Vier en dertigste hoofdstuk
Het zieltoogende Aapendom
2165De Beerenleiders, cum suis, hoorende dat de Aapen bezig waren
2166met zig in menschen te hervormen, verdubbelden hunne schreden,
2167om ware het mooglijk dit te beletten, - dan, ach! hoe zeer zij zig
2168haasteden, zij kwaamen niet eerder in 't Aapenland, dan toen reeds
2169het gansche Aapendom in flaauwte lag en met den dood worstelde.
2170De aandoeningen deezer Aapheeren waren onbeschrijflijk! - zijGa naar voetnoot2170
2171zagen op eenmaal zig van hun bestaan en kostwinning versteeken;Ga naar voetnoot2171
2172zonder dat hunne kindskinderen hoop konden voeden op de her-
2173stelling van de gestaarte Familje. Zij preezen den ijver van Nommer
2174Een, en moedigden hem aan, om nog zo veel Aapen te behouden
2175als mooglijk ware. 't Is waar, zeiden zij, zij zijn wel zonder staart,
2176maar echter zijn het nog Aapen, die op een Theater kunnen zitten.
2177Verwoed kwaad waren zij op de Vijfiaanen. Deezen beschouw-
2178den zij als de Bronnen van alle deeze onheilen. Zij zogtenze vlijtig
2179op; vondenze in hunne Okkernootenboomen, en voerdenze met
2180zig mede, om op de naaste kermissen gebruikt te worden.
2181Ik zat op een hoogen boom en beschouwde de zieltoogende
2182Aapennatie met weenende oogen! - Ik schreide en weeklaagde
2183drie dagen en nagten, waarna ik in een diepen slaap viel.