verteld, hebben elk op hun beurt een makker die diep in de put zat, trachten op te beuren, trachten nieuwe hoop te geven, trachten te overtuigen van de onmogelijkheid dat de moffen...
Het is begin maart 1941. Nederland heeft nog geen tien maanden Duitse bezetting gekend. Het zijn maanden geweest waarin de Duitsers geprobeerd hebben hun vriendelijkste masker op te zetten, waarin ze ernstig gepoogd hebben het Nederlandse volk - het ‘Germaanse broedervolk’ - te winnen voor hun eigen, hun nationaal-socialistische overtuigingen en doeleinden. Pas in de laatste maanden zijn ze zich duidelijk gaan realiseren dat die politiek geen schijn van kans maakt; de bezetting heeft hardere accenten gekregen. Maar die maanden hebben de Geuzen niet meegemaakt. Die maanden hebben ze hier, in Scheveningen doorgebracht. Ze kennen het hardere gezicht van de bezetting nog niet, ze hebben het alleen er- | |
| |
varen in de houding en de mishandelingen van de sd'ers en de bewakers, in het optreden, vooral van de openbare aanklagers, tijdens het proces, in de zware vonnissen. Er is nog geen enkel doodvonnis geveld in Nederland. En nu zouden uitgerekend zij de eersten moeten zijn? Och kom! Dat's alleen maar bangmakerij. Wat hebben ze immers - steeds weer dat voortdurend terugkerende onbelangrijk achten van hun eigen werk - al met al gedaan?
En dan - Nederlandse werklui in de gevangenis, en nieuwe gevangenen, hebben verhalen meegebracht over een grote staking in Amsterdam en andere plaatsen in Noord-Holland, op 25 en 26 februari. En ze weten onmiddellijk: die staking is om hunnentwille uitgebroken - hun proces is immers op de 24ste begonnen? Zie je wel - heel Nederland zit immers vol met tien-, nee honderdduizenden mensen die alleen maar wachten op een gelegenheid om openlijk verzet te plegen tegen de bezetters! Alleen al om die reden zullen de moffen, zelfs al zouden ze het willen, hen niet durven executeren. Het hele land zou immers onmiddellijk in opstand komen!
Zo gaan de dagen voorbij. In de andere cellengangen, in al die cellen waar honderden Geuzen zitten, hoort men van het proces, van de vonnissen.
Ook buiten de Cellenbarakken, in heel Nederland, raakt het bekend, via de maximaal toegestane twee kolommen in de kranten, die netjes, na door de Duitse censuur te zijn bekeken, worden gepubliceerd. Verwekt het opschudding? Verwekt het protest? Nee. Het nieuws over de februaristaking, over de aanleiding daartoe en over het neerslaan van de staking dringt langzamerhand door in het hele land. De afkeer tegen de bezetter neemt toe. En daarin vindt de reactie op het bericht van de doodvonnissen zijn plaats. Maar tot meer dan een innerlijke schok, een verontwaardigd woord is het buiten de kring van familie of goede kennissen nergens gekomen. Geloofde men ook buiten Scheveningen, dat de Duitsers het niet zouden wagen de vonnissen te voltrekken?
De Meldungen aus den Niederlanden (rapporten over de situatie in Nederland, regelmatig door de sd vanuit Den Haag naar Berlijn gestuurd) van 12 maart 1941 schijnen in die richting te wijzen:
| |
| |
De door de krijgsraad in het terroristenproces gevelde 18 doodvonnissen hebben een blijvende indruk op de bevolking gemaakt, doch men hoort veelal de opvatting, dat van Duitse zijde een voltrekking van de vonnissen niet in het voornemen ligt. Deze houding van de Duitse autoriteiten zou dan zonder twijfel een gevolg zijn van de Amsterdamse staking, want van Duitse zijde zou men de vrees koesteren dat bij een voltrekking van de doodvonnissen in Nederland een algemene staking zou uitbreken, die zich onder bepaalde omstandigheden ook over de andere bezette gebieden zou kunnen uitbreiden.
