Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap
(1996)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
3.
| |
[pagina 40]
| |
Niet alleen de beloofde vrolijkheid verzet zich tegen de gedachte dat de filosofie de vrucht van de vlucht is. Paape rekent met die misvatting af in zijn levensverhaal. De ‘wijsgeerte’ is niet ontstaan in 1787, maar al veel eerder. Het leven bood Paape de filosofische scholing. Lessen in de ‘vrolijke wijsgeerte’ ontvangt de jonge Gerrit van zijn vader en van Thomas van Dijk, zijn vriend en collega in de plateelbakkerij. Aan bepaalde gebeurtenissen in zijn leven wordt een vormende waarde toegekend. Bij eerste beschouwing maakt de ‘wijsgeerte’ van Paape de indruk een vreemd allegaartje te zijn. Daar kan het etiket ‘eclectisch’ op geplakt worden, maar erg serieus is zo'n onderscheiding niet te nemen. Het valt immers niet mee de auteur op diepgang te betrappen. Henri A. Ett sprak in zijn onuitgegeven Paape-studie smalend over de ‘vrolijke wijsgeerte’ van Paape: men moest erkennen dat de filosofie van Paape niet moeilijk te begrijpen was. De manier waarop de auteur de ‘wijsgeerte’ bij zijn lezers introduceert, rechtvaardigt wel enige neerbuigendheid. De typering van de ware wijsgeer - ‘DIE WEL DENKT EN WEL LEEFT’ - volgt immers platgetreden paden. Van het wijsgerig mengelmoes kan echter niet zo haastig afscheid worden genomen. In Mijne vrolijke wijsgeerte moeten de wijsgerige hoofdstukken een betekenis hebben, die met begrijpelijk smalen niet afdoende bepaald is. Bij nadere analyse blijkt de ‘wijsgeerte’ samengesteld uit diverse brokstukken: wat Verlichting, wat stoa en wat sociale rancune. Niet al deze onderdelen lijken in de autobiografie even belangrijk.
Wat in het filosofisch onderricht van Paape senior en collega Thomas als eerste opvalt, is de ideologie van de Verlichting. Vader Paape vat zijn opvattingen over opvoeding voor een orthodox predikant zo samen: Mijn Heer! ik heb liever, dat mijn Zoon met verstand doolt, dan dat hij als een Domkop alles blindling gelooft!
In de autobiografie laat de zoon zijn vader pleiten voor zelfstandig gebruik van het verstand en voor onbevooroordeeld en kritisch onderzoek. De vader wijkt daarbij niet voor het machtswoord van de predikant. De zoon gedraagt zich in het vervolg als een goede leerling van zijn vader. Zijn grote leermeester in Mijne vrolijke wijsgeerte is Thomas. Deze Thomas stemde, getuige de opvoeding van zijn zoon Christoffel, in met de beginselen van vader Paape. Toen Christoffel in de sloot viel, rookte Thomas rustig zijn pijpje. Aan helpen dacht hij niet. Uiteindelijk wist Christoffel zich zelf te redden, waarmee het belang van eigen ondervinding gedemonstreerd werd. De bevriende Thomas bestreed het vooroordeel. Dat bleek wel uit zijn lectuur: ‘Brown, gemeene Dwaalingen’, dat is de beschrijving die Thomas Browne on- | |
[pagina 41]
| |
Titelpagina van Beknopt en duidelijk onderwijs in het silhouëtteeren, een door Paape geschreven verhalend ‘leerboek’ over de kunst van het silhouetteren. Het boekje kwam uit bij De Leeuw en Krap, de vaste uitgevers van Paape. Paape beoefende zelf de silhouetteerkunst en waande zich zo specialist in mensenkennis. Prentenkabinet Rijksmus. Amsterdam.
