Reize door het aapenland (onder pseudoniem J.A. Schasz)
(1972)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
Regelnummers proza verbergen
| |
Zesde hoofdstuk
| |
[pagina 65]
| |
283Toen ik eenigen tijd gezeten had, hoorde ik, boven mijn hoofd, 284een stem, bijna als die van een mensen, of liever eveneens als die van 285eene welklappende Papegaai.Ga naar voetnoot285 286Hij is 't! hij is 't! werd er geroepen. 287Wie is het? vroeg ik. 288Nommer zeven duizend agt honderd vierënvijftig! was het ant- 289woord. 290Dat ben ik althans niet, dagt ik. 291Ik was echter ten uitersten begeerig te moogen weeten, wie het 292was, die deezen uitroep boven mijn hoofd gedaan had. 293De boom, onder welken ik mij had nedergezet, was ongemeen 294hoog; in deszelfs top zag ik een Aapje zitten, dat zeer opmerkzaam 295het oog op mij hield: behalven dit Aapje zag ik niemand, en het was 296wiskunstig zeker, dat de stem nergens anders, dan uit deezen boom, 297kon gekomen zijn. 298Wie, vroeg ik, heeft daar van Nommer 7854 gesproken. 299Ik, ik, mijn allerliefste 7854je riep het Aapje mij toe, en was in 300een oogenblik beneeden bij mij. 301Ik moet bekennen, dat al mijn zenuwen en peezen trilden en 302beefden. Een spreekend Aapje! - hoe is zulks mooglijk! zei ik. 303Zeer mooglijk, mijn allerbest 7854je! - Nu gij een Mensch ge- 304worden zijt, schijnt gij al uw geheugen te hebben afgelegd. - Maar 305kom, volg mij: het zal u wel weer te binnen schieten. 306Het Aapje gaf mij een poot, en begeerde, dat ik even als zij dien 307verbaazenden hoogen boom zou opklimmen. 308Dat is mij onmooglijk! zei ik. Ik klim nooit. 309Het Aapje keek mij met verwondering aan! 310En ik het Aapje. 311Weet gij wel wie ik ben? vroeg het. 312o Neen! antwoorde ik zeer gulhartig. 313Ik ben uw Liefste! - hervatte zij en vloog mij met een om den 314hals; mij allerlei liefkoozingen bewijzende, en mij telkens, 7854je 315noemende. 316Dit alles waren raadzels voor mij. Ik maakte allerhande gissingen, 317om den waaren toestand van zaaken alhier te weeten. Misschien, | |
[pagina 66]
| |
318dagt ik, is het gevoelen dier oude Wijsgeeren de waarheid, datGa naar voetnoot318 319naamlijk, de Zielen der Menschen, na den dood, in andere lighaa- 320men, zelf in die der beesten, overgaan of verhuizen. Dus kan de ziel 321mijner verdronken Dienstmaagd wel in dit Aapje vertrokken 322weezen. 323Deeze gedagten streelde mij; want ik hield veel van het Meisje. 324- Maar, dagt ik verder, wanneer mijn lieve dienstmaagd hier is, 325dan is het zeer mooglijk, dat ik er mijn vrouw ook zal vinden, - 326en wee! - wee! mijner dan. 327Waar is mijn Vrouw? Vroeg ik met overijling. 328Uw Vrouw? - antwoorde het Aapje, met eenige geemlijkheid,Ga naar voetnoot328 329immers heb ik den voorrang?Ga naar voetnoot329 330Die zult gij ook altoos hebben. Ik vraag slegts waar mijn Vrouw 331is. 332Die is op de agtëntagtigste boom hier van daan. 333En hoe heeft zij het? 334Oud, ongemaklijk en knorrig, mijn lieve 7854tje? zo als het altoos 335met haar was. 336En leeft zij daar zo alleen? 337Zij zit veeläl in een groot gat aan het worteleinde van den boom: | |
[pagina 67]
| |
338waar deeze en geene haar eenige gekraakte okkernooten toesmijt, 339- want zij kan ze zelf niet meer kraaken. 340Dat weet ik, maar, - in 's hemels naam! zeg mij toch, is zij ook 341een Aap? 342Zo lelijk als er ooit een Aap geweest is.Ga naar voetnoot342 343Dit nieuws was mij gansch niet aangenaam. Goede Hemel! zugt- 344tede ik bij mij zelve, had ik mij maar liever gevangen laaten neemen! |
|