| |
| |
| |
[III]
Na een slapeloze nacht pakt hij 's morgens een pen en een blocnote. ‘Geuzenactie’, schrijft hij, dik onderstreept. En wat dan volgt, moeten we raden. Want dit eerste ‘Geuzenbericht’ van Bernard IJzerdraat is verloren gegaan. Het moet maar kort geweest zijn. Een opwekking de moed niet te laten zakken, een verwijzing naar de tachtigjarige oorlog, naar de Geuzen, die de eersten waren die de Spanjaarden de voet dwars zetten, en die de stoot gaven tot de uiteindelijke bevrijding van ons vaderland. Tien, twaalf keer moet hij deze zinnen hebben overgeschreven, zo rond het zelfde tijdstip waarop generaal Winkelman in een school in Rijsoord tegenover de Duitse generaal Von Küchler zat en met zijn handtekening de capitulatie van het Nederlandse leger bekrachtigde. Zijn jongste zoon laat hij er een paar in Schiedam in enkele brievenbussen stoppen, de rest verzendt hij aan een stuk of wat vrij willekeurige kennissen, verspreid door het hele land.
De eerste stap is gezet. Terwijl Nederland nog verdoofd is door het snelle verloop van de strijd, versuft door het bericht van de capitulatie, terwijl weinigen nog verder komen dan de angstige vraag: ‘wat zal dat voor ons betekenen, een Duitse bezetting?’ - dan is daar al die Bernard IJzerdraat, die wéét wat de nazi's ons zullen brengen, maar die ook weet, dat op onderdrukking maar één antwoord past: verzet.
Op 18 mei schrijft hij zijn tweede Geuzenbericht: ‘Geuzenactie-Bericht no. 2’ zet hij er boven. Want dat weet hij al heel zeker: deze pamfletten moeten het middel zijn om zijn landgenoten wakker te schudden, moeten de gedachte aan de mogelijkheid van verzet tegen de overweldiger bij hoe langer hoe meer Nederlanders doen opkomen. Hij zal moeten doorgaan, moeten blijven hameren op dit thema: verzet is plicht.
| |
| |
| |
| |
Niet alleen een hartekreet van een getergd Nederlander die zijn land onder de voet ziet gelopen en die daar intuïtief tegen in opstand komt, heeft IJzerdraat hier neergeschreven. Hier is al, op 18 mei 1940, een man aan het woord die zich de inspirator voelt worden van het verzet, dat hij voor noodzakelijk houdt en onontkoombaar. Hij weet al dat hij niet alleen medestrijders zal moeten winnen, maar dat hij de Duitsers zal moeten misleiden, voor het geval ze de hand op zijn ‘berichten’ zullen leggen. ‘De Geuzenactie is ingezet op 15 mei 1940 te Amsterdam’, schrijft hij te Schiedam. En hij weet ook, dat hij met niets en niemand begint, dat hij, om vertrouwen te wekken en indruk te maken, moet suggereren dat er al een geheime organisatie aan het groeien is. ‘Ons eerste bericht heeft nu al zelfs Nijmegen bereikt.’ Dat lijkt er op of het in enkele dagen tientallen malen is overgeschreven en doorgegeven. ‘Overal stellen we geheime agenten aan.’ Toekomstdromen, zeker. Maar nu al neergeschreven met de gedachte dat wellicht enkele van de ontvangers van zijn berichten gemakkelijker bereid zouden zijn om, ‘net als al die anderen’, actief met hem mee te werken. Actief, ja. Want hij realiseert zich dat je mensen iets moet laten doèn, wil je ze grijpen en vasthouden voor je idee. Niet alleen moeten ze zijn opwekkingen lezen, ze moeten ze overschrijven - met verdraaide hand natuurlijk om de mogelijkheid van ontdekking te verkleinen - en doorgeven aan wéér anderen. Zo moet de sneeuwbal rollen, zo moeten de medewerkers groeien in aantal, tot er een waar Geuzenleger zal bestaan van Nederlanders die bereid zijn om ook meer en andere dingen te doen, om uiteindelijk de nazi's het land uit te schoppen. Zo gaat hij door, schrijft het ene Geuzenbericht na het andere, probeert het Nederlandse volk wakker te schudden, op te heffen uit de nederlaag.
Dat is moeilijk.
Massale arrestaties en doodschieterijen vonden niet plaats, de Duitse soldaten traden correct en rustig op, en gaven zich bepaald moeite vriendelijk te zijn. Onze kranten mochten normaal blijven verschijnen - was dat niet boven verwachting? - en zelfs, zoals onmiddellijk na de capitulatie werd gepubliceerd, ‘zonder voorafgaande censuur’. Dat er ook andere vormen van censuur bestonden, och, dat reali- | |
| |
seerden we ons nog niet zo. Dat de door Hitler tot Rijkscommissaris benoemde Oostenrijker dr. Arthur Seyss-Inquart zijn intreerede op 29 mei uitgerekend in de Ridderzaal hield - vanaf de plaats die elke derde dinsdag in september ingenomen werd door de Koningin - mocht ons misschien met wrevel vervullen, maar de inhoud van zijn rede klonk niet zo kwaad. ‘Wij komen niet hier om een volkskarakter in het nauw te brengen en te vernielen en om aan een land de vrijheid te ontnemen’. En: ‘Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven, noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen’. We lieten ons geruststellen. Het leek allemaal mee te vallen. Die Duitsers hadden er van een afstand beangstigender uitgezien dan ze waren. Zelfs de Joden lieten ze toch met rust?
Maar IJzerdraat schrijft op die zelfde 29ste mei:
Nu de tweede Alva met zijn spionnen (de Gestapo) in ons land is, dient ieder Nederlander geducht op te passen. Om ons uit de tent te lokken, zullen we voorlopig met verraderlijke vriendschap worden behandeld.
Omstreeks die tijd komt een Vlaardinger bij hem op bezoek: Jan Kijne. Hij is destijds, evenals IJzerdraat, bij het onderwijs geweest, maar, jaren geleden al, als onderwijzer ontslagen. Sedertdien leidt hij een wat teruggetrokken leven. In de Vlaardingse gemeenschap wordt hij niet helemaal meer geaccepteerd. Hij is er wat stil van geworden, wat onzeker. Zijn liefhebberij: wandelen. Hij heeft aansluiting gezocht bij Flardinga, en wandelt - ook al is hij geen lid geworden - mee met de kernleden van de vereniging.
Tijdens de mobilisatie-winter heeft hij IJzerdraat een paar keer ontmoet. Tussen de twee zo verschillend geaarde mannen is een begin van vriendschap ontstaan, Kijne - blij met het contact met een oud-vakgenoot - heeft verteld van de paar jongensboeken die hij geschreven heeft over de tachtigjarige oorlog, over zijn belangstelling voor die tijd, zijn enthousiasme voor de strijd van de Watergeuzen. IJzerdraat neemt hem in vertrouwen, laat hem een paar van zijn
| |
| |
Geuzenberichten lezen. Kijne is opgetogen. Maar hij is ook wat praktischer ingesteld dan IJzerdraat. En hij wil verder gaan. Om de paar dagen een opwekkinkje schrijven, hoe goedbedoeld en nuttig ook, daarmee houd je de mensen niet vast, en berokken je de vijand geen nadeel. Er moet praktisch gewerkt worden. Er moet gesaboteerd worden, gespioneerd, inlichtingen over Duitse installaties en versterkingen, over oorlogsschepen en munitie-opslagplaatsen moeten doorgegeven worden naar Engeland. Pas op die manier zullen we de naam ‘Geuzen’ waardig zijn.
