Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap
(1996)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Twaalfde brief.
| |
[pagina 140]
| |
Eindlijk zou het vijfde bedrijfGa naar voetnoot99 van het Brabandsch Patriottismus gespeeld worden. Men was in gereedheid om den aanval te doen, en zij, die er zig tegen verdeedigen moesten, waren, of op een schandlijk verraad, of eene lafhartige vlugt bedagt. Ik begeerde echter dit ellendig schouwtoneel niet te verlaaten, alvoorens het gordijn gevallen zou wezen. Ik wilde, zo als ik te Amsterdam gedaan had, eerst het einde van deeze rampzalige klugt zien, en dan mijns wegs wandelen, wel verzekerd, dat, daar deeze armhartige Patriotten, in die eerste oogenblikken, zo veel met zig zelve te doen zouden hebben, zij mij wel vergeeten zouden. Armhartige Patriotten? - versta mij wel, mijn waarde Vriend? - Daar door versta ik alleen de zulken, die het zotste bijgeloof en de allesverdrukkende aristocratie ten dienste stonden, en geenzins die braave en waardige Vaderlanders, welken zig naderhand, onder den naam van VonkistenGa naar voetnoot100, enz. bekend maakten, en die hun Patriottismus op den leest van Vrankrijk schoeidden. Bij een van de laatste soort had ik mijn intrek: doch hij zelve was toen, beneffens den Hertog van UrselGa naar voetnoot101, uitlandig. In die algemeene verbijstering maakten de Brabanders zelf geen onderscheid tusschen dit tweeërlei soort van Patriotten; en van hier hunne allernaauwste verééniging voor hunne zegepraal, en de schreeuwende vervolging van den dweepzieken hoop tegen de echte Beminnaars der Vrijheid, na dat de Keizerlijken verdreven waren. | |
[pagina 141]
| |
Mijn Barbier onderrigtte mij het eerst, wat de geschiedenis van dien dag zou wezen. Hij vertelde mij, dat men voorgenomen had, een aanval op het Keizerlijk Garnizoen te doen, ten einde het, en de stad en ten lande uit te drijven. Dus, mijn Heer! voegde hij er bij; zo God en zijne Heiligen mij niet bewaaren, zou dit wel de laatste keer kunnen zijn, dat ik de eer had van u te scheeren; vermits ik mij verbonden heb, om in dien aanval mede mijn best te doen. Ik kon, volgens de wellevenheid, niet anders doen, dan hem de hulp van de heilige Moedermaagd, van de heilige Petrus, Paulus en van nog verscheiden anderen zijner begunstigde Heiligen toetewenschen! - De volijverige Jongen versleet mij voor een allerbest Brabandsch Patriot. Wat er van hem geworden zij, weet ik niet. Na dat tijdstip, heeft hij zijn mes niet weder op mijne kaakebeenen gezet, en heb ik hem nooit weder gezien. Even voor dat de aanval begon vond ik de Madame van het huis, waar ik mijne kamers had, druk bezig met windzels, verbanden, plukzelGa naar voetnoot102 enz. Dat is uit voorzorg! zei ze tegen mij. Goede voorzorg schaad niet, gaf ik ten antwoord: maar mag ik ook weten, waartoe dit alles dienen moet? Om de gekwetsten te verbinden. Dan zal het er hevig toegaan! Twijffel daar geen oogenblik aan! Er zijn etlijke duizenden Patriotten gereed om den aanval te doen, en van Gend worden er nog een menigte gewagt. - Zo daadlijk te vijf uuren beginnen ze. Dan moogt gij uw voorraad van plukzel en verbanden wel schielijk wegzenden. Schielijk wegzenden? - Hoe dat? - Als de aanval zo geschied? Wel nu? - Het plukzel moet immers wezen, daar de gekwetsten zijn? Zekerlijk. Die zullen immers hier niet komen? Zij zullen wel. En hier op gaf Madame mij een breedvoerig verslag van de schikkingen, die zij gemaakt had, om, naamlijk, de voorkamer tot een verbandhuis te doen dienen, werwaards alle de gekwetsten van dat kwartier zouden heen gebragt worden, ten einde ze aldaar te verbinden. Onder dit verhaal, begon het schieten al vrij hevig, niet verre van ons af. Winkels en huizen werden geslooten, en alles verlicht. Ik ging naar de voorkamer, maar vond er niemand. Ik vroeg waar de Chirurgijn was, die de gekwetsten, wanneer zij aangebragt zouden worden, verbinden zou? | |
