| |
| |
| |
[VI]
In Vlaardinger-Ambacht en Maasland is de beloning maar vijfhonderd gulden, maar daar is dan ook alleen maar sprake van het ‘herhaaldelijk’ doorsnijden van de telefoonleidingen...
En een gemeentebode rijdt op zijn fiets rond met tientallen briefjes:
Ingevolge artikel 12 van de ‘Wet betreffende bescherming tegen luchtaanvallen’ vorder ik hierbij met ingang van hedenavond uw medewerking tot het beveiligen van de aangebrachte telefoonleidingen van de Duitse weermacht. Door het hoofd van de luchtbeschermingsdienst, of namens hem, zal U worden medegedeeld, waarin deze medewerking zal bestaan.
De Burgemeester van Vlaardingen.
Welja, zo gaat dat. Vlaardingse arbeiders, huisvaders, zo van hun werk, óp naar de telefoonleidingen, ten bate van de luchtbescherming. Daar gaan ze, de brave Vlaardingers, met hun pakje brood en hun thermosfles. Mopperend, de een op de moffen, de ander op de saboteurs. Ze krijgen hun aanwijzingen: heen en weer lopen, bij constatering van poging tot vernieling direct alarm maken, aan de surveillerende Duitse patrouilles op navraag brief van de burgemeester tonen. ‘Eventuele onopgemerkte aangebrachte vernielingen zullen door de Duitse weermacht voor rekening van de controle worden gesteld.’ Zijn er Geuzen bij de 150 gevorderden? Natuurlijk zijn er Geuzen bij! Ze mopperen, net als de anderen, sommigen op de moffen, sommigen op de saboteurs. En allemaal krijgen ze een vergoeding van een rijksdaalder per 5½ uur dienst.
Dat gaat natuurlijk niet. Overdag je werk, en dan 's nachts die kabels bewaken: van acht tot half twee, of van half twee tot zeven. Het duurt ook maar één nacht. De volgende dag worden de Vlaardingse werklozen ingeschakeld, zodat, zoals de Nieuwe Vlaardingsche Courant van 13 september meldt, ‘de Vlaardingse burgerij voor de wacht niet meer lastig gevallen zal worden’.
Hoe gespannen de toestand in Vlaardingen in die dagen is, en -
| |
| |
vooral - hoe geïrriteerd de stemming bij de Duitsers, blijkt uit een ‘Rapport over post 22’, dat het hoofd van de luchtbeschermingsdienst een paar dagen later moet opmaken:
Zaterdag, 14 september 1940 was deze post bezet door A. v.d. Knaap en W. Bot. Ongeveer 10.15 werden deze personen beetgepakt door een Duitse soldaat, vergezeld door 6 andere Duitse soldaten.
Er werd hun gezegd: ‘Als de draden stuk gaan, maak ik je dood en als ik je zeg, knielen, dan zal je knielen’.
Daarna werd de bajonet getrokken en met dit wapen vooruit werd het commando gegeven: knielen en opstaan, tot 4 maal toe.
De hulpagent van politie, H. Benard, die de wacht had op de Parallelweg, begaf zich ter eventuele assistentie naar de overweg. Daar aangekomen werd hij gedwongen eveneens aan de oefening deel te nemen.
Toen de heren daar genoeg van hadden begaven zij zich naar de overzijde van de spoorbaan, vernielden daar 2 richting-aangevende borden en verdwenen over de Parallelweg in de richting van de Bat.Petr.My.
Dronken soldaten? Natuurlijk. Daarom zijn er uit hun gedrag niet al te veel conclusies te trekken. Maar wanneer we bedenken dat de consignes voor het gedrag van de bezettingstroepen toen - september 1940 - nog altijd stonden in het teken van de ‘verbroedering met het Nederlandse volk’, en dat op een correct optreden sterk de nadruk werd gelegd, dan springt deze ervaring in Vlaardingen er toch wel even uit.
| |
| |
| |
| |
Ter Horst heeft, dat weekeinde, een gemakkelijke overwinning. Goed, over sabotageplannen zal niet meer worden gesproken. Tenzij - Kop, en vooral ook Smit (de man van Wilton), leggen daar de nadruk op - het iets van onmiddellijke grote betekenis kan zijn. Ze zullen voortgaan met het zoeken naar wapens en springstoffen, voortgaan met het doorgeven van inlichtingen, voortgaan met het noteren van nsb'ers en andere gevaarlijk geachte figuren, en vooral, ze zullen voortgaan met de voorbereidingen voor de invasie, opdat ze gereed staan, als de Engelsen komen...
