Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap
(1996)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Tweede brief.
| |
[pagina 76]
| |
Om wel te leeren denken, moet men vooraf wel onderzoeken. De partijdigheid en vooringenomenheid met die leerstellingen en vooroordeelen, welken men ons, van dat wij schier begonnen te spreeken af, heeft ingestampt, zijn gedugte vijandinnen van een waar onderzoek, en echter is niets gemeenerGa naar voetnoot8 dan dit. Onze Ouders en Leermeesters maaken doorgaands eene verschanzing van boeken, die zij zorgvuldig uitzoeken, om ons heen, en vergunnen ons niet door deeze stapels van bezwooren overleeveringen en het bevestigde geloof der voorige eeuwen heen te breeken, voor dat wij gecapituleerd hebben; ik wil zeggen, voor dat wij een eeuwig tractaat hebben geslooten, om geen hairbreed van de gevoelens onzer Belegeraars aftewijken. Geen regel echter of hij heeft eene uitzondering. De goede Hemel zij gedankt, dat mijn Vader van een geheel ander denkbeeld was! Hij liet mij alles leezen, wat ik slechts magtig kon worden, alleenlijk wilde hij niet dulden, dat ik in de Openbaaring van Johannes of de Historie der Martelaaren las.Ga naar voetnoot9 Dit zwak van den ouden Man kon ik gereedlijk involgen. Ik vroeg hem weleens naar de rede; maar hij was gewoon zeer weinig te spreeken, en vooral liet hij zig nooit over dit soort van geschriften uit. Het eenigste bescheid, dat ik in dit geval van hem kreeg, was, dat hij het hoofd schudde, en, wanneer ik vervolgde te vraagen, geemlijk heenging. Eens had ik de Geschiedenis der RemonstrantenGa naar voetnoot10 te leezen gekreegen. Een Predikant, bij toeval aan ons huis komende, zag het, en onderhield er mijn Vader zeer ernstig over. Weet gij wel, vroeg hij onder anderen, dat uw Zoon, door het lezen van Remonstrantsche schriften op een zeer gevaarlijken doolweg kan geraaken? - Mijn Vader liet hem schoon uitpraaten; - dit was zijne bestendige gewoonte ten opzigte van alle vermaanende Predikanten. Eindlijk, gedrongen om te antwoorden, was dit zijn zaaklijk bescheid: Mijn Heer! ik | |
[pagina 77]
| |
heb liever, dat mijn Zoon met verstand doolt, dan dat hij als een Domkop alles blindling gelooft! - Zijne Eerwaarde had hier niet weinig op aantemerken, doch mijn Vader, een vijand zijnde van alle twistredenen, maakte zijn eenvoudig compliment aan den Prediker; vertrok, en liet hem verder alles zeggen, wat hij wilde. Er behoort ongemeen veel tot een grondig en onpartijdig onderzoek. Werwaards men in dit geval zig keert, vind men de waarheid, door kunst, door gezag en dweeperij, zo digt met kerklijk of geleerd spinrag omwoeld, en agter zulke dikke en ondoordringlijke nevels verdonkerd, dat het schier een wonderwerk is, haar in haare eigen gedaante te kunnen zien, en in haar eigen taal te kunnen hooren, - en, of dit nog niet genoeg ware, haar sluijer opteligten is, bij veele beschaafde volken, iets schandlijks, iets misdaadigs geworden. Zo veele Vijanden van buiten worden door nog gedugter vijanden van binnen ondersteund! Traagheid, vooroordeel, eigenbelang, menschenvrees en dergelijken, doen ons veelal, reeds in 't begin van den weg der waare Wijsgeerte, moedeloos nederzitten, en alle verdere poogingen hooploos opgeeven. Deeze redenen zijn overvloedig genoeg ter betooging, dat men zig geenzins over het bij uitstek gering getal van waare Wijsgeeren te verwonderen hebbe. Maar, waneer men het onschatbaar geluk heeft, om over deeze steile bergen der moeilijkste zwaarigheeden heengeklouterd te zijn, en men de waarheid aanschouwt, zo zuiver als ze van den Hemel is nedergedaald, - dan schiet het voornaamste nog over! - dan moet men, - na Wel te hebben leeren denken, ook Wel te leeren leven. De wijsheid doet haaren bezitter oneindig meer kwaad dan