[pagina 142]
| |
Dan, - aan een Chirurgijn had niemand gedagt! - Dit onontbeerlijk vereischte was er niet. Madame keek mij, en ik haar aan. Wildet gij zo goed zijn, zei ze tegen mij, om dien post op u te nemen? Heel gaarne! antwoordde ik, en zie daar in een oogenblik alle zwaarigheid opgeruimd! Nu was ik Chirurgijn; maar zonder iets van de Heelkunde te verstaan, en zonder eenige werktuigen, of zalven, of pleisters! - Men droeg mij dit ambt op, zoo als de meeste ambten begeven worden. - De bekwaamheid en het noodige moest door den tijd komen. De Geschiedenis dezer Omwenteling is u bekend. Ik zal er daarom geen verhaal van doen. Etlijke uuren, geduurende den nagt, werd er van beide zijden een hevig vuur gemaakt. Een gedeelte daarvan kon ik, uit een venster, op de agterkamer, zien. Voor dit venster zettede ik mij, en zag, al wat er te zien was, wagtende op gekwetsten. Naar het veelvuldige schieten gerekend, maakte ik staat op een grooten hoop aan stuk geschooten Patriotten!Ga naar voetnoot103 - en echter daagde er niemand op; waarom ik juist niet kan zeggen, dat ik bedroefd was; want hoe het verbinden mij ter hand gestaan zou hebben, kunt gij gemaklijk gissen. Mijn verwondering deswegens verdween, bij het aankomen van den dag, geheel en al. Schuins tegen over ons huis was een straat, die met het Park gemeenschap had. Hier stonden eenige Zoldaaten, met een stuk kanon, omtrent halver weg. Deeze post werd, op de volgende wijs, geattacqueerd. Zomtijds kwamen er twee, drie, vier, en meer Patriotten, voorbij ons huis; keeken eens om den hoek van het bezette straatje, en schooten, wanneer zij hun kans schoon zagen, op de Zoldaaten. Dan gingen deeze Aanvallers weêr naar elders, en, kwamen er dan weder andere Patriotten, bij geval, door onze straat, dan werden dezen weder de Aanvallers; keeken insgelijks om 't hoekje, en gaven vuur. Nu en dan gebeurde het, dat de Zoldaaten tot aan het einde van de straat kwamen; maar de Patriotten hadden de voorzorg gebruikt, om alle de huizen open te doen zetten, zo dat, wanneer de Zoldaaten slechts de geringste beweeging maakten, om af te komen, de Aanvallers zig daadlijk zoek maak- | |
[pagina 143]
| |
ten, en de Verdedigers geen sterveling in onze straat zagen, waarop zij hun kruid en lood verschieten konden. - En aldus ontdekte ik het geheim, waardoor de Patriotten ongekwetst bleven. - Maar, zult gij mooglijk vraagen: sneuvelden er dan niet veele Zoldaaten? - o Neen! mijn Vriend! want al de Patriotten, die ik heb zien schieten, schooten of te hoog of te laag; de meesten hunner hadden nooit een snaphaan in handen gehad. Dit spel had een geruimen tijd geduurd, toen ik, gemeenzaam wordende met dit nietsbeduidend gevaar, bijna het slagtoffer mijner ontijdige nieuwsgierigheid zou geworden zijn. Ik stond, op de voorkamer, (mijn Verbandhuis,) door de glazen, dit goede werk aantezien. Eenige Patriotten hadden gevuurd en verdweenen oogenbliklijk. De Zoldaaten kwamen de straat uit, en, zekerlijk wrevelig geworden zijnde over deeze geduurige teleurstelling, deeden zij een schot op de huizen. De kogels ketsten tegen de borstweering van de voorkamer, waar ik stond. Hadden zij twee à drie duimen hooger aangelegd, - ik zou voorzeker, - tot blijdschap mijner aanzienlijke Vijanden, - geen boeken meer geschreven hebben. - Ik verliet deeze gevaarlijke post, en pakte alles bij elkander, wat ik naar Vrankrijk dagt mede te nemen. - Zulke Aanvallers en zulke Verdedigers! - dagt ik: helaas! Jozephus moet het verliezen. De Patriotten wonnen het spel eindlijk, en de Keizerlijken vertrokken. Ik kreeg tijding, dat de Gendsche Patriotten in aantogt waren, en nog voor den avond te Brussel zouden zijn. Dat men, onder eene menigte anderen, ook mij gedoodverfd had, en dat er, onder