Kop waagt nog één poging: verandert er dan eigenlijk wel iets? Wie van de aanwezigen hééft eigenlijk sabotage gepleegd, nou? Ze grijnzen wat, kijken van de een naar de ander, maar niemand antwoordt. Het nieuwe consigne zal doorgegeven worden aan de groepen en zo zal het dan wellicht ook wel terechtkomen bij de - aan de Vlaardingse top onbekende - saboteurs.
Is het toeval geweest? Of is er werkelijk sprake geweest van een ‘stopzetten van de sabotage’? Niemand is er, die op die vraag na 24 jaar nog een concreet antwoord kan geven. Een feit is, dat er na half september in Vlaardingen geen sabotage meer aan het daglicht getreden is. En op 16 oktober bevat de Nieuwe Vlaardingsche Courant een mededeling van de burgemeester, dat ‘de Duitse overheid, met name de Ortskommandant hier ter plaatse, heeft goed gevonden, dat de wachten ter bescherming van de telefoondraden worden ingetrokken’. Onder voorwaarde natuurlijk dat de Vlaardingse burgerij zich aansprakelijk stelt en iedere beschadiging of vernieling direct aan de politie meldt.
De andere activiteiten worden voortgezet. De vermenigvuldiging en verspreiding van de Geuzenkranten ondervindt door het zich terugtrekken van Van Kralingen geen vertraging. Een andere stencilmachine staat ter beschikking. Kop bemoeit zich er zelf een paar keer mee, opdat alles vlot blijft verlopen. De Geus van 1940 blijft verschijnen. Fel, heftig in zijn uitlatingen, ongecontroleerd vaak voor wat betreft de feitelijke inhoud. Duidelijk minder van ‘journalistieke’ kwaliteit dan de andere illegale bladen, die in deze
| |
| |
maanden zo langzamerhand gaan verschijnen, Bulletin, Vrij Nederland, en de Nieuwsbrieven van Pieter 't Hoen. Maar steeds geschreven met dat doel voor ogen: het opwekken van de geestkracht, het levend houden van haat en afkeer tegen de Duitse bezetters. De lezers moeten het telkens weer horen: er is in deze tijd maar één houding mogelijk, die van principieel verzet - verzet zonder enig compromis. En daarom doet het er weinig toe, of de feitelijke mededelingen over Duitse schanddaden zo dikwijls op weinig meer dan geruchten berusten.
Verzet... en geen compromis, dat blijft het uitgangspunt. Zo wordt ook begin september 1940 de Nederlandse Unie in ‘De Geus’ gesignaleerd. De Nederlandse Unie, waarvan de top, uitgaande van de overtuiging dat Duitsland de oorlog niet meer kan verliezen, poogt in loyale samenwerking met de Duitsers zo veel mogelijk van het Nederlandse volkskarakter en de Nederlandse zelfstandigheid in het ‘nieuwe Europa’ te redden. De Nederlandse Unie, waarvan in een paar maanden tijd honderdduizenden Nederlanders lid worden, Nederlanders die niét in een Duitse overwinning geloven, die geen behoefte hebben aan loyaliteit ten opzichte van de vijand, die de Unie alleen zien als bolwerk tegen de gehate nsb, als middel om het aan de macht komen van Mussert en zijn volgelingen te verhinderen. Over de redenen, waarom de Duitsers in eerste aanleg de Unie zo welgezind zijn, over het gevaar van nazi-indoctrinatie via de Unie, bekommeren die honderdduizenden goede vaderlanders zich niet. Ze kunnen dat ook niet, ze hebben geen inzicht in die ‘hogere’ politieke bedoelingen van Seyss-Inquart en zijn handlangers. Ze worden lid van de Unie, dragen het speldje met de Nederlandse leeuw en worden de meest gevreesde vijanden van de nsb, die zijn eigen positie - tòch - bedreigd ziet.