goed, wanneer hij haare lessen niet opvolgt. Hij staat er eveneens bij als iemand, die, grooten honger hebbende, het brood in de hand heeft, en weetende, dat dit het beste middel is om zig te verzadigen, het evenwel ongenuttigd wegsmijt. Zelve gelukkig te worden en anderen gelukkig te maaken, moet volstrekt het gevolg van weldenken weezen. De waare Wijsgeer heeft zijne bestemming leeren kennen. Hij weet, dat het Opperweezen hem een aanzijn schonk, met het eenige oogmerk, om hem ten toppunt van alle geluk te leiden. Hij weet, dat alle Menschen, met geene andere bedoeling ten toneele des levens treeden, en dat het de barbaarschheid, de heerschzugt, en de dweeperij alleen zijn, die de Godheid in dien kwellenden, wreeden, droevigen en stuggen smaak afschilderen, waarin zij zelve reden hebben, om zig aan de waereld te vertoonen. Hij kent dus alle zijne betrekkingen, waarin hij zich, of vrijwillig, of beredeneerd, of door onvermijdlijke noodzaaklijkheid bevind. Hij beantwoord aan dezelven, zo veel hem slechts mooglijk zij, doch, hij beantwoord er aan, op eene wijze, zijner waardig. | |
[pagina 78]
| |
Het is aldus, dat hij wel leeft, ten opzigte van zijn Vaderland. - De geheele Waereld is, ja! zijn Vaderland, en alle menschen zijn zijne broeders; maar de noodlottige omstandigheden, hebben deeze groote ondermaansche Maatschappij gesmaldeeld; hebben er verscheiden Maatschappijen van gemaakt, wier belangen zo verre uit één loopen, dat dikwijks de droevige noodzaaklijkheid ontstaat, om elkander te moeten bestrijden en bederven. Hij moet derhalven partij kiezen en de verdediging van die Maatschappij op zig neemen, aan welke hij zig verbind, en waarvan hij de voorrechten geniet. Deeze verdediging echter regelt hij volgens zijne Wijsgeerte. Hij heeft geleerd, dat Gods oogmerk, in ons menschen het bestaan te geeven, niet anders is of zijn kan, dan om ons allen gelukkig te maaken, ofschoon op zeer verschillende wijzen, en langs wegen, welker leiding oneindig boven ons begrip verheven is! Hij heeft geleerd, dat er duidlijke aanwijzingen zijn, die ons de rechten, de vrijheid en de waardij van den Mensch, zo klaar leeren kennen, als wij de zon, aan een onbewolkten hemel, op den middag, kunnen beschouwen, ingevalle wij slechts verkiezen, om onze oogen te openen, en ze naar dat groote hemellicht heen te wenden. Op deeze kennis afgaande, word de onderdrukkende Heerschzugt, word het vernielende Geweld, word de vervolgzieke Dweeperij allerhaatlijkst in zijne oogen. Deeze Monsters, regelregt tegen Gods liefderijke bedoeling, en de heilzaame wetten der Menschlievenheid indruisschende, zijn de vijanden, welken hij, uit pligt en overtuiging, steeds bestrijd. Nimmer kan hij, zonder zijne gezonde Wijsgeerte te verraaden, er de vriend of voorstander van worden. - De Wijsgeer, die wel denkt en wel leeft, is de waare Vriend van alle Menschen; maar, zich voor deeze geessels der stervelingen verklaarende, zou hij er ten bittersten en verderflijksten vijand van moeten verstrekken. - Dan zou hij moeten afbreeken, het geen God en zijn pligt hem gebieden optebouwen. Word zijn Vaderland door uitheemsch Geweld en vreemde Heerschzugt aangevallen, de waare Wijsgeer zal niet aarzelen, om een Held te worden. Hij zal goed en bloed veil hebben, ter verdeediging eener zaak, die indedaad de zaak van alle Menschen is, welken hun geluk beminnen. - Hij predikt, 't is waar, altoos den vrede; maar steeds voegt hij er de onafscheidlijke voorwaarde bij, om ze te genieten, gelijk het den vrijën Mensch betaamt. Slaafsche onderwerping, laffe toegeeflijkheid is geen vrede! - neen! dit is zig te vervoegen aan de zijden dier snoodaarts, welken aan God en de Waereld den oorlog verklaaren! - Dit is de gezonde Wijsgeerte en Deugd te verzaaken, om de vloekwaardigste boosheid ten dienste te staan! Vijanden zijn vijanden bij hem, om 't even waar zij zig mogen opdoen, wanneer zij er slechts de kenmerken van draagen. Vind hij Heerschzugtigen, vind hij Geweldenaars in zijn Vaderland, onder zijne vrienden, of bloedverwan- | |
