Reize door het aapenland (onder pseudoniem J.A. Schasz)
(1972)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
Zevende hoofdstuk
| |
[pagina 68]
| |
361Maar, dagt ik weder aan den anderen kant, elk Land, elke Staat 362heeft zijn eigen bijzondere Coutumen, Privilegien en Prerogativen:Ga naar voetnoot362 363wie weet, of men hier het voornaamste deel niet als het geheel aan- 364merkt, en dat men derhalven de ziel van mijn wijf zal doen doorgaan 365als mijn geheele Wijf? 366Eindlijk viel ik in slaap, uit hoofde mijner groote vermoeidheid; 367en naar gissing moet ik ten minsten twaalf uuren geslaapen hebben, 368zonder, in dien tusschentijd, eens wakker te worden. 369Toen ik wakker werd waren er ten minsten meer dan tienduizend 370Baviaanen en Aapen om mij heen vergaderd, die mij allen te gelijk, 371zo dra ik mijne oogen in de rondte sloeg, als uit eenen mond, toe- 372riepen: welkom, welkom 7854! 373Deeze gedugte welkomstgroet werd daadlijk agtervolgd, door hetGa naar voetnoot373 374toesteeken der pooten, die ik, welleevenheidshalve, niet kon na- 375laaten met eene vriendlijke handtasting te beäntwoorden.Ga naar voetnoot375 376Ten einde van deeze complimenten kwam er een deftige BaviaanGa naar voetnoot376 377naar mij toe, die zijn reverentie gemaakt hebbende, mij aldus aan- 378sprak: 379Gij Nommer 7854! die het bijzonder voorrecht genooten hebt, 380om, door de Goden, van een Baviaan in een Mensch hervormd te 381worden, en die zekerlijk met het Baviaanlievend oogmerk om uwe 382medeäapen insgelijks in menschen te herscheppen, zijt weder- 383gekeerd, - Gij zijt ons allen hartlijk welkom! 384Uit naam der ganschlijke Aapenmaatschappij ben ik gelastigd 385geworden, om u, die tot dus verre Nommer 7854 geweest zijt, hetGa naar voetnoot385 386Nommerschap van zeventien aantebieden en optedraagen, niet 387twijffelende of gij, die thans uwe eigene waardij gevoelt, zult ook 388gevoel hebben van de hulde, die het gansche Aapengeslagt, bij deeze 389geleegenheid, aan u aflegt.Ga naar voetnoot389 390Deeze aanspraak verbijsterde mij geheel en al. Ik verstond er den | |
[pagina 69]
| |
391zin niet van, en daar ik duidlijk bespeurde, dat men mij hooglijk 392verëerde, dat men mij een hooge waardigheid opdroeg, en eene 393zekere dankbaarheid van mij verwagtede, begreep ik teffens, dat ik 394in dit geval mij deerlijk misgrijpen kon, wanneer ik geen meerder 395inlichting in de zaak had. 396In het Dorp van waar ik kwam had de ondervinding mij meer dan 397eens doen zien, dat Perzoonen, die door deezen of geenen verëerd 398werden, en die niet wisten op wat gronden die verëering geschiedde, 399(- dewijl zij geen verdiensten bezaten, -) doorgaands belachlijk 400werden, ten minsten, waardig waren, om het te worden. - Nog hadGa naar voetnoot400 401ik opgemerkt, dat men zomtijds waardigheeden en tijtels opdraagen- 402de aan luiden, die geen bekwaamheeden hadden om die waardig- 403heeden te bekleeden, en geen nederigheid of verstand genoeg, om die 404tijtels te voeren, daar door in een vervaarlijke misslag verviel, van 405naamlijk een geheel Volk ongelukkig te maaken, - en dat enkel om 406een Zot of Deugniet te verpligten, - en die zelf juist door zijn 407verheffing dan nog het verdriet had, om als een Zot of een Deugniet 408voor een geheele Maatschappij bekend te worden; daar deeze haat- 409lijke waarheid anderzins slechts door eenige zijner naaste Buuren 410geweeten werd. 411Een menigte voorbeelden van deze soort schooten mij, op dat 412oogenblik, te binnen, waar door ik, (in weerwil mijner eigenliefde, 413anders altoos greetig naar glorie en grootheid,) mij gedrongen 414voelde, om eerst naar den eertijtel en de waardigheid, die mij werd 415aangeboden, onderzoek te doen. 416Met een vriendlijk gelaat, en een beleefde buiging, mij naar den 417Redenaar keerende, verhief ik mijne stem en begon aldus: 418Mijne heeren! - 419Dit woord was nog naauwlijks van mijne lippen, of al de Aapen 420schaterden, dat ik doof dagt te worden. 421Ik keek met verbaasdheid in het rond. 422Gij behoordet, (dus luisterde de baviaansche Redenvoerder mij 423in 't oor,) Mijne Aapen gezegd te hebben, het ander is hier een 424scheldnaam. | |
[pagina 70]
| |
425Ik bedankte hem, en vervolgde toen aldus: 426Mijne Aapen! 427(De gansche vergadering boog zig.) 428Vermits mij onderrigt word, dat ik uit een Baviaan in een Mensch 429herschapen ben, en het mij toeschijnt, dat men uit dien hoofde eene 430meer dan gewoone attentie op mijn perzoon vestigt, betuig ik, in de 431eerste plaats, deswegens mijne hartgrondige dankërkentenis. 432(Ik boog mij zeer laag. 433Alle de Aapen deeden insgelijks.) 434Dan, mijne Aapen! aan den anderen kant vind ik mij in de groot- 435ste verleegenheid, uit hoofde mijner jammerlijke onkunde; want 436ik weet in 't geheel niet waarin de Tijtel of waardigheid, welke u 437Aapägtigheid aan mij gelieft optedraagen, bestaat. Ik neem derhal-Ga naar voetnoot437 438ven de vrijheid, uwe Aapägtigheedens vriendlijk te verzoeken, mij 439deswegens nader te elucideeren, alvoorens dezelve te aanvaarden.Ga naar voetnoot439 440De gansche Gemeente verwonderde zig over deeze mijne botteGa naar voetnoot440 441onweetenheid; want, zeiden zij, de kleinste Aap, die nog aan de 442Navelstreng hangt, weet het! - Veelen trokken de neus op: anderenGa naar voetnoot442 443schuddeden den kop, en de meesten vertrokken met zigtbaare blij- 444ken van veröntwaardiging. 445Ik kon 't niet helpen. 446De Redenaar greep mij bij de hand en leidde mij, zonder één 447woord te spreeken, naar zijn huis, ik wil zeggen, naar zijn boom, 448waar ik met veel moeite tegen op klom. |
|