Maar de auteur in ‘De Geus’ - wie is het geweest: IJzerdraat, Kijne, of nog iemand anders? - hoeft geen benul van hogere politiek te hebben. Verzet... en geen compromis. Wie dat als principieel uitgangspunt voor zijn denken en handelen heeft, behoeft geen fraai klinkende formuleringen, wel-overwogen en afgewogen beschouwingen. Hij wéét het, in september 1940:
| |
| |
Seyss-Inquart lacht in zijn vuistje: zijn verdeel-en-heers-molentje maalt er zo lustig en goed. Een stuk of zes vreselijk nationaal en geducht sociaal doende verradersverenigingen trachten de koppen der Nederlanders aan het suizelen te maken en hun onderscheidingsvermogen lam te slaan...
En Seyss buldert in zijn binnenkamer, waar hij nu reeds watertandt bij de gedachte, dat hij straks het door die nationaal en sociaal scheldende en bekvechtende ridders gek gemaakte volk naar hartelust kan tiranniseren... Maar Seyss is listig als wijlen Alva. Hij heeft allang in de gaten gehad, dat ons volk van stoere, nuchtere mannen en rustige, verstandige vrouwen er niet zo gemakkelijk invliegt door marktgeschreeuw over nationaal en sociaal...
Goddank, daar wordt hem het voer zo maar voor het vreten toegeworpen. Linthorst Homan, Einthoven en De Quay zijn het, die zo gul zijn. Zij richten de Nederlandse Unie op, laat ons onderstellen met de beste bedoelingen voor ons volk. Maar zij zijn wat bang en heel niet fier als ware Nederlanders. Dat blijkt uit hun oproep aan het Nederlandse volk, waarin zij het uitnodigen samen te werken met de Duitse overheid!
God bewaar ons! Rotterdam!!! Middelburg!!! Den Helder!!! De Indische gijzelaars!!!
God bewaar ons voor samenwerking! Nooit, nooit, nooit. Liever ons dood gevochten, ons hele land verwoest in de strijd tegen die satanische Nazi's, dan ze de medewerking aangeboden van slechts één hand van de
| |
| |
grootste beroerling uit ons dapper en roemrijk volk.
Maar Seyss ziet dit nog niet zo. Hij ziet drie bekende en invloedrijke Nederlanders, die een lekker potje stoven, waarvan hij fijn zal smullen. Zij krijgen stellig heel wat volgelingen, denkt de smuigelaar, en die krijgen ze wel zo ver als ik met de ‘nationaal-socialisten’ en mijn Oranje-verbod niet kon krijgen... Alleen zorgen dat de heren het woord ‘Oranje’ niet uitspreken.
Een beetje rood, wit en blauw op hun aanplakbiljetten, dat kan er nog bij door.
Ze zetten er immers ook zo fijn bij ‘samenwerking met de Duitse overheid’. En dat betekent op de duur toch het zwarte hakenkruis op witte cirkel in een rode vlag. Dan verdwijnt dat stomme blauw wel. En vooral dat vervloekte Oranje.
Seyss is een listig kapitein op het kaperschip met het hakenkruis. En daarop, God beter het, klimmen me nu, die drie Nederlanders om als slaven te gaan roeien en in de zeilen te blazen... Stommelingen, spring over boord en tracht zwemmend weer het goed Nederlandse schip van staat te bereiken... En kun je het niet meer bereiken, welaan dan, het graf in de golven is eervoller dan de galeislavendienst. Keert terug kerels, verraad Nederland niet!
Ze zijn teruggekeerd. Nog geen jaar heeft het geduurd voor aan iedereen bleek dat voor de Unie geen speelruimte was overgebleven. En het moet een opluchting zijn geweest toen hij eindelijk - in de herfst van 1941 - werd opgeheven. Veel contacten waren er in die
| |
| |
tijd gelegd tussen Unieleden, goede Nederlanders, contacten die later zijn uitgegroeid tot waardevolle verzetsgroepen. Maar dat was allemaal later, veel later.
Zoals de Geuzen in alles vooraan gestaan hebben, de eersten zijn geweest, in alle mogelijke vormen van verzet, zo zijn ze ook hierbij de eersten geweest die het gevaar van het compromis zo meedogenloos hebben gesignaleerd.
‘Alle mogelijke vormen van verzet?’ En is dan niet de voornaamste vorm van verzet in het Nederland van de jaren '40-'45 geweest het strijden voor de vrijheid en het leven van door de Duitsers vervolgden? De hulpverlening aan Joden, aan arbeiders die weigerden in Duitsland te gaan werken, aan ondergedokenen van alle mogelijke categorieën, aan uit Duitse krijgsgevangenkampen gevluchte soldaten, aan neergeschoten geallieerde vliegers? Dat soort verzet hebben de Geuzen dan toch niet bedreven? Er was immers nog geen echte Jodenvervolging in 1940? Er waren toch nog geen onderduikers? Er waren toch nog geen vluchtwegen voor geallieerde militairen?
