Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap
(1996)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
2.
| |
[pagina 24]
| |
den. Hij ging er in de leer als schilder. Onbekend is om welke fabriek het ging. Lunsingh Scheurleer zegt met grote stelligheid dat de fabriek ongetwijfeld De Porceleyne Claeuw niet was.Ga naar voetnoot28 Paape droeg nadien zijn boekje over de plateelbakkerij op aan L. Sanderus, sinds 1763 eigenaar van De Porceleyne Claeuw, en volgens Lunsingh Scheurleer zou de opdracht een arbeidsverleden bij Sanderus uitsluiten, maar eerder het gevolg zijn van bewondering voor de kwaliteit van het daar vervaardigd porselein. Een wonderlijke redenering, die erom vraagt weersproken te worden. Uit de opdracht blijkt een persoonlijke relatie met Sanderus. De auteur getuigt van zijn respect en dankbaarheid, wat in de achttiende eeuw wat gemakkelijker verdiend werd door werkgevers dan vandaag de dag. Omstreeks 1775 beleefde Paape zijn promotie tot schildersknecht. Wat in de autobiografie verteld wordt over de arbeidsverhoudingen in de plateelfabrieken herinnert sterk aan wat volgens Robert Darnton onder drukkers in de tweede helft van de achttiende eeuw gewoon was.Ga naar voetnoot29 In een door gildebepalingen gereguleerde wereld was er plaats voor tot ritueel geworden uitspattingen en een primitieve vorm van inspraak. Zeer opmerkelijk is het dat requesten aan de overheid niet alleen van de eigenaren van de plateelfabrieken afkomstig zijn, maar ook van de ambachtslieden. De Delftse plateelbakkerij had in de jaren dat Paape er werkte zijn beste tijd gehad: over de teloorgang van de bloeiende Delftse industrie van weleer werd met grote openhartigheid gesproken toen de jonge Gerrit er net een paar jaar werkzaam was. In april 1768 deed Joseph Marshall op doorreis Delft aan en hij sprak er met Gerardus van Wesselinck, volgens Marshall op dat moment ‘the principal manufacturer’.Ga naar voetnoot30 Van Wesselinck vertelde dat de plateel- en porseleinnijverheid nu nog maar aan zo'n vierduizend mannen, vrouwen en kinderen werk bood. Dat waren er in betere tijden wel zevenduizend geweest. Het was met name de Britse concurrentie die in Delft voor problemen zorgde. Na 1768 moet de teruggang nog zijn versneld, want de Delftse klachten namen toe. Vanaf 1780 werden er met enige regelmaat requesten bij de lokale en nationale overheid ingeleverd en daarin werd de crisis in deze Delftse nijverheid in schrille kleuren geschetst.Ga naar voetnoot31 De werknemers en eigenaren van de | |
[pagina 25]
| |
plateelfabrieken verwachtten vooral heil van protectionisme: met accijnzen voor elders vervaardigd porselein kreeg het Delftse fabrikaat tenminste in het vaderland een gunstiger afzetmogelijkheid. Over zijn vele jaren in de fabriek als plateelschilder is Paape in zijn autobiografie opvallend kort van stof. Zijn verleden als plateelschilder verloochende hij niet - soms kon hij het niet laten te koketteren als eenvoudig en hard werkend arbeidsman -, maar al te veel aandacht voor zijn eenvoudige komaf kon zijn reputatie gemakkelijk schaden. Dat Hubert Corneliszoon Poot, de beroemde dichter uit het begin van de eeuw, zich liet vieren als de dichtende boer van Abtswoude was hem behalve op grote roem ook op geringschatting komen te staan. Voor zijn maatschappelijke carrière was de reputatie van dichtende boer niet gunstig geweest. Paape wilde wel vooruit en zijn loopbaan in de fabriek was verleden tijd. Over scholing buiten de plateelfabriek wordt in de autobiografie ogenschijnlijk gezwegen. Van min of meer geïnstitutionaliseerd onderwijs ontbreekt ieder spoor: geen herinneringen aan Duitse, Franse of Latijnse scholen, zelfs geen verwijzing naar katechismusonderricht. Aan leermeesters ontbreekt het Paape in zijn autobiografie echter niet. Deze leermeesters - zijn vader, zijn buurman Thomas van Dijk, schoonvader Roeland van Schie, dominee Joannes van Spaan en wellicht ook de patriotse courantier Wybo Fijnje - bedoelen in de autobiografie het gebrek aan ‘regulier’ onderwijs te vergoeden. Paape senior en buurman Van Dijk onderwezen Paape in de kunst van het leven, Van Schie en Van Spaan brachten de jonge dichter ‘de noodige regels der Digtkunde’ bij. In Fijnje, de ‘grootste Weldoender’, zag Paape een geschenk van God.Ga naar voetnoot32
Veel ruimte wordt in de autobiografie geschonken aan de ontwikkeling van Paape als lezer en schrijver. Iets vergelijkbaars geldt voor Willem Bilderdijk die in zijn autobiografische notities de eigen voorlijkheid vooral laat blijken uit zijn jeugdlectuur. Toen hij anderhalf was, doorsnuffelde hij naar eigen zeggen Cats. Omstreeks zijn derde correspondeerde hij met een negenjarig meisje over Ovidius.Ga naar voetnoot33 Voor de ‘vorming’ van de persoonlijkheid - door Misch | |