Die zelfde houding verklaart misschien ook de laksheid, die spreekt uit de notulen van de vergadering en van het college van secretarissen-generaal van de Nederlandse departementen, de hoogste Nederlandse ambtenaren die tijdens de bezetting in functie waren en die een groot deel van het werk van hun in Londen verblijvende ministers hadden overgenomen. Ze vergaderen drie keer in de week, hebben zo goed als dagelijks toegang tot hun Duitse meesters. Op 7 maart ontvangen ze een verzoek van de advocaten om de gratieverzoeken bij de Duitsers te ondersteunen.
Men is in beginsel geneigd te voldoen aan het verzoek van de verdedigers om het door hen in te dienen gratieverzoek voor de veroordeelden te ondersteunen. Alvorens in deze zaak iets definitiefs te doen zal de Voorzitter van het College zich echter eerst nog in verbinding stellen met een der advocaten van de ter dood veroordeelden,
zo notuleert hun secretaris.
| |
| |
| |
| |
Op 10 maart blijkt dat de advocaten op 12 maart een afschrift van het in te dienen gratie-verzoek aan de voorzitter zullen overhandigen. ‘De Secretarissen-Generaal zullen dit gratie-verzoek bij de Duitse autoriteiten ondersteunen’. Op 12 maart wordt dan medegedeeld dat twee van hen van een onderhoud dat zij ‘dezer dagen’ met dr. Wimmer (de Duitse commissaris-generaal voor bestuur en justitie) zullen hebben, gebruik zullen maken om ‘onder overlegging van deze gratie-verzoeken ten gunste van de veroordeelden genade voor recht te pleiten’.
Maar dan heeft inmiddels al de Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden, generaal Friedrich Christiansen, op 11 maart zijn Gnadenentscheidung ondertekend:
Bij de drie ter dood veroordeelde nog niet twintigjarige Nederlanders Willem Keesmaat, Louis van 't Hoff en Sebil Minco wijzig ik bij wijze van genade de doodstraf in levenslange tuchthuisstraf. Voor het overige wijs ik een gratieverlening af. Het vonnis moet dienovereenkomstig voltrokken worden.
Op 12 maart krijgen een aantal familieleden van de ter dood veroordeelden plotseling bericht dat ze op bezoek mogen gaan bij hun man, hun zoon, hun vader. Ze spoeden zich naar Scheveningen, ontmoeten - in vele gevallen voor het eerst na de arrestatie - hem van wie ze in de kranten hebben moeten lezen dat hij ter dood veroordeeld is. En ook hier weer veelal dat optimisme, dat geloof in een wijziging van de straf. ‘Breng volgende keer de kinderen mee’, zo vraagt de een. En een ander vraagt om een nieuw pak, nieuwe schoenen, want alles is zo versleten. Volgende keer...
Er zal geen volgende keer meer zijn.
| |
| |
| |
| |
13 Maart 1941. Op het middaguur worden de achttien uit de cellen gehaald, naar een spreekkamer gebracht. En daar wordt de Gnadenentscheidung van generaal Christiansen voorgelezen. Daar wordt medegedeeld, dat de vonnissen die zelfde middag om vijf uur voltrokken zullen worden. Vijftien Geuzen staan voor de dood. Drie, de jongsten, krijgen gratie. Onder hen is degene die het meest overtuigd was dat zijn vonnis voltrokken zou worden: hij is Jood en daarom alleen al had hij geen ogenblik op gratie durven rekenen. Onder hen is de jongste van de twee broers Keesmaat. Zijn broer zal worden gefusilleerd; hij kan niet eens blij zijn om zijn eigen gratie.