Toch! In het zelfde nummer van ‘De Geus’ van begin september 1940 blijkt men via de Italiaanse radio een bericht opgevangen te hebben dat in Nederland een krachtige anti-Joodse actie zou worden gevoerd. Een korte beschouwing. Dan: ‘We kunnen in dit blaadje niet al te uitvoerig zijn, anders zouden we een encyclopedie openslaan en een reeks van honderden namen van Joden overschrijven, die wegens hun verdiensten voor altijd aan de vergetelheid ontrukt zijn’. Helemaal vrij van vooroordelen is de schrijver niet. Hij wil wel toegeven dat er ‘heel wat schorriemorrie onder de Joden zit’ en hij heeft ernstig bezwaar tegen ‘het dwaze vasthouden van orthodoxe Joden aan sommige oude gebruiken, die thans niet meer op hun plaats zijn, zoals het zgn. rituele slachten’. Maar toch, dat telt niet mee. En hij komt weer - intuïtief, in september 1940 - tot het enig juiste standpunt:
| |
| |
Wij Geuzen, hebben maar één antwoord op de instelling van de Anti-Joodse campagne in ons land. Wij willen niet, dat in de roemrijke geschiedenis van ons land zo'n stinkende vuiligheid als rassenhaat wordt ingevlochten en we waarschuwen daarom ieder... dat het hem slecht zal gaan, als hij de eer van ons land bezoedelt door enige rassenhaat, welke ook, te bevorderen of toe te staan.
Schrijverij? Ja. Maar ook met de daad trachten ze de in nood verkerende medemens te helpen, hoe primitief het ook gaat.
Iemand uit Zwijndrecht heeft familie in Noord-Frankrijk. Daar belandt een Engelse soldaat, die in mei daar gevochten had, krijgsgevangen gemaakt was, en na korte tijd ontsnapt. En een paar weken later gaat de Engelsman de weg die in de latere oorlogsjaren zovele van zijn landgenoten in omgekeerde richting zullen afleggen: hij gaat vanuit Noord-Frankrijk naar Nederland, in de hoop daar een weg naar Engeland te vinden. In Zwijndrecht vindt hij een nieuw duikadres. Een Rotterdammer, zelf nog geen Geus, heeft van een Geuzenlid gehoord dat er een weg naar Engeland moet zijn, per vliegtuig. Hij komt in Zwijndrecht, spreekt - met handen en voeten - met de Engelsman, en gaat aan het werk. Zijn Geuzencontact geeft de aanvraag door. Ze horen een paar dagen niets en gaan zich afvragen of het niet wat lang duurt op die manier. Een andere Geus komt met een nieuw verhaal, een gerucht dat vaker de ronde gedaan heeft in het bezette Nederland van 1940: Colijn zou Amerikaans staatsburger zijn en kunnen helpen.
Hoe komen al die geruchten toch in de wereld? Waarom wordt er toch zo weinig aan getwijfeld? Zie, wat een perscensuur in enkele maanden tijds kan bereiken!
Er gaat een Geus op stap. Colijn zal kunnen helpen, natuurlijk. Kent hij het adres van Colijn? Hij komt er achter. Hij staat bij
| |
| |
Colijn op de stoep, belt aan. Een dame doet open. Is mijnheer Colijn thuis? Nee, niet thuis. Een heer loopt in de gang. Dat moet de secretaris van Colijn zijn, een ingewijde. Mijnheer, hoort U eens. Mijnheer komt naar de deur: wie bent U? Drommels ja, hij moet zich voorstellen. Maar niemand kent zijn naam natuurlijk. Hij weet raad (daar zijn toch juist die wachtwoorden voor ingesteld?): Scheepstimmerwerf. Geen reactie. Mijnheer kijkt hem vragend aan. Dan maar het wachtwoord van vorige week: Scheepsijzerhandel. Ik begrijp niet wat je bedoelt, vriend. Teleurstelling, een klein paniekje: de secretaris van Colijn kent het wachtwoord niet, is dus geen Geus. Wegwezen. En hoofdschuddend gaat hij terug naar Rotterdam: begrijp je dat nou van die Colijn? De zoveelste weg naar Engeland blijkt een illusie te zijn.