| |
[pagina 42]
| |
der de titel Pseudodoxia Epidemica gaf ‘van verscheydene Algemene Dwalingen des Volks’.Ga naar voetnoot68 Thomas bevestigde Gerrit in zijn verstandelijke en onderzoekende beginselen. Mensenkennis is de vrucht van zelfstandig onderzoek. Lectuur van autobiografieën biedt mensenkennis, maar het is in de visie van Paape toch vooral het leven dat die bijzondere kennis oplevert. In Mijne vrolijke wijsgeerte worden de wijsgerige lessen van vader en Thomas bekroond door de jaren als bediende in de Kamer van Charitaaten. Daar werd hij matig betaald maar gul beloond met ‘menschenkennis’. In zijn autobiografie maakt hij er geen geheim van dat zijn mensenkennis op de leest van de fysiognomie, de gelaatkunde à la Lavater geschoeid is. Als toegewijd beoefenaar van de silhouetteerkunst - de titelpagina met vrouw en kind spreekt in dit verband boekdelen - portretteerde hij het gezicht, waarin zich volgens de fysiognomie het karakter van de mens weerspiegelde. Dankzij zijn vaardigheid mocht de silhouettist zich specialist in mensenkennis noemen.Ga naar voetnoot69 Radicaal wordt de Verlichting van Paape waar zich in zijn strijd tegen vooroordelen sociale rancune openbaart.Ga naar voetnoot70 Naar zijn idee worden vooroordelen door autoriteiten gevoed. Honend portretteert Paape een predikant, die zijn gelijk tracht te halen met een beroep op traditie en gezag, op ‘wat iedereen doet’. Ook wereldlijke machthebbers maken zich schuldig aan het in stand houden van vooroordelen. Bij Paape krijgt de Verlichting een anti-autoritair en anti-elitair karakter. In zijn betoog laat Paape de wijsgeer streven naar vrijheid en daarbij erkent de filosoof alle mensen als zijn broeders. In het Verlichtingsprogramma van de ‘vrolijke wijsgeer’ zit zo een flinke hoeveelheid Franse Revolutie. Vervolgens verdedigt hij zich tegen een denkbeeldige aanval, als zou de wijsgeer die zich door broederschap leiden laat, geen vaderland meer erkennen. Zo wereldvreemd is de ‘vrolijke wijsgeerte’ volgens Paape niet: aanvallen van ‘uitheemsch Geweld en vreemde Heerschzugt’ maken van de wijsgeer een vaderlandslievende held. De strekking is duidelijk: de schrijver is als filosoof verplicht om te strijden voor zijn vaderland. Als patriot! Maar dàt woord zou al te uitdrukkelijk verwijzen naar de periode van politieke tweedracht en het wordt daarom niet gebruikt. Bij de aanleiding (‘uitheemsche Geweld’) die van | |
[pagina 43]
| |
de wijsgeer een patriot maakt, is het moeilijk om niet onmiddellijk te denken aan de Pruisiche inval. In de beschrijving die Paape van zijn leerschool in Verlichting gegeven heeft, is de jongeman die zelfstandig denkt en onderzoekt ongemerkt een wijsgerig patriot geworden
Bij de autobiografische gedeelten is de tegenwoordige lezer vermoedelijk bedacht op vertekening van de werkelijkheid. Met wijsgerige verhandelingen, waarin personen optreden, is het evenzeer oppassen geblazen. Heel duidelijk wordt dat in het succesvolle De constantia in publicis malis (1584) van Justus Lipsius.Ga naar voetnoot71 Die verhandeling bestaat uit een dialoog tussen Lipsius en zijn leermeester Langius. Het is daarbij dienstig om het sprekend personage Lipsius niet al te haastig te vereenzelvigen met de auteur. Zoals het personage van de leermeester weliswaar de naam Langius draagt, maar met de historische figuur Langius slechts weinig gemeen heeft. Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat de standpunten die de auteur aan zijn leermeester toeschrijft ooit door hem ingenomen zijn. Beide sprekende personages zijn marionetten in de handen van de auteur. Lipsius laat in dat spel de wat onnozele inzichten uitspreken door het personage Lipsius. De moderne en gewaagde standpunten worden in de mond gelegd van de leermeester. In 1584 leefde Langius niet meer: hij kon niet protesteren tegen de rol die Lipsius hem had laten spelen. De rolverdeling in de filosofische dialoog werd bepaald door veiligheidsoverwegingen en misschien ook door retorische