[pagina 79]
| |
ten, - hunne gruwelen worden, door die omstandigheeden, slechts te onverschoonlijker in zijne oogen. Hij ontziet zig niet, hen als Vijanden aantemerken van de Maatschappij, tot welke hij behoort, en tot welker geluksbevordering hij zig ten duursten verpligt rekent! Hij behandelt ze op den voet van Vijanden, - en sluit er geenen vrede mede, ofschoon hem zulks dikwerf op vervloeking, vervolging, ballingschap, ja den dood op een schavot te staan mogt komen! - Zijn leven kan hij afleggen; maar nimmer kan hij vrijwillig, en ter believing van de Tijrannen der Volken, ophouden zijn pligt te betragten! - Zo dra hij dit doet, - hij mag zo wel denken als hij kan, - dan houd hij op een Wijsgeer te wezen, om dat hij ophoud met wel te leven! De voorspoed is altoos streelende, altoos wenschlijk, - en men moet een haatlijk Wijsgeer van den ouden tijd weezen, om zig vrijwillig in jammeren en gebrek wegtesmijten, - maar de voorspoed maakt eigenlijk het geluk van den waaren Wijsgeer niet uit. Hij zal denzelven bejaagen en genieten, waar hij kan, maar wanneer hij denzelven moet missen, dan is hij daarom niet ongelukkig. - Dan eerst rekent hij zig ongelukkig te wezen, wanneer hij tot dwaasheeden en wanbedrijven vervalt. De Waereld, en hier door versta ik het gros der stervelingen, heeft een ontzaglijk heirlegerGa naar voetnoot11 van vooroordeelen op de been, om ons in den waan te brengen, dat wij ongelukkig zijn, overal, waar onze verbijsterde en deerlijk van het spoor gedwaalde verbeelding geen geluk kan vinden. - Van hier, dat wij alle rangen, van den verhevensten af tot den vernederdsten toe, geduurige klagten hooren uitboezemen, over wederwaardigheeden en ongelukken - Van hier het gemor, zo wel der Koningen, op wier wenken er duizenden in het stof des doods vallen, als dat van den Bedelaar, wiens smeeken den voorbijganger niet beweegen kan, om hem een droppel water toetereiken! - Van hier het noodgeschrei der Dweeperij, die alle stervelingen voor ellendelingen en doemwaardigen uitkrijt, en haare bewijzen ontleent van het algemeen getuigenis der louter ingebeelde ongelukkigen. Maar, mijn Wijsgeer neemt het vooroordeel niet ten maatstok van zijn geluk of ongeluk. - De waereld mag hem beschouwen zo zij wil, - wanneer hij aan de noodige en onvermijdlijke behoeften van het leven voldoen kan; wanneer hij, (om de sierlijke uitdrukking van een groot Digter, van mijnen stadgenootGa naar voetnoot12, te gebruiken,) slechts een gezonde ziel in een gezond lighaam kan bewaaren, dan acht hij zig weezenlijk gelukkig, - en wat toch belet hem dit te doen, schoon hij een stuk droog brood in de vuist heeft, en zijne ver- | |
[pagina 80]
| |
moeide ledenmaaten op een stroozak uitstrekt? De Vergenoeging is de Dogter van Weelde en Overdaad niet. Versta mij wel, mijn Vriend! De Wijsgeer, wien de overvloed ten deel valt, behoeft daarom het overtollige niet in zee te werpen. - Een verstandig en deugdzaam Man heeft, wat de aardsche goederen betreft, nooit iets overtolligs. De omstandigheden der Maatschappijen zijn indiervoegen, dat men altoos van het geene men te veel mogt hebben, een nuttig en prijslijk gebruik kan maaken. - Ik predik de armoede niet, als eene wenschlijke zaak; maar ik prijs de weltevreedenheid als het beste middel aan, tegen de nijpende behoeften. U meer van den Wijsgeer, volgens mijn smaak, te willen zeggen, zou uw verstand te kort gedaan weezen. - Hij is, in het klein, even dezelfde, als ik hem u flaauwlijk in het groot te schilderen getragt hebbe. |
|