Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap
(1996)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Dertiende brief.
| |
[pagina 147]
| |
hier kwam, uit Holland doen komen. Het is hier, gelijk gij weet, een vrije haven, zo dat ik geen moeite of kosten bij de invoering had. De vragten zijn gering. De meeste Schippers zijn Patriotten, en neemen zelden geld voor het overvoeren van patriottische meubeltjes. - De Hemel zegene deeze braave lieden! Van alle kanten omringen mij deeze mijne papiere en nuttige Vrienden! Elk oogenblik staan ze ten mijnen dienste gereed, en verschaffen mij, of de noodige kundigheden, of de genoeglijkste uitspanningen. Verre de meesten heb ik gelezen en herlezen, en echter verveelt een derde of vierde lezing mij nooit. Zomtijds zet ik mij, op mijn gemak, voor mijn boekenkas neder; lees de opschriften of tijtels agter op de banden, en herinner mij, door dit lezen, den zaaklijken inhoud van elk boek. Dus doe ik hen de revue passeeren, zonder mijn volk aftematten en zonder dat het mij of iemand, ik laat staan het Land, een enkelen duit kost! - Geen Koning of Prins kan zo gelukkig zijn met zijne zoldaaten, als ik met mijn boeken. Des morgens na het ontbijt, zet ik mij aan het schrijven, - doe veelal voor het middagmaal, een eenzaame wandeling: nog geen kwartier uur behoef ik om te eeten. Ik ga weder wandelen; weder schrijven; thee drinken; weder schrijven; in de zomer, weder wandelen, en dan weder schrijven tot 's avonds negen, tien uuren toe. Zeer zelden schrijf ik 's nagts. - Dit is de geschiedenis van elken dag, geduurende twee jaaren agter een. Alle mijne dagen zijn, ten dezen opzigte, zo volmaakt aan elkander gelijk, en mijne bezigheden zo ééntoonig, dat ik dikwils verzinnen of vragen moet, wat dag van de week wij hebben. De weinige Vrienden, waarmede ik gemeenschap onderhoude, of liever, die het verkiezen, om zulks met mij te doen, heb ik gewend, om mij heel zelden, en dan nog zeer kort, te bezoeken; terwijl ik hen nooit een tegenbezoek geef. Ik kom volstrekt bij niemand, dan daar ik, uit hoofde van eenige zaak, wezen moet. Veele dagen zijn er zelf, waarin mijne Egtgenoote, in 't geheel genomen, mij geen half uur ziet of bij zig heeft. Welk eene afgrijslijk verveelende eenzaamheid! zult gij uitroepen, en ik zou u in dien uitroep gezelschap houden, wanneer ik even als gij, zulk eene eenzaamheid slechts uit de beschrijving kende. Ik ben geen menschenhaaterGa naar voetnoot111, - integendeel ik ben er een groot vriend van, en nog, wanneer hun geluk het vordert, wil ik mij andermaal te midden | |
[pagina 148]
| |
in de woelige Waereld werpen, en mijn rust, mijn vermaak, mijn goed en bloed voor hun welweezen opofferen. Uit mijn aart ben ik gezellig en vrolijk, - misschien al te veel. - Echter verkies ik over mij zelve te heerschen, liever, dan dat ik den teugel laat glippen en een ander de heerschappij over mijn geest overlaat. - Vooral vermijd ik de zulken, welken in staat zijn, om de snaar te roeren, die mijn zwak in beweging brengt. De verkeering met menschen is mij zelf zo noodzaaklijk als het lezen van boeken, want hoe zou ik anders hunne caracters, (in mijne schilderijen onontbeerlijk,) kunnen leeren kennen? En, met dat alles, zit ik op mijn eenzaame agterkamer, en ben dan het vergenoegdst, wanneer de geheele Waereld mij, in dit lieve graf, vergeet! ten minsten, vergeet mij