Het is koren op IJzerdraat's molen. Prachtig, hij heeft zijn man gevonden. Samen zullen ze de organisatie opbouwen: Kijne zal zorgen voor de praktische activiteiten van de toekomstige leden, IJzerdraat zal doorgaan met de vervaardiging van de pamfletten, om de geesten rijp te maken voor het verzet, en hij zal tevens proberen zo snel mogelijk verbinding met Engeland te krijgen.
Nederland wordt in die tijd overstroomd door geruchten. Er zouden groepen Nederlandse militairen hier en daar in het land zijn achtergebleven, die in radiocontact met Engeland stonden; er zouden regelmatig op eenzame wegen, en op meren en rivieren Engelse vliegtuigen landen; er zouden agenten zijn meegekomen met complete zendinstallaties; er zouden vissers zijn die midden op de Noordzee contact hebben met Engelse patrouilleboten; er zouden... Het moest niet zo moeilijk zijn voor iemand, die dat werkelijk wilde, een deugdelijke verbinding met Engeland op te bouwen. En IJzerdraat wil! Hij trekt erop uit...
Kijne gaat naar Ary Kop. In het huis aan de Tweede Maasboschstraat is ook hij geen onbekende. Meestal zat hij er rustig, vond er wat warmte, en luisterde meer dan hij sprak. Maar nu had hij wat nieuws! Korpershoek treft hij er en Van der Ende, en Kop natuurlijk. Hun drieën legt hij zijn plan voor. Het zou voor hen, als wandelaars, heel simpel zijn om tijdens het wandelen de ogen wat meer gericht te houden op telefoonleidingen, kabelaansluitingen, afweergeschut, opslagplaatsen en troepenonderkomens, dan op de bloemen en de
| |
| |
koeien in de weilanden. De Engelsen zouden daar enorm gemak van kunnen hebben.
Ze zijn enthousiast. Daar is hun kans om werkelijk wat tegen de vijand te ondernemen. In de afgelopen weken hebben ze wat lopen piekeren, maar veel verder zijn ze niet gekomen. Kop - de hele dag op stap, tientallen mensen sprekend - heeft zo hier en daar wat verhalen opgevangen over wapens die na de capitulatie door Nederlandse militairen verborgen zouden zijn, maar het is toch eigenlijk gebleven bij de gedachte: die zouden we alvast maar in veiligheid moeten brengen. En nu komt daar Jan Kijne met zijn voorstel. Uitgerekend Kijne, de toch altijd een beetje vreemde eend. Alles goed en wel, maar ze willen wel iets meer weten van die weg naar Engeland! En als Kijne zich daarover in geheimzinnigheid hult, dringen ze aan: ze willen zijn contactman, zijn ‘chef’, eerst wel eens spreken.
Dat kan gebeuren. Kijne spoedt zich weer naar IJzerdraat, die ondertussen hier en daar zijn voelhorens heeft uitgestoken voor ‘de verbinding’. De geruchten over de achtergebleven militairen schijnen, zo meent hij, op waarheid te berusten. Er zouden hoge officieren met de leiding belast zijn. Die te vinden stelt hij zich tot taak.
Maar zijn alarmeringsactie, zijn pamfletjes, vergeet hij niet. Op 3 juni verschijnt al nummer 7. Kort blijven zijn pamfletten. Een enkele mededeling, waarin de term ‘onze geheime agenten’ nimmer ontbreekt. Een waarschuwing tegen de gevaren van de Gestapo, weer een opwekking tot overschrijven en doorgeven van de pamfletten, weer de mededeling dat de Geuzenactie ‘op 15 mei te Amsterdam’ gestart is. En - sedert het derde nummer steeds terugkerend - een vermelding van de golflengtes en zendtijden van vrije Nederlandse radiozenders, in Londen en Parijs. En ook, op 3 juni 1940, de zin:
De hele wereld weet nu reeds, dat Duitsland deze oorlog spoedig moet opgeven.
3 juni! De Duitse legers gaan in vliegende vaart voorwaarts. Boulogne en Calais zijn al meer dan een week in hun handen, het Belgische leger heeft gecapituleerd, met inspanning van alle krachten is Engeland er zojuist in geslaagd om wat er restte van zijn expeditieleger
| |
| |
op het vasteland, te evacueren van Duinkerken. Tienduizenden Britse soldaten ontsnappen aan de Duitse overmacht, maar meer dan het vege lijf kunnen ze niet redden: het strand bij Duinkerken ligt bezaaid met wapens, munitie, voertuigen, uitrustingsstukken. Berooid komen ze in Engeland aan. Niets is er nu meer dat de Duitse overwinning op het vasteland kan tegenhouden; de eerste tekenen van ontbinding in Frankrijk zijn al zichtbaar. Maar toch: ‘De hele wereld weet...’
IJzerdraat gaat door, heftig en fanatiek. Hij heeft gekozen, Nazi-Duitsland is zijn vijand, Nazi-Duitsland zal verslagen worden. Het enige uitgangspunt moet zijn: onverzoenlijke actie, ook tegen Nederlanders, die met de Duitsers heulen. ‘Onthoudt namen en daden van landverraders en Duitsgezinden. Let op Nederlanders, die landgenoten verraden aan de Gestapo!’
Op 12 juni verschijnt zijn tiende bericht. Dan heeft hij al voor de tweede keer contact gehad met Jan Kijne. Dan weet hij al dat hun plannen in Vlaardingen enthousiast ontvangen zijn. Hun gezamenlijke gedachten gaan zich meer en meer richten op een ‘Geuzenleger’, dat duizenden, tien- ja honderdduizenden Nederlanders moet gaan omvatten. Dit bericht is er de aankondiging van:
Er komt steeds meer lijn in onze actie. Vele van onze gewestelijke agenten zijn enthousiast over de vorderingen. Als het zo doorgaat, kunnen we spoedig beginnen aan het tweede deel van de Geuzenactie.
Er staan verrassende dingen te wachten. Maar eerst moeten we verzekerd zijn van de medewerking van tenminste een half millioen Nederlandse mannen en vrouwen voor de snelle doorzending van onze ‘berichten’.
En dan, haastig en gejaagd, tussen een bezoek hier en een gesprek daar - er is zo ontzettend veel te doen - gaat hij met Kijne naar Vlaardingen, naar het huis van Kop, om de eerste leden van zijn Geuzenleger te beëdigen. Want dat staat voor hem vast: in zijn geheime
| |
| |
organisatie moeten alle leden door een eed van trouw aan hem en aan elkaar verbonden zijn.