deeze Gendsche hulpbenden, een Hollander zig bevond, die mij, te Antwerpen, dikwijls een heel klein glaasje jenever, voor twee stuivers, getapt had, welke beloofd had mij te zullen aanwijzen en leveren; want een menigte Antwerpenaars bevonden zig onder dien trein. enz. Dit zijn genoegzaam dezelfde woorden van den waarschuuwenden brief, dien ik ontving. - Ik zag dat de klugt uit was, en dat, wilde ik niet verdrongen worden, ik hoe eerder hoe liever dit ParterreGa naar voetnoot104 verlaaten moest. Een mijner goede Vrienden haalde een paspoort op zijn eigen naam en gaf het mij. Den volgenden morgen verliet ik Brussel en reed met de Deligence op Gend. In deeze stad werden wij door een menigte gewapende Patriotten, bij 't inkomen van de poort omsingeld. Dat zal er op aan komen! - dagt ik, en vergaderde al mijne kloekmoedigheid. Ik stak mijn hoofd door een der gaten van de Deligence, en hoorde, dat het loutere nieuwsgierigheid was, om te weeten hoe de zaaken te Brussel stonden; want van al het voorgevallene bij de zegepraal wist men hier nog niets. De patriottische correspondentie was zo juist, | |
[pagina 144]
| |
zo vlug en welgeregeld, dat men, zedert zesendertig uuren, te Brussel er niet om gedagt had, om de Gendtenaars, hunne Buuren en Bondgenooten, door een Expresse (nog geen agt uuren rijdens van hen af,) te laaten weten, dat zij overwonnen hadden. Nu zag ik, dat er geen gevaar was. Ik sprak, met een Vlaamsche tongval, en al de Brabandsche spreekwijzen, die mij bekend waren, de menigte aan, en verhaalde hen de geheele gebeurtenis, en zelf veel meer dan er gebeurd was, of dan er ooit gebeuren kon. Men gaapte mij van alle kanten aan. De toehoorders groeiden derwijzen in getal, dat ik mijn stem hoe langer hoe meer verheffen moest. - Na geëindigde predikatie ging er, onder een verdoovend handgeklap, een nog verdoovender geschreeuw van Vive les Brabançons! op. - Zij, die mij eigenlijk onderzoeken moesten, gaven mij de hand en vroegen mij naar niets. Mijne andere Reisgenooten werden tot op het hemd toe onderzogt. Ik wandelde in vrede naar het Logement den gouden appelGa naar voetnoot105, van waar de Bergie op BruggeGa naar voetnoot106, den volgenden dag stond aftevaaren. Hier vond ik een Kapitein der Patriotten, met zijne onderhebbende gewapende Manschappen. Hij was alhier gesteld ter naauwkeurigste onderzoeking van alle Reizigers, die naar Brugge moesten. Ook hier deed ik een breedvoerig verhaal van de Brabandsche Omwenteling. Ik dronk een goed glas wijn met den Kapitein, 't welk ik betaalde. Zijne oogen begonnen eindlijk te draaijen. Toen liet ik hem mijn paspoort en verdere zaaken zien en onderzoeken, en bij elk stuk, dat hij onderzogt, de triumf der Patriotten, of iets dergelijks drinkende, verklaarde hij mij ten laatsten, dat mijn zaaken in de uitterste order waren, en ik veilig vertrekken kon. Te Brugge komende, stond een Patriot, van een armhartig maakzel, onder de poort op schildwagt. Hij had het geweer op zijn regte schouder, en nam, met zijn linkehand, zeer beleefd den hoed tegen mij af: ‘Mijn Heer!’ zei hij, ‘zo ootmoedig als hij kon: mag ik de libertaitGa naar voetnoot107 gebruiken om au te vraagen, oe au naam is?’ Dat raakt u niet! gaf ik hem ten antwoord, en stapte zo fier de stad in, als of ik Commandant van Brugge geweest was. | |
[pagina 145]
| |
Meer dan dit, mijn Vriend! is mij van eenig belang op mijn reis naar Duinkerken niet gebeurd. - Hoe verder ik kwam, hoe minder ijver ik voor het Brabandsche Patriottismus bespeurde. In de helft van December 1789, kwam ik te Duinkerken, werwaards mijne Egtgenoote en Zoon mij eerlang volgden. Hoe veele kleinigheden en beuzelingen vertel ik u niet, mijn waarde Vriend! - maar gij begeert mijne levensgeschiedenis, - en het is mijne schuld niet, dat dezelve uit kleinigheden en beuzelingen is saamgesteld. |
|