te komen bezoeken. Laat ik u dat raadzel oplossen. Tegenspoeden van ziekten, verliezen enz. zijn artikels, die ik overgeslagen heb, doch die ondertusschen verschriklijke diepe greepen in mijn sluike beurs gedaan hebben. - Ware mijn schrijfarbeid niet door goede betaling gevolgd geworden, nooit zou ik mijn rol hebben kunnen uitspeelen. - Braave FIJNJE!Ga naar voetnoot112 - ja! telkens moet ik aan u denken! - Gij, gij hebt mij in staat gesteld, om met de verwarde Waereld te kunnen hardebollenGa naar voetnoot113, - om allerwegen mijne Vijanden het hoofd te kunnen bieden, en de onkosten van dien geldverslindenden krijg te kunnen goedmaaken, niet uit het zweet mijner onderdaanen, die ik, God dank! niet heb, maar uit den onvermoeiden arbeid van mijn hoofd en handen! - Dus is druk te werken een gevolg der nijpende noodzaaklijkheid. - Eene noodzaaklijkheid echter, die ik geheel zou kunnen te boven komen, wanneer ik slechts eene laagheid wilde begaan, die mij, - ja! in uwe armen, - maar teffens in uwe billijke verachting en verontwaardiging zou werpen. - Gij kent mij, mijn Vriend! en weet dus, dat deeze noodzaaklijkheid vooreerst niet opgeruimd kan worden. Hier komt bij eene overheerschende, en volstrekte onwederstandlijke geneigdheid om te schrijven. Die arbeid is bij mij in eene eerste behoefte ontaart, en mij schier zo noodig als het ademhaalen. Wanneer er, om de drie of vier maanden, eens een dag komt, dat ik niet schrijf, dan ben ik geemlijk, knorrig, mij zelve en al die bij mij zijn in den weg. - Het is de vraag niet, of mijn Lezers zo veel behagen scheppen in het lezen van mijne boeken, als ik in dezelven te maaken! - Neen! daar het hier op aankomt is, of ik het uit kan houden, en of ik mij zelve voldoe? - En dit beiden heeft plaats. | |
[pagina 149]
| |
Dit overwegende, getroost ik mij de veelvuldig verschillende Vonnissen, die er over mijn Letterwerk geveld worden. - Waarlijk, ik heb groote verpligting aan de toegeeflijkheid mijner lezende en beoordeelende Landgenoten! Zij beknorren mij nog niet half genoeg! - De eenigste verschooning voor den zondvloed mijner Geschriften is deeze, dat ik mijn best doe, om mijn kopers te behagen. Doch dit in 't voorbijgaan. Uit dit oogpunt beschouwt, word, gelijk gij ziet, mijne eenzaamheid onontbeerlijk voor mij! - en, mijn Vriend! wanneer gij de moeilijkheid, (uit hoofde der partijschappen,) in de verkeering, in aanmerking neemt, dan zult gij mij, in dit mijn graf, gelukkig schatten. De nodige Menschenkennis lijd hier weinig of niets bij. Hoe zeer men zig van de Menschen ook mag afzonderen, daaglijks echter zweeven er nog genoeg voor onze voeten, om les te nemen. Zijn het dan geen Koningen, Edelen of Grooten, - wat verscheelt zulks? - het is dan een Barbier, Pruikmaker, enz. wezens, waaraan dikwijls meer te zien, en van aftekijken is, dan van die Grooten, welken veeltijds hun voornaamsten luister van derzelver kammen, poeijerkwast, pomadeGa naar voetnoot114, enz. ontleenen. Deeze eenzaamheid maak ik mij zo genoeglijk als zij ooit voor iemand worden kan. Alles wat mij, met mijn vrijen wil, zou kunnen verontrusten, houd ik op een verren afstand. Elk, die aan mijn kamerdeur tikt, moet zijne twistgierigheidGa naar voetnoot115 en partijzugt buiten laten staan, of mijn donker oogopslag verdrijft hem heel schielijk, uit mijne vreedzame woning. Alle geschilschriften zijn contrabanden