Kop is niet thuis, die avond. Hij is een verzekering gaan afsluiten in Schiedam. Maar Korpershoek en Van der Ende zijn er, zitten te wachten op Kop en bepraten de dingen van de dag. IJzerdraat heeft geen tijd om te wachten. Dus vertelt hij in het kort wat van de Geuzen verwacht wordt. In de eerste plaats een uitbouwen van de organisatie, opdat het aantal Geuzen zo groot mogelijk wordt. ‘Iedere goede Nederlander dient Geus te zijn’, zo lijkt zijn standpunt wel te zijn. Hij is gefascineerd door de macht van het aantal, is zich niet bewust van de gevaren die juist daarin schuilen. Vervolgens het inwinnen van inlichtingen omtrent militaire objecten. Hij, IJzerdraat, zal via de bevelhebbers van de achtergebleven militairen zorgen voor doorzending naar Engeland. Tenslotte het noteren van nsb'ers en andere landsverraderlijke elementen, opdat die bij een komende landing van de Engelsen onschadelijk gemaakt kunnen worden. De andere twee zijn geïmponeerd door de stelligheid van zijn uitlatingen, door de kracht en de heftigheid van het vuur dat in hem brandt. Ze doen mee! En in handen van IJzerdraat legt Korpershoek, als eerste Vlaardingse Geus de eed af:
Ik beloof in deze ernstige tijden een goed Nederlands Geus te zullen zijn en mij geheel en onvoorwaardelijk te zullen houden aan de Geuzenwet en de commandantsvoorschriften. Ik verklaar goed te vinden dat, zodra ik mijn belofte op enigerlei wijze schend, al mijn rechten en bezittingen overgaan op en ten bate van het Geuzenleger, of indien dit wordt opgeheven, op en ten bate van het Nederlandse Staatsbestel.
IJzerdraat vertrekt, snel op weg naar zijn volgende afspraak, die hem misschien het beloofde contact met Engeland zal verschaffen. Ary Kop komt thuis. Hij wordt snel op de hoogte gebracht. Iets van het vuur van IJzerdraat is op Korpershoek overgeslagen en ook Van der Ende komt los uit zijn gewone zwijgzaamheid. Gedrieën gloeien ze van enthousiasme en Korpershoek neemt de andere twee de Geuzeneed af, zoals hem door IJzerdraat was opgedragen.
| |
| |
| |
| |
Het Geuzenleger is geboren. Kop neemt, resoluut en vanzelfsprekend, de leiding. Ieder zal in eigen kennissenkring de geschikte en betrouwbare mensen uitzoeken en als lid aanwerven. Ieder zal, wat hij ziet en hoort met betrekking tot militaire doelen, noteren en doorgeven.
Geen van hen aarzelt, opgetogen als ze zijn dat de gedachte iets te kunnen doèn tegen de Duitsers nu realiteit geworden is. Aan Duitse reacties en maatregelen denken ze nauwelijks. Ze zijn wandelaars, gewend hun eigen weg uit te stippelen en af te leggen. Ze zijn geen voetballers, die hun spel opbouwen al naar gelang de taktiek en de sterkte van de tegenstander; ze zijn geen schakers, die geen zet doen zonder alle mogelijke reacties van de tegenstander te hebben afgetast.
En ze gaan aan de slag, in het vriendelijke Vlaardingen, het dorp dat maar geen stad wil worden, ook al heeft het ruim 30 000 inwoners. Waar bijna iedereen nog iedereen kent, minstens van gezicht. Het is niet zo moeilijk om daar betrouwbare mensen te vinden, die graag meedoen aan wat voor velen misschien niet meer dan een ‘avontuur’ is. Het is ook niet zo gevaarlijk in Vlaardingen; nsb'ers zijn er niet zo veel, en die er zijn, zijn niet fel, niet fanatiek of gevaarlijk. Ze houden zich over het algemeen rustig, zouden ook niet anders kùnnen, want Vlaardingse vuisten zijn hard... Ook van de zijde van de Vlaardingse politie hebben ze weinig gevaar te duchten. De enkele politiemannen die niet te vertrouwen zijn, zijn immers bekend. En van de Duitse politie, van dat conglomeraat van politie-organisaties die het Derde Rijk er op na houdt, en die in die eerste tijd van de bezetting algemeen met de verzamelnaam ‘Gestapo’ worden aangeduid, is, denken zij, helemaal al weinig te vrezen: de dichtstbijzijnden zitten in Rotterdam.
Ze gaan aan de slag, Kop, Korpershoek en Van der Ende. Ze vertellen, voorzichtig toch, verschillende vrienden en kennissen van de nieuwe organisatie, laten het laatst verschenen ‘Geuzenbericht’ lezen. En ze willen meedoen, de een na de ander. Ze komen bij Kop
| |
| |
thuis, worden - veelal door Korpershoek, die dat als zijn speciale taak ziet - beëdigd, en gaan aan het werk. Zoeken op hun beurt weer kennissen op.
Ze houden de ogen goed open, zien overal in dat strategisch zo belangrijke gebied van de Nieuwe Waterweg versterkingen, kabelleidingen - zo maar over de grond -, troepenbewegingen, benzineopslagplaatsen, afweergeschut, munitietransporten en schepen. Ze noteren, maken schetstekeningen, plattegronden, en tekenen de gegevens erop in. En alles gaat naar Kop, van Kop naar Kijne, van Kijne naar IJzerdraat, van IJzerdraat...
Ze komen regelmatig bijeen, vooral bij Kop thuis. Rijen fietsen staan daar soms tegen de gevel, iedereen loopt maar binnen, valt maar neer, vertelt wat hij te vertellen heeft. En ze overleggen, maken nieuwe plannen.
Het Geuzenleger moet klaar staan als de Engelsen hier komen, heeft IJzerdraat gedecreteerd. Goed, maar dan moeten er ook wapens zijn, dan moet er voldoende munitie in voorraad zijn. Geen nood. Heel Nederland gonst van de verhalen over Nederlandse soldaten die op de avond van de capitulatie hun wapens hebben weggesmeten, hun munitie verstopt. En de Geuzen trekken er op uit. Met een man of vijf, op een donkere avond, op de fiets naar Den Haag, waar vlakbij de Frederikskazerne revolvers begraven zouden zijn. Graven maar. Hier moet het zijn. Nee, vijf meter verder. Niets te vinden. Terug maar weer. Een paar avonden later: dreggen in het haventje van Maassluis, daar moeten geweren liggen en munitie. Waar? Dreggen maar, wie weet levert het wat op. Weer een week later: De Schiedamse Dijk, of de Utrechtse grachten, of Pernis... Zoeken en graven en dreggen. En oud-militairen, pas terug uit krijgsgevangenschap, ondervragen: Weet jij soms...? En meestal weten ze wel wat, daar, of daar. Hier en daar komt werkelijk wat voor de dag. Het eerste geweer, de eerste patronen-triomfantelijk worden ze bij Kop op de tafel gedeponeerd. Zie je wel, als je maar zoekt!
Het eerste pistool dat in het bezit van de Geuzen komt, is gestolen. Door Jan van Wijk, 17 nog maar. Kop, wiens hulpje hij al was bij Flardinga, heeft hem in de organisatie gehaald, omdat hij, door zijn
| |
| |
jeugd, minder op zou vallen op plaatsen waar het voor een volwassene wel eens wat gevaarlijk zou kunnen zijn. Een beetje een bravourjongen is hij wel, maar een vastbijter. In Excelsior worden elke week feestavonden gegeven voor de Duitse soldaten. Jan loopt er binnen, ziet de uniformjassen in de vestiaire, de koppels met de pistolen... De pistooltas kan hij zo gauw niet open krijgen, daarom neemt hij voor het gemak het hele koppelstel maar mee. Het leerwerk belandt in de Nieuwe Waterweg, pistool en patronen vinden een veilig plaatsje.