Hij verwijt het zijn medegeus: jij met de fantasie-verhalen! Maar die haalt lakoniek zijn schouders op: kan ik er wat aan doen? Ik had het toch ook maar van horen zeggen?
Ze gaan door, de Geuzen. De entree die Kop al maanden tevoren via Smit bij Wilton gekregen heeft, werpt vruchten af. Smit is fel, actief, wat zorgeloos en loslippig misschien (over dat laatste krijgt hij zelfs met Kop een keer ruzie). Maar hij werkt als een paard om de organisatie uit te breiden. De Wilton-Geuzen nemen snel in aantal toe. En verschillenden worden - zo rolt de sneeuwbal nu eenmaal - sergeant, luitenant of zelfs kapitein over weer nieuwe groepen, ook buiten Wilton. Nieuwe groepen in Vlaardingen, Schiedam, Rotterdam.
Ook in Rotterdam gaat het aantal Geuzen in de honderden lopen. Twee hoofdlijnen zijn er in de Rotterdamse organisatie. Eén groepering, met aan het hoofd de onderwijzer Keesmaat, heeft zijn verdere contact via Kijne, oud-collega en wandelvriend van Keesmaat. Kijne heeft Keesmaat de rang van majoor toebedeeld; hij voert op papier het bevel over niet minder dan zeventien groepen, in Rotterdam, Zwijndrecht en Dordrecht. Aan de top van de tweede Rotterdamse Geuzenlijn staat Rietveld, slijper bij Wilton. Zijn verbinding loopt naar Kop, soms via Smit, meestal via Van den Bergh,
| |
| |
ook een Wilton-man, die als verbindingsofficier optreedt. Over veertien Rotterdamse groepen heeft Rietveld het ‘bevel’, samen zowat 150 man. Verschillende van zijn sergeants werken ook bij Wilton.
Heeft het hier nog zin, over de activiteiten van die Rotterdamse Geuzen te vertellen? Het zouden de al bekende verhalen worden. Verhalen over het werven van nieuwe leden, het doorgeven van Geuzenkranten, het houden van wapeninstructie, het verzamelen en doorgeven van inlichtingen. Wie de Vlaardingse Geuzen kent, kent de Geuzen in Maassluis, in Rotterdam, Schiedam, Lekkerkerk, Zwijndrecht, Dordrecht, Schoonhoven, Waddinxveen, Alphen, Delft, Den Haag, en noem maar op, waar nog meer.
Daarom alleen maar een paar grepen uit de activiteiten in enkele van die andere plaatsen. Een paar grepen dáár waar er, in historisch perspectief en op aanwijzing van de schaarse gegevens die er bijna 25 jaar later nog zijn te achterhalen, kenmerkende of interessante afwijkingen zijn van het beeld dat zich in Vlaardingen voor ons heeft ontrold.
Leen Keesmaat heeft een broer, Wim, ruim tien jaar jonger dan hij. In augustus maakt Leen zijn broer deelgenoot van zijn Geuzengeheim. Veel vertelt hij hem niet, een enkel Geuzenkrantje geeft hij hem. Maar het is voldoende. Wim woont in Dordrecht. Daar zal hij een groep op moeten bouwen, waar hij dan, met al zijn 19 jaar, de leiding over zal krijgen. Hij wil aan het werk, wil ook ‘wat doen tegen die moffen’. Of misschien zelfs wel ‘voor zijn vaderland’. Maar het lukt hem niet erg. Hij kent wel mensen in Dordrecht, maar hij beschouwt ze niet als de meest geschikten. En wie kun je vertrouwen? Na een poosje komt hij tot de conclusie: het is hem te link. Op zijn oudere broer kan hij bouwen. Maar verder, nee. Geen verdere contacten. Hij werkt verder, alleen. En hij ontwikkelt een specialisme dat belangrijk is voor de Geuzen; hij gaat op zoek naar wapens, naar springstof. Onvermoeibaar trekt hij er op uit, alle verhalen en geruchten gaat hij controleren. Hij trekt de polders in, en de Biesbos. En hij boft. Telkens vindt hij wat. Revolvers,
| |
| |
springstof, en alles wat daarbij hoort: lonten, slaghoedjes. De voorraad groeit aan tot er op den duur vele tientallen kilo's trotyl aanwezig zijn in de opslagplaats van zijn broer in Rotterdam. Vandaar gaat het naar andere groepen. Wie springstof nodig heeft, trekt maar aan de bel en het komt er.