op mijn kamer. Ik wil ze zo min onder mijn oogen of bij mijn boeken dulden als lezen. Ik beklaag derzelver Schrijvers van ganscher harte; maar hoe zeer zij ook mijne Vrienden mogen wezen, wil ik door hunne beuzelingen niet in dien draaikolk gesleept worden, waarin mijn vergenoegen voor eeuwig smooren en te gronde zou gaan. En dit alles weten mijne Bezoekers zo wel, als of ik het met groote letters op mijn kamerdeur geschreven had! zij reppen geen één woord meer van verschillen tegen mij. Voorts, - alvorens eenig ongeluk of tegenspoed te gevoelen, - onderzoek ik onpartijdig, of het, zo wel op den toetssteen mijner vrolijke Wijsgeerte, als volgens den maatstok van het algemeen gevoelen, waarlijk ongeluk of tegenspoed zij. - Zomtijds hebben mijne Vrienden mij wel beklaagd, zonder dat ik zelf wist, dat ik beklag noodig had. Meer dan eens gebeurt het, dat ik brieven ontvang, die gantsch niet vriendlijk zijn, en die mij boos zouden maken, bijaldien ik niet voorgenomen had, | |
[pagina 150]
| |
om nooit boos te worden. - Deeze brieven lees ik, even als gingen ze mij niet aan; ik leg dezelven vervolgens op het vuur, en dan is het bij mij hetzelfde, als of ze niet geschreven waren, ten minsten, als of ik ze niet gelezen had. Ik beantwoord de gematigde en redenlijke periodenGa naar voetnoot116, uit zodanige onvriendlijke brieven, en sla de rest over. - Dit vind ik den kortsten weg, om de lieden aan eene vriendlijke schrijfwijze te gewennen. Geen geschrift in de Waereld, dat tegen mij uitkomt, is in staat, mij een oogenblik mijn rust te ontnemen. Ik doe mijn voordeel met de waarheid, die er in is, en bekreun mij aan het overige niet. - Het geschrift zelf sluit ik bij mijne rariteiten. Het bezoeken der Koninglijke Tuinen; der Comedie, of Kinderbals zijn, hoewel niet dikwijls, mijne uitspanningen, buiten mijn kamer. Zesentwintig maanden lang heb ik, ter plaatze waar men mij beduidde dat het behoorde, om dien onderstandGa naar voetnoot117 van Vrankrijk verzogt, welke zo veele Voornaamen en Aanzienlijken mijner Landgenooten trekken, en waarmede verscheiden Lieden begiftigd zijn, die, op de Schelde, of wel op de grenzen van Vrankrijk, eerst Patriotten zijn geworden.Ga naar voetnoot118 Thans doet er zig een flaauwe hoop toe op. Wanneer dit gebeurt, - dan; - maar hiervan bij een andere gelegenheid. En hier mede, mijn waarde Vriend! geloof ik aan uwe begeerte, om een korte schets mijner vrolijke Wijsgeerte in mijne Ballingschap te erlangen, voldaan te hebben. Ik heb u veel van mij zelve moeten vertellen, vermits ik begreep, dat gij voornaamlijk, mijne werkzaameGa naar voetnoot119 Wijsgeerte bedoeldet. Met dat alles begrijpt gij, dat de Schrijver ook zijne geheime Historie heeft, en dat hij u deeze niet vertellen zal! Maar hier over kunt gij u niet beklagen! - In weërwil van alle gouden en zilveren PrijsmedailjesGa naar voetnoot120, zal er nooit een volkomen Levensbeschrijving voor den dag komen. Steek uw hand maar eens in uw eigen boezem, mijn Vriend! zoud gij wel, om vijftig of honderd gouden eerpenningen, uwe zonden, zwakheden en grillen, voor het oog van elk en een iegelijk willen blootleggen? | |
[pagina 151]
| |
Ik twijffel er niet aan, of ik zal, 't zij dan binnen kort of lang, wel weder door de Waereld geschokt worden, en als dan beloof ik u, met dezelfde openhartigheid, te zullen vervolgen het geen ik hier begonnen heb.