Hij raakt kind aan huis in Excelsior. Want IJzerdraat gaat door met schrijven. Niet alleen Geuzenberichten, maar ook pamfletten voor Duitse soldaten: zien jullie het nutteloze van deze strijd niet? Wat moet er van jullie vrouwen en kinderen terechtkomen? Ga terug naar huis voor het te laat is! Bij honderden worden ze gestencild en Kop distribueert ze. Het merendeel gaat naar Jan. En Jan gaat weer naar Excelsior, stopt er, met behulp van een betrouwbare portier, tientallen in de uniformjassen. Nee, pistolen neemt hij niet meer mee, dat is hem toch te riskant. Wel gaat hij naar Schiedam, naar het Sportfondsenbad, scharrelt een uurtje rond bij de kleedhokjes, en is weer tientallen pamfletten kwijt...
Zo gaan ze door, in Vlaardingen, in juni en in juli. Ze laten zich niet ontmoedigen door de val van Parijs, door de overgave van het Franse leger, door de voorbereidingen van de Duitsers voor een invasie in Engeland.
Langzamerhand staan ze niet meer alleen in hun geloof in een nederlaag van Duitsland. De wanhoop, de vertwijfeling van die eerste weken na de capitulatie gaat verdwijnen. De verontwaardiging over wat eerst de ‘vlucht’ heette van de Koningin en de regering, is geluwd en heeft plaatsgemaakt voor begrip. Hier en daar wordt misschien nog wat geredetwist over de vraag of het eigenlijk wel mòcht volgens de grondwet, of Koningin en regering in Engeland grondwettelijk nog wel in functie konden zijn. Er stond immers in de grondwet: ‘In geen geval kan de zetel der Regering buiten het Rijk worden verplaatst’. Maar ook die redenering is snel verstomd. Het
| |
| |
begrip ‘noodrecht’ wordt gemeengoed. En het gedichtje van ds. Welter gaat van hand tot hand, in duizenden exemplaren overgeschreven, getikt, gestencild: ‘Nee, 't was geen vlucht, die U deed gaan, maar volgen, waar God riep...’
De stem van Koningin en regering klinkt in honderdduizenden Nederlandse huiskamers via ‘de Londense zender’, zoals de benaming voor de uitzendingen van de bbc in het Nederlands en Radio Oranje in die tijd nog is. De stemmen uit de vrije wereld dringen door in Nederland en helpen mee, de hoop op een uiteindelijke overwinning te verstevigen, helpen mee, die hoop om te vormen tot een overtuiging.
Nederland gaat uiting geven aan die hoop en die overtuiging. De band tussen Nederland en Oranje is onverbrekelijk, zo beseffen er steeds meer. Op straat verschijnen ze, de uitgezaagde dubbeltjes en kwartjes met de ‘koninginne-kopjes’, de lucifers met de ‘kop òp’ op de revers. ‘ozo’ wordt de meest gebruikte groet in ons vaderland: ‘Oranje Zal Overwinnen’. En ‘Nederland zal herrijzen’ is de gedachte die daarmee verbonden is.
Op 29 juni komt het tot een eerste grote demonstratie van trouw aan het Oranjehuis, demonstratie tegelijkertijd van afkeer van de Duitse bezetter en zijn nsb-handlangers. Onvoorbereid, ongeorganiseerd, spontaan verschijnt men op de verjaardag van Prins Bernhard op straat met oranje getooid, of - vooral - met een witte anjer in het knoopsgat. In het paleis Noordeinde liggen de felicitatieregisters ter tekening gereed, zoals voorheen op elke koninklijke verjaardag. Generaal Winkelman begeeft zich erheen, zet zijn handtekening. Hoe weet men dat? Duizenden volgen hem, staan in de rij, mensen die er vroeger niet aan gedacht zouden hebben om te gaan tekenen, verdringen elkaar. Dan komt iemand met een boeket witte anjers, hij legt het bij de ingang neer. Plotseling zijn er dan honderden die met bloemen komen. Bij het paleis, en bij de monumenten van leden van het koningshuis, in Den Haag, in Amsterdam en in andere plaatsen.
De Duitsers zijn woedend. Ze nemen de felicitatieregisters in beslag, bezetten het paleis, slaan er hier en daar op los en arresteren ver- | |
| |
scheidenen die ze als raddraaiers beschouwen. Enkele dagen later wordt generaal Winkelman in krijgsgevangenschap naar Duitsland gevoerd, burgemeester De Monchy van Den Haag ontslagen. De hofmaarschalk die de registers ter tekening gereed legde, wordt Assen als verplichte woonplaats aangewezen, de twee generaals Van Voorst tot Voorst, die in gezelschap van generaal Winkelman eveneens hun handtekening hadden gezet, worden naar Zwolle en Groningen ‘verbannen’. Een bestuurslid van het Nationaal Jongeren Verbond, die leiding gegeven had aan de ovaties bij de verschijning van generaal Winkelman en het Wilhelmus had aangeheven, wordt naar een concentratiekamp gebracht.
Nederland haalt diep adem. Het heeft heel even, in de roes van de feestvreugde, de smaak van de vrijheid geproefd. Het heeft ook - voor de eerste keer - kennis gemaakt met Duitse methoden om die vrijheid te onderdrukken. Het zet de tanden op elkaar en gaat, wat verbetener wellicht, verder. De Duitse verbroederingspolitiek, de Duitse hoop, het Nederlandse volk - als ‘Germaans broedervolk’ - te kunnen winnen voor het nationaal-socialisme is, zo die al ooit een kans van slagen gehad mocht hebben, van nu af aan definitief mislukt. De enigen die het nog niet weten zijn de Duitsers.
De tegenstellingen zijn verscherpt. Het wordt een week die verhelderend zal werken voor de verhoudingen in bezet Nederland. Op 4 juli ondertekent Rijkscommissaris Seyss-Inquart de ‘Verordening ter bescherming van de Nederlandsche bevolking tegen onjuiste berichten’. Onder die fraaie benaming wordt het Nederlandse volk medegedeeld, dat het luisteren naar niet onder Duits toezicht staande radiostations in de toekomst gestraft zal worden met een geldboete van ten hoogste 100 000 gulden. ‘In bijzonder ernstige gevallen kan gevangenisstraf van ten hoogste tien jaar en een geldboete van onbeperkte hoogte’ worden uitgesproken.
De Duitsers zoeken de oorzaak voor de afwijzende houding, die zich langzamerhand bij een groot deel van het Nederlandse volk gaat aftekenen, in de eerste plaats bij ‘de ophitsers in Londen’. De stemmen uit Londen, uit de hele vrije wereld, moeten stom gemaakt worden, mogen het Nederlandse volk niet meer bereiken. Nederland
| |
| |
lacht om dat verbod. In honderdduizenden huiskamers - vanzelfsprekend bijna, in meer nog dan vóór het verbod - gaat 's morgens, 's middags, 's avonds de radio aan en klinken de stemmen uit Londen, iets zachter misschien, maar even duidelijk als voorheen.