bescheidenheid. Van iets soortgelijks kan sprake zijn in Mijne vrolijke wijsgeerte. Zoals Lipsius zijn leermeester huldigde en zelf zeer bescheiden en voorzichtig weigerde op te draven als de ontdekker van het stoïcijnse buskruit, zo kon Paape wel eens de leerschool van het leven meer gewicht willen toekennen om zo zijn werkelijke ontwikkeling aan het zicht te onttrekken. Als jongeman was Paape niet zo heel verlicht: hij waarschuwde de inwoners van deze landen met enige regelmaat voor het laatst en hij dweepte met godsdienst. In zijn jeugdwerk waren filosofen sofisten, lieden die niet deugden en dat op spitsvondige wijze maskeerden.Ga naar voetnoot72 Door nu zijn vader en Thomas als leermeesters in Verlichting te portretteren krijgen de verlichte denkbeelden bij Paape een anciën- | |
[pagina 44]
| |
niteit die ze mogelijk in realiteit niet hadden. Door de opvoeding in Verlichting zo vroeg in zijn leven te situeren, verschijnt Paape even als man uit één stuk. In latere wijsgerige hoofdstukken propageert de schrijver zelf op een agressieve manier zelfstandig denken en onderzoeken, een moedig gebruik van verstand en ondervinding. Goed denken is verlicht denken en wie durft, zal de van God gegeven waarheid zien van de ‘rechten, de vrijheid en de waardij van den Mensch’. Die waarheid is zo helder ‘als wij de zon, aan een onbewolkten hemel, op den middag kunnen beschouwen’. Daarnaast bestrijdt de ware wijsgeer vooroordelen. Dat verbindt de wijsgeer van Paape met de Franse ‘philosophes’, die van de strijd tegen het infame vooroordeel hun broodwinning maakten. De vertrouwde Verlichtingsmetafoor van het licht wordt door Paape voorzichtig gepolitiseerd: waar sprake is van rechten van de mens wordt de inspiratie van Thomas Paine vermoed en met ‘vrijheid’ lijkt de leus van de Franse Revolutie gedeeltelijk binnen bereik. Verlichting is politieke bewustwording geworden. Met het verlicht onderricht van Paape senior en Thomas wordt een historisch fundament gegeven aan de strijd van Paape tegen het vooroordeel en voor de vrijheid van denken en doen. De politieke keuze die de auteur in zo grote moeilijkheden gebracht heeft, verschijnt als een vanzelfsprekend vervolg: van Verlichting naar patriottisme.
Van Thomas van Dijk leert Gerrit niet alleen hoe belangrijk het is om zelfstandig te denken en zelf op onderzoek uit te gaan. Hij brengt hem ook nog iets geheel anders bij: onverschrokkenheid, of - zoals Paape het zelf formuleerde - ‘wijsgeerige verëeltheid’ en ‘eene beredeneerde zedenlijke ongevoeligheid’. In zijn verlange om nimmer ongelukkig en altijd vrolijk en bedaard te zijn, redeneert Thomas zijn onrust weg. Hij komt niet van zijn plaats. Zijn huis mag in brand staan en zijn zoon mag worstelen in het water, gewapend met een pijpje tabak weerstaat Thomas de aanvechting om in actie te komen. Met een zekere goedgemutstheid slaat Thomas van Dijk zich door het leven heen. Door Paape zou in 1787 de levenspraktijk van Thomas van een theoretisch fundament voorzien worden. In een heus tractaat kwamen de lessen van de bedaarde buurman tot wasdom. De analyse die in deze ‘wijsgeerte’ van Paape van het menselijk leven gemaakt wordt, is klassiek: alles in het leven is ongewis. De mens wordt ‘gelijk een bal door de kaatsbaan der baldaadige wereld gesmeeten’. Erg veel invloed op de loop van de geschiedenis wordt in deze visie de mens niet gegund. Het ‘verlichte’ geloof in een ‘maakbare’ wereld ontbreekt hier geheel. De mens is hier niet op ‘verlichte’ wijze vervolmaakbaar, maar lijdend voorwerp | |
[pagina 45]
| |