Duinkerken, den 1 Febr. 1792. | |
Vervolg der algemeene regels van de vrolijke wijsgeerte voor mijn volgend gedrag.Elk Mensch heeft eene heerschende deugd, of iets dat goed in hem is, en eene heerschende ondeugd of zwakheid. Het is de zaak van een verstandig Man of Wijsgeer, deeze twee uitersten te kennen, zo van zig zelve als van anderen. Is onze ondeugd een aangebooren, doch misbruikte of bedorven hartstogt, dan is er zeer veel kans om dezelve te verbeteren, maar het is onmooglijk dezelve te vernietigen of uitteroeijen. De neiging tot wellust is slechts een verkeerd bestuur, dat wij houden met die neiging, welke ons ingeschapen is, om ons gelijken voort te brengen. Zij derhalven, die een gelofte van kuischheid doen, schuuren den moriaanGa naar voetnoot121 en willen de wolken met hunne handen grijpen. Zij, die in jonge Lieden deze neiging, (die zig onder verschillende gedaante voordoet,) willen bestraffen, tegenspreken of dempen, vermeerderen deszelfs heimlijke, dikwijls gevaarlijke en meestal schadelijke werkingen. Wanneer deeze neiging zig vermomt met het masker van onschuldige Liefde, of er, om zo te spreken, in bondgenootschap mede treed, dan word zij ontegenstandlijk en onoverwinlijk; als dan moet zij voldoening erlangen, of zij verwoest onherstelbaar het hart of de gezondheid van hen, die zij bevangen heeft. De Prediker der zuivere, tedere en welbestuurde Liefde is derhalven een veel grooter Menschenvriend, een veel grooter Weldoender en Verbeteraar der Stervelingen, dan die stuursche Zedenmeester, wiens ooren zelf het woord Liefde niet verdragen kunnen, of dan die donderende Prediker, die de Struikelenden en Gevallenen naar de Hel vloekt. | |
[pagina 152]
| |
Wij moeten beminnen! - De Liefde is een koorts, die onvermijdlijk eenmaal ons deel word! - Het geneesmiddel is bij de hand! - is in ons vermogen! - Zullen wij ons dan tot de gebefte Kwakzalvers keeren, die deeze koorts ontijdig opstoppen, of met verschriklijke bezweeringen, verdrijven willen? - Of zullen wij den raad der Wijzen volgen, die door een eenvoudig middel dezelve tot onze gezondheid en geluk doen verstrekken. Het schrijven en lezen van verliefde RomansGa naar voetnoot122 vind dus in de Natuur zelf haar grootste voorspraak. Het word zelf onontbeerlijk voor eene beschaafde Maatschappij. - De Liefde is veelal de grootste drijfveer der meeste handelingen en werkzaamheden, hoe hoognodig is het dan niet, dat zij wel bestuurd worde? Het oud vooroordeel tegen het Huwelijk, in de kloosters uitgebroeidGa naar voetnoot123, is bij veele hervormde Geestlijken slechts van naam veranderd! - Het Huuwlijk word, ja! door hen voorgestaan, maar de middelen, - (het lezen van goede Romans,) om er zig toe voortebereiden, om zuiver en waarlijk te beminnen, worden, zo al niet gewraakt, ten minsten niet door hen aangeprezen. Het schrijven en lezen van verliefde Romans is aan niet meerder misbruik onderworpen, dan het maken, opzeggen en hooren van Predikatien. - Alle dingen kunnen misbruikt worden, doch dit is geen reden, om er het gebruik van te verwerpen. Zelve een hart omdragende, dat vatbaar is voor alle de tederheden der Liefde, zal ik, bij alle gevoeglijke gelegenheden, verliefde Romans schrijven, en de Liefde ten toneele voeren. - Men zal er mij om wraken, dit weet ik; maar het zal geschieden door lieden, door wien ik liever gewraakt dan geprezen word. Eene ernstige behandeling van zaken vordert een gefronscht, ten minsten een effen voorhoofd bij de Toehoorders. - Voor verre de meeste Menschen is dit eene der moeilijkste houdingen. Men moet wel ongelukkig, dweepziek, sentimenteel, diepgeleerd, of hoog bejaard zijn, of sterk onder de plak leggen, wil men zulk een tronie eenige uuren agter elkander blijven zetten. Op dergelijken voorhoofden stuiten doorgaands de heerlijkste lessen en beste raadgevingen af, en bereiken het hart niet. - Van daar, dat de meeste Menschen zo weinig nut doen met hunne kerkgangen. | |
[pagina 153]
| |