Zij die zich in slaap hebben laten sussen door het sprookje van ‘geen censuur op de Nederlandse kranten’, worden een dag later, op 5 juli, óók wakker geschud. De Standaard, het dagblad van de antirevolutionaire partij wordt een verschijningsverbod van acht weken opgelegd, omdat het zich in een hoofdartikel scherp en kritisch had uitgelaten over een pas verschenen Duits witboek, waarin werd aangetoond' dat er, in strijd met Nederlands neutraliteit, ver voor de Duitse inval besprekingen zouden zijn gevoerd met de militaire staven van de geallieerden.
Het is de eerste krant die door een dergelijk verbod wordt getroffen. En - ironie van de geschiedenis - het artikel waarover de Duitse Pressereferent zich zo boos maakt, is geschreven door Nederlands grijze staatsman, minister-president tijdens het grootste gedeelte van de jaren '30, dr. H. Colijn. Dezelfde dr. Colijn, die, in die tijd van wanhoop en vertwijfeling van kort na de capitulatie in zijn brochure Op de grens van twee werelden geschreven had, ‘dat een nederlaag van Duitsland niet langer binnen de grens der mogelijkheden mag worden gerekend’, en dat, ‘tenzij er werkelijk wonderen gebeuren, het vasteland van Europa in de toekomst geleid zal worden door Duitsland’. Zinnen die hij zelf wellicht op het moment dat zijn brochure verschijnt, al betreurt, maar die bij ontelbaar velen zo'n grote schade aanrichten bij hun strijd om de hoop - de op niets dan de wens naar gerechtigheid gebaseerde hoop op tòch een Duitse nederlaag.
Eén groep is er in Nederland, die zijn hoop en zijn overtuiging op een Duitse overwinning richt: de nsb'ers. Voor de oorlog al hebben ze zich, door openlijk hun sympathie met het Italië van Mussolini en het Duitsland van Hitler te belijden, in een uitzonderingspositie geplaatst. Ze hebben de Duitse invallers verwelkomd als hun vrienden, als hun bevrijders. Tijdens de oorlogsdagen zijn duizenden van hen geïnterneerd geweest. Heel Nederland is ervan overtuigd dat
| |
| |
nsb'ers de Duitsers tijdens hun opmars belangrijke diensten hebben bewezen, dat ze hun de weg hebben gewezen, inlichtingen geseind hebben over de Nederlandse troepenbewegingen, ja zelfs op Nederlandse militairen hebben geschoten. ‘Landverraders’ zijn ze geworden, stuk voor stuk, de nsb'ers, die niet weten hoe snel zij hun diensten aan de bezetters moeten aanbieden; die er op rekenen dat Mussert de leiding zal krijgen van een nieuw te vormen, uit nsb'ers bestaande, regering. En hoewel de Duitsers daar bepaald geen haast mee maken en Seyss-Inquart Mussert slechts een bemoedigend schouderklopje geeft, met de raad zijn beweging maar flink groot en sterk te maken, vereenzelvigen de nsb'ers zich steeds meer met de veroveraars van ons land. Eind juni organiseert Mussert in Lunteren een massale betoging, aangekondigd als de ‘Hagespraak der bevrijding’, waaraan tienduizenden nsb'ers deelnemen. Tijdens die bijeenkomst besluiten de daar verzamelde Nederlandse nazi's om de grote klok van de nsb aan te bieden aan Herman Göring, de ‘schepper en beheerder van de Duitse luchtmacht’, ‘om te worden omgesmolten ter versterking van de grondstoffenvoorziening...’
Met dit gebaar in Lunteren, deze betuiging van aanhankelijkheid jegens hem die de verantwoordelijkheid droeg voor de ‘Moord op Rotterdam’, zoals het bombardement van 14 mei inmiddels is gaan heten, heeft de nsb zich voorgoed buiten de gemeenschap van het Nederlandse volk geplaatst.
Behalve woede en afkeer zijn het vooral spot en minachting die op de martiaal in hun zwarte uniformen marcherende nsb'ers worden gericht. Geïnspireerd op de wekelijkse colportage met het weekblad van de nsb, Volk en Vaderland, ontstaat het in die tijd wellicht meest verbreide en meest populaire liedje:
't Is geen man, 't is geen vrouw
Met een krant in zijn hand
En verkoopt zijn vaderland
| |
| |
Spitsvondig en ingenieus is Nederland. Voortdurend vindt men nieuwe slimmigheidjes uit om uiting te geven aan zijn afkeer van de nsb. Men verkneukelt zich van plezier als men Mussert's zwarthemden weer een nieuwe hak kan zetten.
In Vlaardingen is eind juli het bestaan van de Geuzen al niet zo'n groot geheim meer. Honderden Vlaardingers weten al dat er ‘iets’ gebeurt en velen weten ook dat ‘de wandelclub’ daar iets mee te maken heeft. Het geeft een prettig gevoel, te weten dat er mensen bezig zijn wat te ondernemen tegen Duitsers en nsb'ers, ook al ben je er zelf niet bij betrokken, en al weet je het naadje van de kous niet. Het schept een optimistische sfeer, een sfeer van baldadigheid.
In Vlaardingen woont een banketbakker. En het Vlaardings Nieuws- en Advertentieblad ontvangt een advertentie:
Wat ook onzeker is. Eén ding staat vast:
Ons Wilhelmientje staat nog steeds bovenaan
Van alle soorten worden Wilhelmientjes het meest gevraagd.
Zegt U dat niets?
Probeert U ze ook eens, nog steeds 27 ½ cent per half pond.
Let op! Volgende week vindt U de
Nieuwe Soorten Boterkoekjes onderaan in onze advertentie
Beleefd aanbevelend, Banketbakkerij L. Boer, Hoogstr. 189
Dit is de tekst. Maar de zetter gnuift, bij het lezen ervan. Mooie vette letters haalt hij tevoorschijn. En de opmaker geniet, als hij het resultaat ziet. Hij zoekt een andere advertentie op, van een groentewinkel, beginnend met ‘Laat ie fijn zijn...’ Die wordt onder de banketbakker geplaatst. En zo verschijnt de krant, op 26 juli 1940. Huis aan huis wordt hij bezorgd. De uitgever/drukker gaat pas begrijpen dat er wat aan de hand moet zijn als hij - een paar uur later - wordt bestormd door mensen die nog graag een paar nummers willen hebben, om op te sturen naar familie en kennissen. Het is wat overdreven te zeggen dat het een feestdag is in Vlaardingen, maar de hele stad heeft daverend plezier. En banketbakker Boer komt handen tekort.
| |
| |
| |
| |
Maar dit soort onschuldige grappen valt niet in de smaak van de Duitsers. Het nazidom heeft geen gevoel voor humor. En sommige Vlaardingse politiefunctionarissen evenmin. De Vlaardingse politiechef verschijnt - in opdracht of op verzoek van de Duitsers, of slechts uit ‘gevoel voor zijn eigen verantwoordelijkheid’? - in de drukkerij en neemt een paar exemplaren van de krant mee. Drie dagen later moet de uitgever op het matje komen bij Herr Janke, de Pressereferent, die in Den Haag zetelt en tot taak heeft te zorgen dat de Nederlandse pers publiceert wat de Duitsers welgevallig is, en niets méér. Het Vlaardings Nieuws- en Advertentieblad wordt voor de duur van de bezetting een verschijningsverbod opgelegd. Niemand wordt gearresteerd. De bakker niet, de zetter niet, de opmaker niet, de uitgever niet. Och, per slot van rekening is de advertentie vooral tegen de nsb gericht - niet zozeer tegen de Duitsers. En dat maakt in de zomer van 1940 nog een groot verschil.