Vooral naar Wilton gaat er trotyl. Want op Wilton worden opdrachten uitgevoerd voor de Duitse marine. Onderzeeërs, torpedoboten liggen regelmatig aan de werf. Daar heeft Smit het oog op laten vallen. Zelf heeft hij geen toegang tot de boten, zijn werk ligt elders. Maar er zijn voldoende Geuzen die wel op en aan de boten werken. Een torpedoboot wordt gerepareerd. Springstof. Weg vaart de torpedoboot, Smit is te laat. Een U-Boot wordt afgebouwd. Volgende week zal de proefvaart zijn. Op die proefvaart moet hij zinken. Springstof. Een Vlaardingse Geus gaat het in Rotterdam halen, komt met enkele kilo's trotyl aandragen.
En een paar dagen later komt Smit jubelend bij Kop binnenvallen: jongens, het is gelukt, de U-Boot is niet teruggekomen. Grote vreugde, schoudergeklop, vragen: hoe? Nee, geen details. Mond houden, want dit kan gevaarlijk worden. Prachtig Jan, geweldig. Mond houden, natuurlijk. Gek toch, in dat Nederland van herfst 1940, hoe dan tezelfdertijd een gerucht ontstaat, dat zich uitbreidt, per trein verder reist, tot duizenden in enkele dagen wéten: bij Wilton hebben ze een U-Boot laten zinken.
Wie er gaat twijfelen? Niemand. Behalve misschien een enkele pientere Vlaardingse Geus, die na een paar weken nog niets gemerkt heeft van enige Duitse reactie, en die Smit kent, kent als een 100 pct. Geus, maar ook als iemand die wel graag een beetje dik doet, het wat mooier voorstelt dan het is.
In Rotterdam ligt het maar te liggen, al die springstof. Keesmaat wil zelf wel eens zien wat je er mee kunt doen. Eén van zijn goede Geuzen-vrienden woont in Lekkerkerk. En op een zondagavond gaan ze op stap: Keesmaat, zijn broer uit Dordrecht en de Lekkerkerker. De Keesmaats zijn gereformeerd, en Wim heeft nog een grapje gemaakt; mogen we dat wel doen, op zondag? Maar zijn
| |
| |
luchthartige, zorgeloze broer is ernstig geworden de laatste maanden, en een beetje grimmig antwoordt hij: de oorlog gaat door, elke dag, ook 's zondags.
Met zijn drieën gaan ze op stap, naar het Vroesenpark. Daar staan zoeklichten van de Duitsers opgesteld en die moeten maar eens onklaar gemaakt worden. Een blokje trotyl, een lont, een slaghoedje. De electromotor die de stroom levert voor de zoeklichten moet er aan geloven. Hij staat opgesteld in een keetje, een paar meter van de straat. Leen Keesmaat en George de Boon gaan er op af, verdwijnen achter de keet, Wim blijft achter, om te waarschuwen als er onraad dreigt. Het duurt een paar minuten, dan komen de twee weer tevoorschijn, zwijgend, hoofdschuddend. Mislukt, de lont wilde niet goed branden, was na een paar centimeter uitgegaan.
Wat teleurgesteld wandelen ze nog wat rond, gaan dan weer huiswaarts. Over ‘nog eens proberen’ wordt niet gesproken.
Die week ontmoet Wim Keesmaat een stadgenoot, die de oorlogsdagen als matroos meegemaakt heeft. Hij is al, zo vertrouwt hij Wim toe, een poos op zoek naar een mogelijkheid om naar Engeland te gaan; hij kan de nederlaag maar niet verkroppen. Maar dat moet niet zo moeilijk zijn, weet Wim te vertellen: mijn broer weet de weg wel. Zaterdagavond, ze fietsen naar Rotterdam, komen bij Leen Keesmaat aan. Die hoort het verhaal, belooft ervoor te zullen zorgen. Er moeten mogelijkheden bestaan: per vliegtuig, en per duikboot. Laat Van 't Hoff zich maar gereedhouden, binnen een week zit hij in Engeland.