en onderworpen aan de wereldse ‘inconstantia’. Op de grillen van het lot kan slechts gereageerd worden. De beste reactie kenmerkt zich door ‘ongevoeligheid’. Het ligt voor de hand om bij deze remedie tegen verdriet te denken aan de stoa. Het belangrijkste boek waarin deze stoïcijnse denkbeelden voorgesteld worden, is het hiervoor genoemde filosofische werk van Justus Lipsius. In de dialoog, die De constantia in publicis malis in feite is, wordt gepleit voor innerlijke rust en voor affectbeheersing. Op het moment dat de onnozele Lipsius bij zijn leermeester arriveert om afscheid te nemen van hem en van het door oorlog geteisterde vaderland krijgt hij de wind van voren. Bij die gelegenheid wordt door het personage van de leermeester de aangepaste leer van de stoa geformuleerd: de onrust zit niet in de oorlog, maar die zit in jezelf. In zelfbeheersing en zelfgekozen isolement is een persoonlijk evenwicht bereikbaar. De definitie die Lipsius zijn leermeester laat geven van standvastigheid luidt: een juiste en onwrikbare geestkracht, die zich door uiterlijke of toevallige omstandigheden niet tot overmoed en neerslachtigheid laat brengen.Ga naar voetnoot73 Het therapeutisch effect van deze leer is evident. Deze nieuwe stoa van Lipsius staat bij uitstek als crisis-filosofie te boek. In tijden van algemene verwarring wordt door de stoïsche filosofie met haar leer van de onafwendbaarheid van het noodlot en de leer van de innerlijke onverstoorbaarheid troost verschaft.Ga naar voetnoot74 Dat in 1787 en in 1792 voor veel patriotten van crisis en verwarring gesproken kon worden, behoeft nauwelijks betoog. Opmerkelijk is het dat Paape de versie die Thomas en hijzelf van Lipsius' leer geven zo trachten te verlossen van de gebruikelijke omstandigheid ‘in publicis malis’. Terwijl Lipsius er geen geheim van maakt dat het oorlogsgeweld hem in verwarring brengt en hem op het spoor van een therapeutische filosofie zet, daar ontkent Paape dat de formulering van de stoïcijnse leer een gevolg is van de patriotse nederlaag en de daaropvolgende politieke chaos. Paape wekt juist de indruk dat zijn stoa geen concrete aanleiding kent, maar een gevolg is van levenslessen uit zijn jeugd. Terwijl de ontdekking van de stoa vanouds in de autobiografie een breuk betekent - eerst was er groot verdriet, daarna komt het nieuwe inzicht en is er beheersing en rust -, daar beklemtoont Paape juist de continuïteit in zijn stoïcijnse gedachtegoed. | |
[pagina 46]
| |
De vraag lijkt gewettigd of de door Paape geboden voorstelling van zaken in alle opzichten geloofwaardig is. Met het opwerpen van die vraag wordt in zekere zin al een begin van een ontkennend antwoord gegeven. Gesuggereerd is al dat de stoa van Paape moeilijk los gezien kan worden van de gebeurtenissen in 1787. Met de Pruisische inval stortte het patriotse luchtkasteel in. Sommigen bekeerden zich tot cynisme, anderen kregen last van paranoia. Voor de meeste patriotten leidden de dramatische gebeurtenissen tot enige bijstelling van het wereldbeeld. Die bijstelling werd begrijpelijk genoeg door slechts weinigen als winst gezien. Voor vreugde over verlossende inzichten was de aanleiding te droef. Het jaar 1787, waarin Paape de stoa ontdekte, werd wellicht daarom weggemoffeld. De stoa lijkt de patriotten in hun teleurstelling van 1787 getroost te hebben. Van 1783 tot 1787 was er bij patriotten volop hybris en geloof in de veranderbaarheid van mens en maatschappij. De vraag naar stoïcijnse troost was gering. Er is nog een andere reden om enigszins te twijfelen aan het stoïcijnse gehalte van de levensbeschouwing van de jonge Paape. In het literaire jeugdwerk van Paape uit de periode 1774-1780 is de maatschappelijke verwarring onmiskenbaar aanwezig: het crisisbesef, zo zichtbaar in het gedicht ‘De X Geboden; aan Nederland’, is een gevolg van de alom waargenomen verloedering. Voor deze crisis reikt Paape in zijn poëzie een christelijke oplossing aan. Zijn leermeester in geduld en troost in die jaren is Job. Het Bijbelboek Job geldt als christelijk alternatief voor de stoa. Dat Job Paape inspireerde, blijkt uit het grote gedicht Job dat hij in 1779 publiceerde.Ga naar voetnoot75 In zijn levensverhaal van 1792 lijkt hij zijn bijbelse leermeester te hebben verloochend. Daarin werd Job, die wellicht wat veel herinnerde aan de stichtelijke periode in zijn carrière, vervangen door buurman Thomas, seculier leermeester in de stoa.