Ze gaan, voor de laatste maal, terug naar hun cellen, krijgen sigaretten, krijgen toestemming om afscheidsbrieven te schrijven. Enkele familieleden, die de vorige dag niet bereikt konden worden, mogen nog afscheid komen nemen. Enkele andere gevangen Geuzen krijgen toestemming om ook nog even de cellen langs te gaan. Een voor een - de meesten zijn hervormd of gereformeerd - gaan ze naar dominee Bos, de gevangenispredikant.
Zo verstrijken de uren, die hen van de dood scheiden. Kun je nog spreken over moed, moed om te sterven? Mag je spreken over wanhoop, bij de gedachte aan wat ze achterlaten? Ze hebben gevochten met zichzelf, in die laatste uren. En de meesten hebben overwonnen. IJzerdraat, de ontembare, heeft een pyamajasje, waarvan de kleur met een beetje goede wil oranje genoemd kan worden. Hij trekt het over zijn jas heen aan. Zijn felheid, zijn fanatisme, behoudt hij tot het laatst.
Als een van zijn goede vrienden bij Kop afscheid komt nemen, krijgt hij te horen: ‘Beloof me één ding. Als je vrij komt moet je onmiddellijk doorgaan met het werk’.
Het moeilijkst heeft het de ‘verrader’. Die goeie, enthousiaste Geus, die in de twee maanden van zijn lidmaatschap zo actief is geweest, nieuwe leden heeft geworven, op zoek is geweest naar wapens, plattegronden heeft ingetekend met Duitse militaire objecten, gegevens heeft doorgegeven over een munitie-opslagplaats... Die ene Geus, die plotseling zo doodsbang is geworden, die geprobeerd heeft de dans te ontspringen, zijn eigen leven, toekomst, vrijheid te
| |
| |
redden voor zijn gezin. Die in paniek naar de sd is gelopen, alles verteld heeft wat hij wist, beweerd heeft dat hij dat van meet af aan van plan was geweest. De Duitsers hebben snel door dat verhaal heengeprikt. Hij is blijven vertellen, heeft wéér namen genoemd: van de mensen die hij zelf als Geus had aangeworven. Door zijn kameraden is hij, toen ze eenmaal op de hoogte waren, met afschuw bekeken. Zelfs de Duitsers hebben hem geminacht. En nu zit hij hier, hij is één van de vijftien. Klaaglijk klinkt zijn stem door de gang. ‘Jongens, kunnen jullie me vergeven? Vergeef het me alsjeblieft.’ Ze vergeven hem, stellen hem gerust: zonder jou waren we ook gegaan. Ze willen niet met haat in het hart sterven, niet met haat tegen een mede-Geus.
Het wordt tijd. Deuren slaan, er komen meer Duitse uniformen op de gangen. Commando's klinken. In zijn cel heft één van de vijftien het Wilhelmus aan. De anderen vallen in. Dan worden ze uit hun cellen gehaald, een rij wordt geformeerd. IJzerdraat voorop, in zijn oranje pyama. Achter hem de anderen. Omringd worden ze door gehelmde Duitsers. Verwarde kreten klinken nog op uit de cellen rondom. Stemmen van ‘hou je goed’, ‘sterkte’ en ‘tot ziens’. Ze horen het niet meer. En plotseling, als het commando weerklinkt waarop ze zich in beweging moeten zetten, zingen ze. Eerst wat aarzelend, onzeker. Maar dan steeds krachtiger klinkt het ontroerende psalmvers ‘Nu ga ik op tot Gods altaren’.
Zo gaan ze, vijftien Geuzen, de gevangenisdeuren door, de poort uit. Drie Amsterdamse stakers die hun lot zullen delen gaan met hen: E. Hellendoorn, A. Coenradi en J. Eyl. De eerste twee waren betrokken geweest bij de voorbereidingen van de februaristaking, de laatste was op de tweede dag van de staking, terwijl hij manifesten uitgaf, op aanwijzing van een nsb'er gearresteerd.
Buiten wachten de vrachtauto's. Ze klimmen er op, helpen elkaar. Dan rijden de auto's weg, de Van Alkemadelaan af, de duinen in, naar de Waalsdorpervlakte.