[pagina 26]
| |
als centraal element in de achttiende-eeuwse autobiografie onderscheiden - lijkt het lezen en schrijven belangrijker dan het jarenlange en welhaast machinale fabriekswerk. Paape construeert in zijn autobiografie een verband tussen lezen en schrijven. Zijn leven in de letteren dankte hij aan zijn lezen, terwijl verschillende vormen van maecenaat hem voorthielpen bij zijn carrière als schrijver. De rol van boeken en beschermers-daaronder de al eerder genoemde schoonvader en de Haagse dominee Van Spaan, maar ook bakker Maarten, die over een uitgebreide collectie reisboeken beschikte, en andere ongenoemde beschermers die de auteur boeken leenden - bij de ontwikkeling van het schrijverschap is nauwkeurig beschreven. Ongeremd was hij als lezer, tomeloos bleef hij als publicist. Hij verslond enorme hoeveelheden lectuur en manden vol boeken produceerde hij. Zijn debuut in de letteren beleefde hij in 1774 met een nogal morsig gedrukte bundel met matige verzen, die onder de titel Vrugten der eenzaamheid in Delft verscheen. Op de titelpagina ontbrak de naam van de debutant, maar dat hij de auteur was, zal hij vermoedelijk aan heel wat lezers hebben willen onthullen. De identiteit van de auteur werd tenminste aan Roeland van Schie onthuld. Deze oudere dichter bood zijn vriendschap aan en hij werd kort daarna de schoonvader van de jonge dichter. Op 24 november 1776 huwde de stichtelijk dichtende plateelschilder Gerrit Paape met Maria van Schie. Van Schie introduceerde zijn kersverse schoonzoon bij het Haagse ‘Dichtlievende Kunstgenootschap’ Kunstliefde Spaart Geen Vlijt.Ga naar voetnoot34 In dat dichtgenootschap werd Paape in februari 1775 als ‘Aankweekeling’ welkom geheten en in de eerste jaren werd vooral zijn ijver zeer gewaardeerd. Van Spaan trad op als literaire mentor: de poëzie waarin Paape onderwezen werd was de stichtelijke dichtkunst en aan lof liet Van Spaan het zijn pupil niet ontbreken. De jonge Delftse dichter werd in het openbaar gehuldigd en het verslag van de huldiging bereikte dag- en maandbladen.Ga naar voetnoot35 De ‘Aankweekeling’ maakte in het Haagse genootschap aanvankelijk enige furore. Het genootschap stelde er een eer in zo nu en dan ongeprivilegieerde en ‘onbeschaafde’ talenten te ontvangen in het deftige midden. Die talenten - nazaten van de boer Poot: zoals de bakkersjongen Bellamy, de turfdrager Jacob van Dijk en de plateelschilder Paape - werden gekoesterd en tot ontwikkeling gebracht. Bestuur en leden van het genootschap hoopten in ‘sociabili- | |
[pagina 27]
| |
teit’ of gezelligheid de ruwe diamant te slijpen. Paape gold enige tijd als zo'n ruwe diamant.Ga naar voetnoot36 Op 31 augustus 1776 leverde de ‘Aankweekeling’ het gedicht ‘Het Onweder’ in bij het bestuur. Dat bestuur was zo verheugd dat naar een passend eerbewijs gezocht werd. Dat werd onmiddellijk gevonden in de promotie tot ‘Buitengewoon Lidt’. Twee van de bestuursleden - Gerrit Beijer en dominee Van Spaan - zouden daarbij ‘Het Onweder’ beoordelen. Paape werd geacht op eigen benen te kunnen staan. De bestuursleden gaven nu in twee pagina's een beoordeling van het gedicht. Bij de eerste versregel De donder brult, de bliksem blaakt noteerde het kritisch duo: De bliksem gaat natuurlijk voor den donder, dus eischt dit eenige verandering, 't welk met het rijm kan gevonden worden, als men den bliksem eerst noemt en denzelven een werking toeschrijft, en vervolgens zegt de donder kraakt.Ga naar voetnoot37 Bij een andere regel bestond het commentaar uit een retorische vraag die ten overvloede beantwoord werd: ‘is deeze regel wel van het beste alloij? immers is dezelve wat flauw en prosaicq’. Bij de beoordeling van de verzen vormde het geslacht van zelfstandige naamwoorden een voorwerp van grote zorg. Argumenten werden ontleend aan het werk van taalkundigen als Kluit en aan het dichterlijk werk van grote dichters als Vondel, Hooft en Dirk Smits. In de meeste gevallen volgde Paape de adviezen van zijn beoordelaars op. Bevlogen poëzie leverde de gehoorzaamheid aan de soms nogal pietepeuterige en ridicule kritiek niet op. Het zou echter onjuist zijn om te denken dat in het geval van Paape een groot dichterlijk talent verloren ging door de genootschappelijke fijnslijperij. Vermoedelijk profiteerde zijn poëzie van Van Spaans onderricht en van de precieze kritiek.