Het is mooi weer, die avond. Ze gaan nog wat wandelen. En natuurlijk komen ze weer door het Vroesenpark. Ze passeren het keetje, waarin zich ook de telefoonaansluiting bevindt. De kabel ligt zo maar langs de afrastering. Wim Keesmaat krijgt een ingeving. ‘Lopen jullie maar door, ik ben er zo weer’, zegt hij tegen de anderen, pakt zijn dolkmes, bukt zich, zaagt even en haalt broer en vriend weer snel in. Als een paar uur later het eerste Fliegeralarm van die nacht gegeven wordt, wordt tevergeefs gebeld naar de wachtpost in het Vroesenpark. De zoeklichten komen niet in werking, het af- | |
| |
weergeschut in de omgeving moet maar wat in het wilde weg in de donkere lucht schieten, wordt niet geleid door de melkwitte stralen van de zoeklichten die erop uit zijn de geallieerde vliegtuigen als helder glimmende insecten in hun web te vangen. In het zwarte gat zoemen drie, zes Engelse vliegtuigen, met tien, twintig, dertig Engelsen aan boord, even veilig, even rustig, op weg naar hun doel. Hoe simpel ging dat, hoe doodeenvoudig, hoe zonder enig risico eigenlijk. Je verwondert je er bijna over dat er, in die eerste maanden van de bezetting al, niet elke nacht tientallen, honderden kabels zijn gesneuveld. Hoe weinig wil moet er toch geweest zijn tot actief verzet. De afkeer van de Duitse bezetters was snel gegroeid, na die eerste paar weken van onzekerheid, in mei en juni. De gedachte, dat wij ons geestelijk te weer moesten stellen tegen het nationaalsocialisme, won steeds meer veld. Hier en daar waren wat groepjes voorzichtig bezig een organisatie voor te bereiden om, in geval van een invasie, de Engelsen te kunnen helpen, nsb'ers te arresteren en rust en orde te handhaven tot het moment waarop de eigen regering weer het heft in handen zou kunnen nemen. Maar om zomaar, als bij ingeving, een kabel door te snijden - en laat ons er nu maar niet over filosoferen of Wim Keesmaat die avond in het Vroesenpark in Rotterdam
vijf of tien Engelsen het leven gered heeft, die anders in die zoeklichtbundels zouden zijn terechtgekomen - daarvoor moest je toch, in die tijd, Geus zijn.
Ze gaan door, de Geuzen. In Delft is het Henk Wielenga, electrotechnicus, voormalig onderofficier, die als luitenant van de Geuzen een groep leidt. Hoe hij lid werd? Och, tijdens een wandelmars ontmoette hij Kop... Hij is één van de weinige Geuzen, die een illegaal contact buiten de groep heeft: de Delftse od-groep, onder leiding van professor Schoemaker. Wielenga en Schoemaker hebben Delft in twee delen gesplitst. Bij een Engelse invasie zal Wielenga met zijn Geuzen het noordelijke deel van de stad voor zijn rekening nemen. Schoemaker met zijn od-ers de zuidelijke helft. Een aantal strategische punten heeft Wielenga, met hulp van enkele van zijn mensen, al uitgekozen, een lijst van te arresteren
| |
| |
personen ligt gereed. Aan wapens beschikt hij voorlopig alleen maar over een uit een sloot opgeviste mitrailleur, een (Duitse) revolver en een dolk. Maar dat kan snel veranderen. Schoemaker is nog niet zo ver; en Wielenga tracht hem wat te haasten, port hem aan op te schieten met zijn organisatie: de Engelsen zouden immers vóór Kerstmis nog wel eens kunnen landen?