Het gros der Stervelingen wil en moet lagchen. - het is hen zo natuurlijk eigen, dat zij, geene waare stof tot lagchen vindende, om de geringste, nietwaardigste beuzelingen hunne lachspieren in beweging brengen. De Geestlijke zelf, die het meest tegen deeze ijdele beweeging uitvaart, lacht zomtijds om de ernstige dwaalingen van zijn Medemakker. De kinderen, die het minst veinzen, moeten dikwijls met stokslagen naar school of naar de kerk gedreven worden. Overal, waar zij zig verbeelden stof tot lagchen te zullen bekomen, laten zij zig met de grootste vrijwilligheid vinden, en zijn er bezwaarlijk van daan te krijgen. - De meer bejaarden, meer met vooroordeelen bezet, meer hunne hartstogten vermommende, worden echter door dien zelfden trek gedreven. - Hoe gaat men naar de Kerk? - en hoe naar den Schouwburg, naar een Gezelschap of dergelijken? - Om het gedugte onderscheid uit hunne gelaatstrekken te lezen, behoeft men geen LAVATERGa naar voetnoot124 te zijn. Dit is de verdorvenheid, de boosheid des harten, de, enz. word mij toegeroepen. - Maar gij, die mij dit toeroept, gij zijt het belachlijkste voorwerp van allen, in de oogen van elk waar Wijsgeer. Het is de eenvoudige, de onschuldige natuur! Het is die groote gaaf van God, welke ons niet geschonken is, om ze onder uwe zwarte en teurige vermaaningen en vervloekingen te begraven; maar om er een reeks van gelukken en genoegens door te verkrijgen! - Men kan die gaaf misbruiken, 't is waar! - maar, om die reden zoud gij alle goede giften en gaven den Hemelschen Vader in 't aangezigt te rug moeten smijten. Waarom zou ik dan niet lagchen, en anderen doen lagchen? Waarom zou ik dan niet al lagchende de waarheid zeggen? al lagchende gebreken gispen? al algchende zedenlessen geven, en al lachende het wezenlijk geluk en het waar genoegen mijner natuurgenooten bevoorderen? Immers zijn er reeds zo veele ernstige geschriften in de waereld, dat men, wilde men er niet onder begraven worden, den toevlugt tot de winkeliers heeft moeten nemen, om, ze, bij het pond verkopende, er nog de minste schade bij te lijden. Ik weet het, met volle zekerheid weet ik het, dat ik, dus rond weg van het | |
[pagina 154]
| |
hart sprekende, mij een menigte Geestlijken, vooral die ongepoeijerde pruikenGa naar voetnoot125 dragen; - meest al de oude Vrijsters; vroome Weduwen, en volstrekt al de Dweepers - tot bittere Vijanden zal maken! - Maar liever wil ik mij den haat dezer bedorven Waereld getroosten, dan de heiligste waarheden verzaaken. Iemand van den doolweg te rug willende brengen, moet men alvorens hem overtuigen, dat hij dwaalt. Wanneer iemand eenige gebreken of zwakheden zal afleggen, dan moet hij ze eerst voor de zodanigen erkennen. Zo veele rangen, gestellen, caracters, ja menschen, als men in de Waereld vind, zo veelerlei soorten van zwakheden en gebreken zal men teffens aantreffen. Om de gebreken der onderdaanen, der verdrukten en der slaven ten toon te stellen, behoeft men slechts de kloekmoedigheid te bezitten van een pasbeginnend ProponentGa naar voetnoot126, of van een dweepziek Zedendichter, die zijn eerste bundel van stichtlijke gedichten uitgeeft.Ga naar voetnoot127 Maar, om de zonden der Koningen, der Prinsen en der Grooten in het waare daglicht te stellen, - om aan den voet der troonen en eergestoelten van deeze Magten de waarheid te verkondigen, - hier toe word een man vereischt, die, elk oogenblik, door de vlugt, zig weg kan pakken, of die, de gevangenis of het schavot niet vreest. Zal ik mij nu aan de gevaaren, uit het laatste geval voortvloeijende, blootstellen? - en, ben ik er tegen opgewassen? o Ja! - Wij leven slechts voor eens! - Laten wij dan met glorie leven! - Het is niet in deze Waereld, dat de deugd, dat de waarheidliefde, dat de menschlievenheid haar loon verwagt! - Neen! het is in de volzalige Eeuwigheid, dat zij bekroond zullen worden. - Stervelingen! wat verschilt mij uw lof, of uwe afkeuring? het is mijn gewisse, - het is de opperste Rechtvaerdigheid, die mij, ten geenen grooten dage zullen oordeelen! - En daarom, - ik zal uw welzijn zoeken, en nooit uwen wrok vrezen!
EINDE. |
|