Met de welwillendheid van het Haagse genootschap was het goeddeels afgelopen na de ‘promotie’ van de ‘Aankweekeling’ tot volwaardig genootschapslid. Bijna zonder uitzondering werden sindsdien de door hem ingezonden verzen gewogen en te licht bevonden. Die miskenning in Haagse genootschappelijke kring zal hem te meer gestoken hebben waar hij sinds de promotie tot lid van Kunstliefde buiten het genootschap juist met respect bejegend werd. Rivaliserende genootschappen boden hem op vererende wijze het lidmaatschap aan. Vooral in Delft was zijn roem door het Haagse ‘succes’ gevestigd: hij werd de | |
[pagina 28]
| |
oogappel van het dichtlievend deel van het Delfts patriciaat. Bij de plaatselijke boekhandelaren liet hij het ene dichtwerk na het andere drukken.Ga naar voetnoot38 Vooraanstaande Delftenaren, zoals het echtpaar 's Gravesande-Aar de Sterke, nodigden hun poëtische stadgenoot uit in hun bibliotheek: die bibliotheken stelden hem in staat zich door lectuur te ontwikkelen. Anderen, zoals dominee Petrus Rietveld, lieten zich in verzen lof toezwaaien. De plateelschilder trad toe tot een Delftse literaire kring, waar deftige dames en notabelen op vriendschappelijke wijze de dichtkunst beoefenden. Al die contacten bewezen hun nut. Omstreeks 1779 geraakte hij door een conflict in de fabriek zonder werk: in zijn autobiografie is hij daar niet erg exact over, al wordt terloops wel de indruk gewekt dat zijn principiële houding hem in dat conflict dwong tot de geliefkoosde rol van martelaar. Paape was daardoor plots brodeloos. Met het beschilderen van waaiers probeerde hij in zijn onderhoud te voorzien. Het was nu volstrekt onmogelijk om de jaarlijkse bijdrage aan het Haagse genootschap te voldoen. Misschien ook wilde Paape niet langer betalen. Het genootschap had van hem dan in 1776 een bekend dichter gemaakt, maar daarna had men hem lelijk in de steek gelaten. In een kort briefje nam hij in juli 1780 afscheid van Kunstliefde, zonder opgaaf van redenen en ogenschijnlijk zonder omzien in wrok.Ga naar voetnoot39 Zijn vrienden, die hij in Delft aan zijn dichterschap dankte, bezorgden hem op 2 mei 1781 een baantje als bediende van de plaatselijke Kamer van Charitaaten.Ga naar voetnoot40 Naar eigen zeggen verdiende hij er weinig. In de eerste jaren dat hij bediende was, publiceerde hij weinig. In de autobiografie wordt wat uitvoeriger bij dit baantje stil gestaan - al laat de schrijver vooral documenten spreken -, maar de jaren als bediende worden achteraf vooral beoordeeld op hun vormende waarde. Als pluspunt van de vernederende jaren tekent hij in zijn autobiografie aan: ‘in dat tijdperk won ik aanmerklijk in menschenkennis’. | |
[pagina 29]
| |
Als stichtelijk dichter had Paape al in de jaren zeventig de inwoners van de Nederlanden vermanend toegesproken. In 1778 verscheen het tweede deel van zijn Bijbel- Zede- en Mengeldichten en daarin biedt het gedicht ‘De X Geboden; Aan Nederland’ een verrassende kijk op de denkbeelden van Paape. In het gedicht roepen de Tien Geboden het ‘Godtergend Nederland’ tot de orde. Het land is ‘van de oude deugd ontäart’. Per gebod wordt de vaderlandse overtreding beschreven. Tot slot wordt Gods wraak aangekondigd: Hij schudt uw dijken reeds, door wind en watervloed.