Na de brieven waarin het leven van Paape en diens leerschool in Verlichting en stoa beschreven staat, volgen nog enkele wijsgerige pagina's, waarin antiautoritaire en anti-elitaire elementen andermaal trefffen. Aan het slot van het boek verklaart de schrijver zich bereid de uiterste consequentie uit zijn ‘wijsgeerte’ te willen trekken. Het is nogal gemakkelijk, zo zegt hij aan het einde van zijn boek, om de gebreken van verdrukten en vertrapten aan te wijzen: Maar, om de zonden der Koningen, der Prinsen en der Grooten in het waare daglicht te stellen, - om aan den voet der troonen en eergestoelten van deeze Magten de waar- | |
[pagina 47]
| |
heid te verkondigen, - hier toe word een man vereischt, die, elk oogenblik, door de vlugt, zig weg kan pakken, of die, de gevangenis of het schavot niet vreest. De man die de ondeugden van de elite en de leugens van de autoriteiten aan de kaak stelt, is Gerrit Paape. Zijn vlucht, bij nader inzien een wat prettiger uitweg dan het schavot, bewees dat hij bereid was huis en haard op te geven voor de waarheid. Vol pathos vervolgt hij: ‘o Ja! - Wij leven slechts voor eens! - Laten wij dan met glorie leven!’ Het pathos en het aanbod om het eigen leven te offeren herinneren sterk aan de Aanmoediging aan myne Medevaderlanders, die dezelfde schrijver op 18 september 1787 publiceerde.Ga naar voetnoot76 Het is opvallend dat Paape, die in zijn autobiografie belooft te zwijgen over zijn patriottisme, desondanks de felste patriotse stellingen herhaalt. De patriotse stellingen hebben nu een a-politieke context en een pseudo-wijsgerige formulering gekregen. Het verschil met 1787 is dat Paape in 1792 niet langer als politicus maar als wijsgeeer spreekt. Terwijl hij in 1785 Willem V onbekommerd een ‘Barbaar’ noemt, hekelt hij hier, in dit boek, de ondeugden van vorsten in het algemeen.
De patriotse denkbeelden, die bij de schrijver niets aan kracht hebben ingeboet, gaan in 1792 als contrabande mee in de beschrijving van Gerrit Paape als schrijver en wijsgeer. In de door Paape beschreven leerschool in Verlichting en stoa lijkt van enige vertekening sprake. Talrijke gegevens wijzen op onderdanige godsdienstigheid en op een sterke voorliefde voor de door Job geïnspireerde christelijke troost. Met zijn herformulering van de patriotse denkbeelden voorkomt Paape dat hij zichzelf verloochenen moet. Dat hij zich een verleden als leerling in Verlichting en stoa schept, voorkomt dat hij zich als bekeerling moet portretteren. Niemand erkent graag dat hij vroeger dom was, niemand wenst op opvallende wijze te breken met zijn idealen. |
|