Daar klinken na een poosje de salvo's.
| |
[pagina 146-147]
[p. 146-147] | |
| |
| |
| |
| |
In Scheveningen blijven de andere Geuzen achter. Hoeveel het er precies geweest zijn is niet bekend. Meer dan 200 zeker. Verscheidenen zijn er al vrijgelaten, onder hen de zes vrijgesprokenen in het proces. Er worden er meer vrijgelaten, vandaag twee, morgen vijf. Ouwe Kees van Aken is één van hen. Wie blijft, leeft in onzekerheid. Komt er een nieuw proces? Zullen er weer doodvonnissen vallen? Dan, plotseling, op 8 april, krijgen de meesten zekerheid. Een groot transport wordt geformeerd. 157 Geuzen vertrekken uit Scheveningen naar het concentratiekamp Buchenwald, bij Weimar. Geen nieuw proces, geen doodvonnissen. Maar daarvoor in de plaats de verschrikkingen van de Duitse concentratiekampen. 157 Geuzen vertrekken. 54 van hen zullen de bevrijding niet meer meemaken. 157 Geuzen, in leeftijd variërend van ver in de vijftig tot nog geen twintig jaar, verdwijnen in de nazi-kampen. Ze worden verspreid over heel Europa. Eén van elke drie bezwijkt aan de ontberingen, aan de ziektes, de honger, de mishandelingen. Auschwitz, Bergen-Belsen, Buchenwald, Dachau, Ebensee, Gross Rosen, Mauthausen, Melk, Neuengamme, Ravensbrück, Sachsenhausen. In al die kampen, waarvan ze nooit eerder hadden gehoord, brachten Geuzen uit Vlaardingen, Maassluis, Schiedam, Rotterdam en al die andere Nederlandse steden en dorpen, hun laatste uren door, sommigen nog gesteund door de aanwezigheid van een of meer makkers, velen alleen, hopeloos alleen tussen Russen, Polen, Duitsers, Fransen, Belgen en al die anderen, die, als zij, de moed gehad hadden zich te verzetten tegen het nationaal-socialisme. Eén van hen is Daan van Striep; hij overlijdt op 9 februari 1945 in Buchenwald.
En zij die terugkomen? Tientallen van hen zijn voor hun verdere leven invalide, verscheidenen sterven nog, soms jaren na de bevrijding, als gevolg van de doorstane ellende.
De 22 in het proces tot tuchthuis- of gevangenisstraffen veroordeelden hebben het naar verhouding nog het beste gehad. De toestanden in de meeste Duitse gevangenissen zijn veelal aanzienlijk beter geweest dan in de concentratiekampen. Verschillende van hen worden, nadat hun straftijd om is, vrijgelaten en komen nog voor het einde van de oorlog weer thuis. Anderen worden na het uitzitten
| |
| |
van hun straf naar een concentratiekamp gebracht en maken dezelfde ontberingen door als de 157. Maar als groep hebben ze het gemakkelijker. Slechts één van hen komt in gevangenschap om het leven: Adrianus de Keizer uit Schiedam, slijper bij Wilton. Tot 2½ jaar tuchthuis is hij veroordeeld, maar als zijn straftijd om is, wordt hij niet vrijgelaten. In de zomer van 1944 wordt hij overgebracht naar het concentratiekamp Flossenburg en vandaar gaat hij naar Mauthausen. Daar overlijdt hij in december 1944, kort voor zijn zestigste verjaardag. En Klaas ter Horst, tot vijf jaar tuchthuis veroordeeld, wordt nog voor zijn straftijd om is, ernstig ziek en verzwakt naar huis gestuurd. Ook hij zal de bevrijding niet meemaken. Begin januari 1945 overlijdt hij in Utrecht, 27 jaar oud. Maar de twintig anderen blijven in leven. Ook Minco, de Jood. Zelfs hij.
|
|