Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap
(1996)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
Elfde brief.
| |
[pagina 136]
| |
paadjes niet moeten lijden! - Bekoorlijk Stuivenberg! neen! ik ben veels te gelukkig in uwe stille dreeven geweest, dan dat ik u ooit vergeeten zou! Vermits ik u toch op Stuivenberg gebragt heb, mijn Vriend! moet ik u nog een staaltje van Antwerpsche wraakgierigheid leveren. Daar ter plaatse vind men eene zindelijke Estaminé.Ga naar voetnoot92 Hier had men toenmaals bij uitnemenheid goed oud bier, bekend onder den naam van Varkensleuvens.Ga naar voetnoot93 Zomtijds ging ik derwaards, en dronk mijn pintje, meer kon ik er niet van verdragen. Eens, - in het beste Gezelschap van de waereld! - beving mij de lust, om op een klein hoekje van den glasraam, op een ruit het volgende vaarsje te schrijven. Ik, een gebannen Patriot,
Kom hier mijn Varkensleuvens drinken,
Zo iemand deel neemt in mijn lot,
Laat hij, op mijn gezondheid, klinken.
Toen nu de Signors meester werden, hebben zij, (zo als mij verzekerd is,) om deeze vier onschuldige regels te vernietigen, den geheelen raam kort en klein geslagen en verbrijzeld, en stonden op het punt, om de geheele herberg, deswegens, in den brand te steeken. Meerder zal ik u van Antwerpen niet zeggen. Ik heb dienaangaande reeds alles verbruikt en vertelt, wat ik er zag, hoorde en ondervond, in mijn Hollandschen Wijsgeer in Braband, en elders. Het Brabandsch Patriottismus, die hoogte beklimmende, dat ik gemaklijk deszelfs zegepraal voorzien kon, besloot ik naar Brussel te verhuizen.Ga naar voetnoot94 Alvoorens ik Antwerpen verlaat, moet ik u melden, dat ik aldaar Christoffel, de Zoon van mijnen vriend Thomas, agterliet. Hij had sterke vorderingen in de poëzij gemaakt, maar was teffens onvergeeflijk onachtzaam, op alles wat de voortbrengzelen van zijn vernuft betrof. Ik geloof, dat hij regttijdig dit tijdelijke met het eeuwige verwisseld heeft.Ga naar voetnoot95 Ik had hem om eenige verfstoffen | |
[pagina 137]
| |
verzogt; hij zond mij een peperhuisjeGa naar voetnoot96 vol van het begeerde. Ik zag dat het papier beschreven was, en vond deszelfs inhoud een eigenaartig vaars te wezen. Jammer was het, dat hij het niet in zijn geheel had. Ik deed onderzoek naar het slot van dit vaars, maar Christoffel geloofde voor 't naaste, dat hij, er voor een plaquet laarzensmeerzel op hebbende laten haalen, het zelve weggesmeeten of verbrand had. Vermits mijn tijd, om grooter brief te schrijven, heden een weinig bepaald is, zal ik dit vaarsje zo als het is, hier bij voegen. Lees het, ter liefde van mij, en ter verdienstlijke nagedagtenis van den zoon van mijnen waardigen en wijsgeerigen Thomas. Het droeg den volgende tijtel. Ode aan de geestlijkheid.Ga naar voetnoot97
Ik waag het, weleerwaarde Stoet!
Schoon een gemeene Leek, uw grootst gebrek te zingen;
Uw duldeloozen overmoed,
Die, veelal bot gevierd, de waereld waant te dwingen.
Begluur mij met geen stuursch gelaat!
Een stoute tegenspraak zou slechts uw trotsch bewijzen.
't Is billijk dat de Leek uw fouten gadeslaat
Hij deed uw Leer te kort zogt hij u steeds te prijzen.
Gij, Vrienden van de needrigheid!
Rechtaarte Herders! neen! gij zult mijn Zang niet wraaken!
Gij wraakt den Dichter, die u vleit;
Wiens onbeschaamde tong, u durft tot Goden maaken.
De Lof, zo ruim u toegedeeld,
Verwekte in mij geen nijd! Gij zijt dien overwaardig!
Maar, komt ze u heden toe, - uw hart draagt Adams beeld.
Door overmaat van lof word ligt een mensch hovaardig.
Wie treed dus fier den kanzel op,
Met gladgestreeken bef en opgerolde hairen?
Die, met een opgezwollen krop,
Een winderig Acteur, van verr' poogt te evenaaren?
Wie slaat van daar het oog alom,
Om, in der hoordren oog, 't ontzag voor hem te lezen.
Terwijl hij zich verbeeld de stem van 't Christendom,
De pronk der hooge School, - een Engel Gods te wezen?
Hij blaad de gansche Bijbel door;
Legt, met een diep gepeins, een reeks geleerde vouwen.
| |
[pagina 138]
| |
Hij vordert eerbied en gehoor,
En wee hen! die hun heil hem niet geheel vertrouwen.
Hoe lieflijk klinkt zijn stem in 't rond!
Hoe roltze op toonmaat voort! hoe dwingt zij elk tot luistren!
Hij leest de text, waarop hij zijn verklaring grond;
Indien 't verklaring heet, dat klaar is te verduistren!
‘Geleerde Man! dus denkt de Leek,
Terwijl hij de oogen sluit, de hand houd opgeheven,
Dat heet eerst een Professorspreêk!’
De Preêker merkt de leus, niet duister hem gegeven,
Hij draaft fluks op nog hooger spoor,
Daar niemand, ja! hij zelf, onmooglijk hem kan volgen.
Hij voert orakeltaal, slechts vatbaar door 't gehoor
Hoe greetig word elk woord, als Gods woord, ingezwolgen.
De stigting uit die preêk ontstaan,
Is achting voor den Man, verwondring om zijn gaven:
't Ziet al hem met verrukking aan.
't Roept al hem momplend toe, geleerden! wijze, braaven!
* * *
Tot dus verre den inhoud van het Peperhuisje. Het spijt mij, u de rest niet te kunnen bezorgen. |
|