Weer dat zelfde optimisme, dat grenzeloze, op niets gebaseerde optimisme, dat bijna iedereen in Nederland kent in die dagen. De eerste wereldoorlog had vier jaar geduurd. Maar dat zou nu, met de moderne bewapening, onmogelijk zijn. Rustpauzes zijn er zo nu en dan nodig in een oorlog, natuurlijk. Maar als ze eenmaal echt beginnen... dat hebben we toch zelf aan den lijve ondervonden in de meidagen? Hitler heeft zijn plannen voor een landing in Engeland definitief opgegeven. Overigens (ook dat vertelden die hardnekkige geruchten keer op keer) na verschillende mislukte pogingen; het was niet voor niets dat de hele Nederlandse kust tot spergebied was gemaakt: duizenden en duizenden Duitse soldaten waren er aangespoeld, verzopen na uren-, nee dagenlang, dood- en doodgammel van de zeeziekte (dat detail moest er vooral bij), te hebben rondgedobberd. En nu zijn de Engelsen zich aan het voorbereiden. Er gaat immers bijna geen avond en geen nacht voorbij of ze komen overvliegen? Verkenningsvluchten vooral, want bommen gooien doen ze weinig. Maar àls ze bombarderen, doen ze het ook meteen goed! Denk maar aan Waalhaven, aan Vlissingen, aan Den Helder. De hele kust werken ze af. Ze komen, nog vóór Kerstmis natuurlijk. Waarom zouden ze langer wachten, ons de hele winter laten zitten? Dat is het stramien van de gedachtengang van Nederland. Natuurlijk waren er wel, die een duidelijker beeld hadden. Die zich realiseerden hoe Engeland na Duinkerken militair in het hemd stond, die zich probeerden in te denken wat er allemaal voor nodig is - aan organisatie, aan produktiecapaciteit, aan grondstoffenaanvoer, aan militaire planning, aan tijd - om ook maar aan een invasie op het continent te kunnen gaan denken. Maar die zo dachten, vormden een heel kleine minderheid.
| |
| |
Ze gaan door, de Geuzen. In Vlaardingen wordt druk gediscussieerd over het nieuwe nummer van De Geus. Het thema van één van de artikelen daarin is: tegenover de moffen mogen wij geen zachtmoedigheid, geen medelijden en geen pardon kennen. Strijd tegen de moffen, niet alleen tegen de Duitse Wehrmacht, maar ook tegen iedere individuele Duitse soldaat. Schaf vitriool aan, probeer zwavelzuur te krijgen. Vervaardig - naar het voorbeeld van de Molotow-Cocktails - Moffen-Champagne: flessen met benzine en een ontsteking die door een ruk aan het daarmee verbonden snoer in werking gesteld wordt. Ze zijn niet erg enthousiast voor deze gedachten. De moffen-champagne spreekt hen wel aan: het gebrek aan wapens is zo groot dat elke doeltreffende manier om, als de Engelsen eenmaal geland zijn, de moffen te lijf te kunnen gaan, welkom is. Maar verder? Nee. Alleen Piet van Muyen, krachtmens en primitieve vechtersnatuur, vindt het prachtig. Zwavelzuur, zo redeneert hij, zou je in ampullen in stukken gummislang kunnen stoppen. Als je er dan een mof mee op zijn donder slaat, vliegt het zwavelzuur hem in zijn ogen. Hollaar, zijn luitenant, is wat kalmer van aard. Als je nou eens ammoniak nam, stelt hij voor, dat heeft hetzelfde verblindingseffect, maar het is onschuldiger.
De anderen halen de schouders op, beschouwen de hele discussie als academisch. Het spreekt hen niet aan, ze hebben andere zorgen. En als Van Muyen een paar dagen later - bij gebrek aan beter, naar hij verklaart - aan komt dragen met zelf vervaardigde, met lood verzwaarde knuppels, verdwijnen die bij Kop in het schuurtje, bij de voorraad munitie en springstof.
Ze hebben wel wat anders aan hun hoofd. Inlichtingen over alle mogelijke militaire doelen komen binnen, worden bekeken, hun waarde wordt beoordeeld, vooral door Ter Horst. Niet zo heel veel is geschikt om doorgegeven te worden. Het enige deze keer is afkomstig van Van der Ende. Zijn zwager Van der Burg kwam bij hem met een verhaal over munitie, die - juist toen hij daar langs kwam met de auto - door Duitse soldaten werd opgeslagen onder de tribune van de wielerbaan tegenover het vliegveld Ypenburg. Van der Burg is nooit officieel lid geworden van de Geuzen, lacht
| |
| |
een beetje om dat padvindersgedoe met die eed en zo. Maar zo te hooi en te gras komt hij met een inlichting aan, die dan meestal wel van betekenis is. Nu ook dat verhaal van die wielerbaan. Mooie knal zou dat kunnen geven...
De inlichting over de wielerbaan gaat door, naar Kijne, naar IJzerdraat, naar...
En verder is het altijd maar weer de organisatie, de uitbreiding van het aantal Geuzen, de voorbereiding op de taken van de toekomst. Zo gaan ze door, in oktober, in november.
|
|