Ondertussen gaan de Geuzen voort met hun werk. Kop blijft de leider in Vlaardingen. Nieuwe aspirant-leden komen bij hem thuis, worden ingelicht over het doel van de organisatie en beëdigd. Ze verdwijnen, zoeken zelf weer anderen op, die komen bij hen thuis, iemand van de ‘top’ verschijnt - dikwijls Korpershoek, vergezeld door Van Aken. Die licht de nieuwelingen in, wijst hen op de risico's die aan het werk verbonden zijn, beëdigt hen, en verdwijnt van het toneel.
‘Wijst hen op de risico's.’ Dat moet wel gebeurd zijn. Maar welke risico's stonden de Geuzen voor ogen? Natuurlijk, je moest enige voorzichtigheid betrachten. Wat je deed was voor een belangrijk deel tegen de Duitsers gericht, en die zouden wel wat anders uitdelen dan vriendelijke schouderklopjes, als ze er achter kwamen. Misschien zouden ze je zelfs in de gevangenis stoppen. Maar och - van lange duur kon dat nooit zijn. Per slot van rekening was het maar een kwestie van enige maanden, dan zouden de Engelsen komen om alle Duitsers terug te trappen naar hun Heimat.
Zo gaat het in Vlaardingen, zo gaat het in Maassluis, in Schiedam, in Rotterdam, in Delft, in andere plaatsen. Hoe gemakkelijk gaat
| |
| |
het niet. Kijne heeft op een wandeltocht een Rotterdammer ontmoet, toevallig ook een onderwijzer. Een vrolijke, wat luchthartige jongen van tegen de dertig, maar een felle knaap, vol vaderlandsliefde en afkeer van de Duitsers, gereformeerd. Kijne gaat hem opzoeken. Hij komt aan het juiste adres, op het juiste moment. Leen Keesmaat heeft al eens wat lopen piekeren, al eens met een paar van zijn vrienden gesproken: ‘Je zou toch wat tegen die moffen moeten kunnen doen’. Kijne laat hem een paar Geuzenberichten lezen... en Keesmaat doet mee. Hij wordt de contactman voor een deel van Rotterdam, met de opdracht de organisatie uit te bouwen, leden te winnen...
Kop heeft een Delftenaar ontmoet, een electrotechnicus. Ook een felle jongen, vol vaderlandsliefde en afkeer van de Duitsers, vrijdenker. Kop gaat hem opzoeken en Jan Wielenga wordt de contactman voor Delft. Iemand van de Vlaardingse Geuzen heeft een kennis in Maassluis, zoon van een machinefabrikant, werkzaam in het bedrijf van zijn vader. Hij gaat hem opzoeken en Ko Boezeman wordt de contactman voor Maassluis.
Behalve dat Kop verzekeringsagent is en tijdschriften rondbrengt, haalt hij ook huren op. Eén van zijn vaste adressen, eens per week, is in Vlaardinger-Ambacht. Op een dag treft hij niet de vrouw des huizes, maar haar man. Ze maken een praatje. Jan Smit werkt op de werf van Wilton-Feyenoord, tussen Schiedam en Vlaardingen. Natuurlijk, behalve plaatselijke groepen moet je ook, om verschillende redenen, groepen hebben in de belangrijkste bedrijven, Wilton in de eerste plaats, zo gaat het door Kop heen. En Jan Smit wordt de contactman voor Wilton.
Kijne krijgt het druk. IJzerdraat is eind juli met zijn gezin naar Haarlem verhuisd. Daar kan hij weer terugkeren naar zijn hobby, het kunstweven. Hij heeft opdracht gekregen een kostbaar tapijt, ‘De val van Damiate’ voorstellend, eigendom van de gemeente Haarlem, te restaureren. Hij krijgt een werkruimte in het Frans Halsmuseum. Daar kan hij zijn talenten op artistiek en technisch gebied ontplooien. Met al zijn felheid en energie werpt hij zich op
| |
| |
| |
| |
zijn nieuwe taak, wil alles zelf doen. Maandenlang werkt hij met problemen als: hoe krijg je zo'n groot wandtapijt van 25 vierkante meter op de juiste manier gespannen om het te kunnen restaureren; hoe vind je de garens die passen bij het meer dan drie eeuwen oude oorspronkelijke materiaal; hoe verkrijg je de juiste kleuren. Het zit hem niet mee: een ingewikkelde ophangconstructie blijkt niet te voldoen, hij blijft zoeken naar betere kwaliteiten garens, over zijn kleurbaden is hij ontevreden.
Zijn tijd verdeelt hij tussen deze twee passies: het gobelin en het Geuzenwerk, zijn gezin gaat er onder lijden. Overdag werkt hij in het Frans Halsmuseum. 's Avonds en in de weekends trekt hij er op uit, om nieuwe contacten te leggen, en om nu eindelijk ‘de verbinding’ tot stand te brengen. En Kijne zoekt hem op in Haarlem, regelmatig, soms meerdere keren per week. Hij beschikt immers over net zo veel vrije tijd als hij wil. Zijn baantje als vertegenwoordiger in schoolboeken komt een beetje in het gedrang, maar dat is niet belangrijk meer. Er is maar één ding belangrijk: de strijd tegen de Duitsers. Hij brengt berichten mee voor IJzerdraat, overlegt met hem over de organisatie. Het Geuzenleger is in opbouw. Om de teugels in handen te kunnen houden, moet er een militaire organisatie worden opgebouwd, zo redeneert Kijne, een organisatie met duidelijk omschreven rangen, functies en onderdelen.
IJzerdraat spartelt wat tegen. Hij vindt zijn ‘Geuzenactie’ - het wakker schudden van de mensen door middel van zijn pamfletten - het belangrijkste wat er op het ogenblik te doen valt. Hij is innerlijk nog niet helemaal klaar voor verdere actie, weegt het weinige directe nut af tegen de grotere risico's. Niemand immers - behalve hij - weet dat er nog steeds geen sprake is van een verbinding met Engeland. Niemand weet dat er geen ‘hogere top’ is, dat hij - IJzerdraat - in zijn eentje de ‘landelijke leiding’ vormt. Hij beseft dat hij niet in staat is alleen de organisatie in goede banen te leiden.
Maar de sneeuwbal rolt. En, drukke beweeglijke man als hij is, niet altijd in staat om de pro's en contra's in zijn soms wat chaotische gedachtengangen te ordenen, laat hij zich meeslepen door de ideeën van de ander. Er komt een schema, volledig gebaseerd op de for- | |
| |
maties van het oude Nederlandse leger, met groepen, secties, compagnieën, bataljons en regimenten. De hoogste rang reserveert IJzerdraat voor zichzelf: kolonel. Hoger kan hij niet gaan. Immers, boven hem moeten de generaals uit Amsterdam staan, die samen met de politieke leiders de top van de landelijke organisatie zullen vormen.
