Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat
(1985)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd[II]Willem speelt de aristocraat. De meester grijpt hem met zijn burgerlijke vingers bij de adellijke oren, en schopt hem van schoolZodanig waren de eerste zaden van aristocratie die, om zo te spreken, aan Willempje met de pap werden ingegeven. De jongen had een volmaakte aanleg om een aristocraat te worden. Hij was tamelijk grof gespierd, had een groot breed gezicht, een zich duidelijk onderscheidende dubbele onderkin, een forse opslag van oog; hij stak, als het ware, de gebiedende handen vooruit, en haalde die niet eerder weer naar zich, alvorens hij volkomen zijn zin had; zijn stem was grof, verdovend en ontzag inboezemend, hij schreide, schreeuwde en dwong, enkel zo het scheen, omdat hem de kracht en de macht ontbrak, om met geweld zijn begeerte daar te stellen; en eindelijk, zodra hij zijn zin kreeg, dat altoos het geval was, dan verscheen er een trotse glimlach op zijn gelaat, als wilde hij zijn eigen meerderheid, in volle triomf, aanduiden, en aan al degenen, die hem omringden of behandelden, hun nietige minderheid doen voelen. Toen hij de behoorlijke jaren had, bestelde men hem in het eerst ter schole, bij een oud meester, die, sedert onheuglijke tijd, de roem verworven had van de jeugd gemakkelijk en spoedig het beste onderwijs te geven. De menigte scholieren die hij had, en de voortreffelijke, verstandige en eerlijke burgers, die hij ervan vormde, waren er de onweerlegbare bewijzen van. Willem gedroeg zich de eerste dag tamelijk wel. De grijze leermeester zag enige kleinigheden door de vingers, als begrijpend dat zijn leerling eerst de schoolorde moest weten, wilde | |
[pagina 16]
| |
hij van hem vorderen om deze stipt te onderhouden. Toen Willem thuiskwam, luisterden vader en moeder naar het schoolverhaal van hun zoon, evenals de boeren naar de tekst van een biddagspredikatie. De leerling was zeer wel voldaan over zijn meester en medeschoolmakkers. Alles was in orde! Hij verlangde slechts naar de volgende dag, om weer het genoegen van het schoolgaan te genieten. Willem kwam op school. Voordat het leeruur begon, waren de jongens gewoon met elkaar te spelen. Onze vriend deed niets liever. Hij sprong toe, en, binnen de tijd van omtrent twee minuten, was hij in een hevige twist met al de jongens, vermits hij, daar hij overal de eerste en opperste wilde zijn, en zijn zin niet kon krijgen, links en rechts van zich afsloeg, en toen ook dit niet kon baten, hen met de zandkokers en inktpotten naar de kop smeet. Lichtelijk begrijpt men dat dit schoolgevecht van een vervaarlijk geschreeuw en geraas vergezeld ging, zodat zulks weldra door de meester gehoord werd, en deze er niet op vertoefde om, met stok en plak gewapend, naar de school te marcheren, teneinde daar de publieke rust te herstellen. Zodra vertoonde de schuddebollende schoolmonarch zich niet, of alle jongens waren doodstil en slopen naar hun zitplaatsen. Willem alleen verklaarde zich nog in een staat van oorlog, en volhardde in zijn smijten van inktpotten, boeken, pennemessen, enzovoort naar de hoofden van zijn zwichtende tegenpartijen, terwijl hij de meester aankeek met een houding van zegepraal, en als vorderde hij zijn goedkeuring over de uitslag van deze schooloorlog. Willem was bij dergelijke gelegenheden altijd gewoon die van zijn ouders te ontvangen. De meester had, tot nog toe, niet anders dan burgerlijke jongens onder zijn bewind gehad, en was dus aan dit adellijk slag van leerlingen geheel en al ongewoon. Kort en zakelijk derhalve nam hij, met gevoelige vingers, de triomferende Willem bij de oren, en leidde hem naar zijn plaats, onder bedrei- | |
[pagina 17]
| |
ging dat, zo hij zich in het minst verroerde, hij een geducht pak slaag bekomen zou. Zolang de burgerlijke vingers, even als zovele schroeven, de adellijke oren van Willem in bedwang hielden, schreeuwde hij als een kat die met haar staart in de klem zit, en liet zich leiden als een zachtaardig zooglammetje; doch zodra was hij niet van deze doodsbeenderen nijpers verlost, of hij greep, in dolle gramschap, de laatste inktkoker, en smeet die de eerwaardige onderwijzer naar de kop. ‘Gij zult weten,’ riep hij, ‘dat ik van adel ben!’ 's Mans toorn rees thans ten toppunt. Dit adellijk bewijs bevlekte hem van hoofd tot voeten en gaf zijn schoolkrediet de dodelijkste knak als hij het niet spoedig en voorbeeldig herstelde. De meester was een patriot van grondbeginsels en kende de hoogmoedige, de onderdrukkende adel enkel en alleen om die te vervloeken.Ga naar voetnoot* Zonder vertoeven greep hij de adellijke Willem andermaal bij de oren, en leidde hem, niet minder pijnlijk dan tevoren, van zijn zitplaats naar de voordeur, gaf hem daar een frisse schop onder zijn adellijk achterkwartier en joeg hem dus naar huis. ‘Ezelskop!’ zei hij onder dit geleide: ‘Gij zult voelen dat ik een burger ben! Vertrek en kom nooit weder!’ |
|