Het Geuzenleger groeit, het ontwikkelt zichzelf, zo houdt Kijne IJzerdraat voor. De korte, staccato-oproepen van de pamfletten worden al bijna overbodig. Wat we nodig hebben, is een contactorgaan om de Geuzen-leden voor te lichten en instructies te geven. De vermenigvuldiging is geen probleem meer. Verschillende Geuzen hebben een schrijfmachine en de laatste nummers van de ‘Geuzenactie’ zijn al gestencild op de stencilmachine van de Vlaardingse afdeling van een van de landelijke vakbonden, waarvan de voorzitter, Van Kralingen, Geus is geworden. Het blad kan dus groter worden, artikelen bevatten waarin wat dieper op de zaken wordt ingegaan. Maar dan ook alleen voor de Geuzen. Zoals de zaken er nu voorstaan, wordt elke goede Nederlander Geus. Aan hen die geen Geus worden, de slappelingen, de bangen, de halfzachten, hoeven we onze tijd niet te verspillen: zij zijn evenzeer onze vijanden als de nsb'ers en de Duitsers.
Zo verschijnt, begin augustus, het eerste nummer van het nieuwe blad, De Geus van 1940. Over ‘Het doel en de inrichting van de Geuzenactie’ wordt er in geschreven:
Veel vertellen wij daarvan niet, want de vijand is waakzaam en hij behoeft niet vooruit op de hoogte te worden gebracht. Daarom alleen dit: zeven mannen in Amsterdam, die op de dag van de schrijnende capitulatie de tranen in de ogen sprongen, konden het er niet bij laten zitten, dat een Duits volk ons mooie en goede vaderland was binnengedrongen om zich vet te eten aan onze voorraden... Op 15 Mei 1940, de dag na de
| |
| |
onuitwisbare wandaad in Rotterdam, besloten deze zeven Nederlanders het verzet tegen deze ongure gasten en hun handlangers te organiseren.
Is het nog IJzerdraat, die hier aan het woord is? Het lijkt niet waarschijnlijk. De stijl is gewijzigd, de zinnen zijn langer geworden, er is duidelijk gezocht naar wat ‘mooiere’ formuleringen dan IJzerdraat in zijn korte, felle berichten gebruikte. Is het Kijne geworden, die deze nieuwe serie krantjes gaat volschrijven, met zo nu en dan een bijdrage van IJzerdraat er tussendoor? Het ligt een beetje voor de hand. Kijne voelt zich wat intellectueel, heeft een paar boeken geschreven. Hij voelt zich belangrijk worden in de organisatie, die immers, wat het hele gebied om de Waterweg betreft, voortgekomen is uit zijn initiatief, zijn contacten. Hij ziet in zijn werk voor de Geuzen wellicht een rehabilitatie voor de mislukkingen in zijn verleden.
Hij verschijnt bij Kop, met de tekst voor het eerste nummer van De Geus van 1940. Overschrijverij is er niet meer bij, doorgeverij aan tenminste twee bekenden evenmin.
Beschouw ons Geuzenblad als iets zeer kostbaars, zoals Uw fietsplaatje. Laat het nooit aan zijn lot over, want er wordt op geaasd. Wanneer gij het blad gelezen hebt, verbrand het dan als gij geen goede vertrouwde vriend hebt die het ook moet lezen. Weet nooit hoe het in Uw bezit is gekomen.
Goed, het wordt uitgetikt, gestencild, verspreid in honderden exemplaren, in Vlaardingen, Maassluis, Rotterdam, in die andere plaatsen waar zich Geuzen bevinden.
En hij komt bij Kop en bij Keesmaat met de voorschriften voor de militaire indeling en de rangen: Kop moet majoor worden, Korpershoek, Van der Ende, Keesmaat, en nog een handvol anderen kapitein of luitenant, er worden sergeants aangesteld, en korporaals.
| |
| |
Ze halen wat de schouders op, de nieuwbakken officieren en onderofficieren. Het blijft toch Ary en Jan en Kees en Leen en Ko. Maar de ‘top’ wil het nu eenmaal, heeft Kijne verteld, en voor eventuele contacten met onbekende Geuzen is het wel gemakkelijk.
Met de rangen verschijnt er, sterker dan voorheen, een element van geheimzinnigheid in de organisatie der Geuzen. Je dient je soms ergens aan - op een adres waar, naar je verteld is, zich Geuzen bevinden - als ‘een luitenant van de Geuzen’. Daar blijft het dan verder bij. Maar er zijn verscheidene ‘luitenants’, en je individualiteit verdwijnt. Ook daar is wat op te vinden. Buiten de kring van bekende Geuzen - en die is toch al groot genoeg, daarover is men het langzamerhand wel eens - moeten schuilnamen worden gebruikt. Een element van voorzichtigheid gaat de geheimzinnigdoenerij begeleiden. Je zult ergens komen en niet weten of je met een Geus te maken hebt. Hoe kom je daar achter zonder jezelf bloot te geven? Wachtwoorden natuurlijk. Moeilijke wachtwoorden met - dat was immers ook het parool gedurende de meidagen voor de Nederlandse troepen - een ‘sch’ er in: die kunnen de Duitsers niet uitspreken. Elke week of paar weken zullen de wachtwoorden wisselen en elke Geus zal ze moeten kennen.
Ze gaan nog verder. Er kunnen infiltranten in de organisatie komen, die de wachtwoorden leren kennen. In voorkomende gevallen zal ieder zich tegenover de ‘top’ moeten kunnen legitimeren. Ook voor ‘later’ zal zo'n legitimatiebewijs kunnen dienen: als de bezetters eenmaal verdwenen zijn, zal Jan en Alleman gaan beweren Geus te zijn geweest. Dat moet voorkomen worden. Hoe? Iemand komt met een ingenieus idee, ingewikkeld van opzet, maar eenvoudig uit te voeren en waterdicht. Zò moet het gaan. Iedere Geus moet een aan hem zelf geadresseerde briefkaart inleveren. Op die briefkaart wordt een velletje papier gelegd, waarin vijf gaatjes zijn geprikt. Door die vijf gaatjes heen worden op de briefkaart met onzichtbare inkt vijf stippen aangebracht. De gegevens van het stempel van de briefkaart worden op het velletje papier overgenomen. De kaart gaat weer terug naar de eigenaar. Zo is ieder geregistreerd met plaatsnaam, jaartal, datum en uur van zijn briefkaart. Moet hij
| |
| |
zich legitimeren, dan overhandigt hij zijn kaart, de gegevens van het papiertje worden gecontroleerd en in twijfelgevallen kunnen de stippen op de kaart zichtbaar worden gemaakt. Waterdicht inderdaad, zo'n legitimatie. En de militaire raadgever van de Vlaardingse Geuzen vervaardigt een uitgebreide instructie, waarin in zestien punten de te volgen procedure gedetailleerd wordt uiteengezet.
Hij is zelf op een wat wonderlijke manier bij de Vlaardingse Geuzentop terechtgekomen, deze Klaas ter Horst. In de meidagen had hij als vaandrig tegen de Duitsers gevochten. Hij moest en zou naar Engeland, om daar de strijd voort te zetten, zo voelde hij het. Twee dingen had hij nodig: een weg, en een geborduurd Nederlands wapen, om zich in Engeland als een goed vaderlander te kunnen aandienen. Een vriendin vertelt hij van zijn plannen. Zij wil het wapen wel borduren, en een weg vinden is misschien ook niet zo moeilijk. Haar broer is Geuzen-luitenant en die legt het probleem aan Kop voor. Ja, er is een weg. Kijne is juist vorige week gekomen met een, in het diepst geheim verteld, verhaal van IJzerdraat. Op de Groene Kruisweg, een betonweg die loopt tussen Rotterdam en Brielle, landt regelmatig, in de buurt van Hoogvliet, een Engels vliegtuig. Het brengt geheime agenten mee, en instructies uit Londen. Het stijgt weer op met spionagegegevens en met Nederlanders die naar Engeland moeten. Hij zal Kijne vragen of Ter Horst de volgende keer mee kan.
Het duurt één, twee weken. Dan komt Kijne met een voor Ter Horst teleurstellend bericht. De aanvraag is afgewezen. In Londen vindt men dat hij, als ex-vaandrig, in de Geuzenorganisatie belangrijker werk kan verrichten dan als één van de vele officieren in Londen. Blijven dus, en Geus worden. Zo wordt hij luitenant en de militaire specialist in Vlaardingen, die uitgebreide schema's opstelt voor de organisatie en de te vervullen functies. Hij is een Jantje Precies en het duurt niet lang of op papier is het Geuzenleger tot in de kleinste details georganiseerd.
Hij is het ook, die raadgevingen uitdeelt voor de sabotage. Want sabotage is één van de onderwerpen die steeds weer aan de orde
| |
| |
| |
| |
gesteld worden in de besprekingen. Er zijn wat wapenen, er wordt trotyl gevonden, lonten, slaghoedjes. Bij Kop in het schuurtje ligt al een aardig voorraadje. Een deel ervan gaat naar Smit, naar Wilton. Je kunt nooit weten...
Plannen worden er gesmeed, telkens weer. Er rijdt een munitietrein van Rotterdam naar Hoek van Holland, elke nacht, zo willen de geruchten. Die moet tot ontsporing gebracht worden. Goed, maar dan op een punt waar niet in een halve dag de lijn weer hersteld kan worden, pleit Ter Horst. Vlakbij de brug over de Poldervaart moet het gebeuren, dan wordt tevens de brug vernield en kost het dagen, misschien wel weken voor alles weer hersteld is. Als je een paar metalen spieën op de rails monteert moét de eerstvolgende trein ontsporen. Ze trekken op een avond naar de Poldervaart, monteren, als de laatste personentrein gepasseerd is, de spieën en gaan liggen wachten. Wachten tot het licht wordt, en de eerste trein van de dienstregeling in aantocht is. Geen munitietrein is er geweest. Weg de spieën, weg de Geuzen. Ze vertellen van hun ervaringen, worden uitgelachen. Die spieën worden immers tot moes gereden! Nee, je moet de bouten, waarmee de rails op de dwarsliggers zijn gemonteerd, losdraaien, dán krijg je een ravage! Maar dan moet er een passende moersleutel komen. De maat wordt genomen, de sleutel kan wel gemaakt worden. De sleutel komt niet. Rijdt er eigenlijk wel elke nacht een munitietrein? Het plan wordt vergeten. Met kabels gaat alles veel eenvoudiger. En kabels liggen er overal, zo maar langs de wegen, in het gras. Bij kruisingen worden ze over een paar palen heen geleid, over de wegen heen. Een enkele keer wordt er wel eens een kapot gereden door een hoog beladen wagen of vrachtauto. Kabels kun je vernielen zoveel je wilt, telefoonkabels, voedingskabels van electriciteit, och je weet soms niet eens wat voor een kabel je voor je hebt. Ter Horst waarschuwt: dat heeft geen zin, het is hoogstens een beetje pesterij, militaire waarde heeft die kabelsabotage niet, je maakt er hoogstens de moffen woest mee. Hij heeft misschien wel gelijk. Maar och, het is zo verleidelijk, als je dag na dag ziet en ervaart hoe je land wordt
geringeloord, om dan op een donkere avond...
| |
| |
14 Augustus moet zo'n donkere avond gehad hebben. De burgemeester van Vlaardingen ontvangt de volgende dag bezoek van een opgewonden, roodaanlopende dr. Gaykow, Oberkriegsgerichtsrat beim Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden. Niet minder dan vijf telefoondraden zijn in de afgelopen nacht op het gebied van de gemeente Vlaardingen doorgesneden! Het moet afgelopen zijn met deze sabotage, die de hoogste belangen van de Duitse Wehrmacht schaadt, die de verbindingen van batterijen afweergeschut en zoeklichten verbreekt, waardoor vijandelijke vliegtuigen de kans gegeven wordt ongestoord hun misdadige aanvallen te richten op de weerloze Nederlandse burgerbevolking, die immers juist door de Duitse Wehrmacht wordt beschermd! Absoluut afgelopen! De hele Vlaardingse bevolking is er voor verantwoordelijk! Als een dergelijke misdaad weer voorkomt, zal de Wehrmachtbefehlshaber de gemeente Vlaardingen een boete opleggen van tienduizenden guldens. Basta! Der Herr Bürgermeister heeft maar te kiezen.
Der Herr Bürgermeister begrijpt het. Er valt niet veel te kiezen. Hoe der Herr Oberkriegsgerichtsrat gedacht had die vernielingen te voorkomen? Er wordt al vanaf half juni dagelijks gecontroleerd? Er is door de Vlaardingse politie een motorrijwiel gehuurd, drie motorrijders uit het corps zijn voortdurend ter beschikking om dagelijks het traject van 26 kilometer lengte langs de verschillende kabelleidingen af te leggen.
Het toezicht moet verscherpt worden. Behalve het toezicht per motor moeten er vaste posten worden ingesteld die afwisselend op de meest bedreigde punten eingesetzt kunnen worden. Hoe der Herr Bürgermeister aan voldoende personeel komt, moet hij maar uitzoeken. En de Vlaardingse bevolking moet er nadrukkelijk op gewezen worden dat het afweerapparaat feilloos moet werken, ook met het oog op de veiligheid van de burgers zelf.
Blazend vertrekt de Oberkriegsgerichtsrat. En nog dezelfde middag drommen de Vlaardingers samen voor de aanplakbiljetten:
| |
| |
De BURGEMEESTER van VLAARDINGEN maakt op last van de Duitsche Overheid bekend:
dat alle sabotage van de door de Duitsche Weermacht genomen maatregelen in verband met afweer van luchtaanvallen, ten STRENGSTE zal worden gestraft, en dat indien iemand op heeterdaad wordt betrapt b.v. bij het doorsnijden of vernielen van telephoonleidingen,
direct met scherp zal
worden geschoten.
De Burgemeester herinnert er aan, dat de luchtafweer en alle daarmede verband houdende maatregelen - zoo ook het verduisteren van woningen - mede ter beveiliging der EIGEN BEVOLKING worden genomen.
VLAARDINGEN, den 15 Augustus 1940.
De Burgemeester van Vlaardingen,
M.C. SIEZEN.
|
|