Hij zendt een veege pest, die in uw stallen woedt.Ga naar voetnoot41
Het crisisbesef werd niet alleen door moralisten en stichtelijke dichters gevoed. Als plateelschilder had hij de teloorgang van de Delftse nijverheid gezien. Vanaf 1781 zag hij in de Kamer van Charitaaten de gevolgen van de economische neergang: bittere armoede. Het is niet eenvoudig om bij het zien van armoede in macro-economische begrippen te redeneren. In het denken van Paape en vele anderen werd de economische achteruitgang in direct verband gebracht met morele verloedering. Bij het zoeken naar een oplossing werd geprobeerd economie en moraal met elkaar te verbinden.Ga naar voetnoot42 Ten tijde van de Vierde Engelse Oorlog werd alles persoonlijk en politiek. De zoektocht naar schuld leidde niet langer naar abstracta zoals ‘de mode’, ‘gebrek aan opvoeding’, ‘hoogmoed’ of ‘egoïsme’. Aan het desastreuze verloop van de oorlog en aan de algemene politieke, economische en morele malaise moesten bepaalde mensen schuld hebben. De traditionele partijen in de Nederlandse politiek - prinsgezinden en regenten - zochten uiteraard de schuld bij elkaar. De van Oranje vervreemde burgers gaven de zoektocht naar schuldigen het karakter van een heksenjacht, ja zelfs van massa-hysterie. Na de verschijning van het pamflet Aan het volk van Nederland bliezen burgers het stof van oude en verwaarloosde instellingen zoals de schutterij.Ga naar voetnoot43 Zij begonnen zich te wapenen en exerceerden zich naar macht op lokaal terrein. In de rijen van de herstelde schutterijen en van exercitiegenootschappen gaven burgers de toon aan. De burgers die in een grijs verleden nog de partij van de stadhouder hadden gekozen, voelden verse verachting voor de stadhouder en zijn voogd, de dikke hertog van Brunswijk. Veel van de exerceren- | |
[pagina 30]
| |
de burgers zagen in de strijd tegen de stadhouder een welhaast heilige oorlog tegen verloedering en despotisme. In Delft durfden de burgers zich pas eind 1783 voorzichtig te organiseren. De Oranje-aanhang was in Delft vanouds sterk. In 1784 trad Gerrit Paape prominent naar voren in het ‘Schutterlyk Genootschap van Wapenoeffening te Delft, onder de spreuk: Tot herstel der Delfsche Schuttery voor Vryheid en Vaderland’.Ga naar voetnoot44 In de Hollandsche Historische Courant, de in Delft verschijnende krant van de patriot Wybo Fijnje, kon met enige regelmaat gelezen worden hoe Paape zijn manschappen in verzen of in proza aangemoedigd had.Ga naar voetnoot45 In en buiten Delft volgde Gerrit Paape zijn nieuwe roeping. Precieze gegevens over deze wending in zijn leven zijn in de autobiografie niet te vinden.
Terwijl Paape in Delft radicale taal uitsloeg en de publiciteit zocht als voorvechter van een nieuwe orde - wat dan gepresenteerd werd als het herstel van een oude en geïdealiseerde orde - bleef hij voor zijn brood bediende. Dat ging wringen: te groot werd het verschil tussen het dromen van verandering en het gehoorzamen in de werkelijkheid. Hoewel de aanstelling bij de Kamer van Charitaaten voor tenminste vijf jaar gold, deed hij al in 1785 vrijwillig afstand.Ga naar voetnoot46 Toen hij zijn betrekking als bediende opgaf, wist hij dat zijn vaderlandse ijver hem nog geen inkomen verschafte. Onontkoombaar is de indruk dat Paape na verloop van jaren vond dat het vaderland hem wel wat - misschien zelfs een lucratieve functie - verschuldigd was. De bescheidenheid verbood hem dit al te luid te verklaren. Op advies van Wybo Fijnje, voor wiens krant hij zo nu en dan al wat werk leverde, begon Paape met vertalen. In zijn autobiografie lijkt hij het vertalersgeluk wat te overdrijven. Vertalen leverde wel geld op, maar vermoedelijk niet genoeg. Bekend is dat hij in die tijd ook silhouetteerde en schilderonderricht gaf aan pupillen van de Fundatie van de Vrouwe van Renswoude. Daarnaast zijn er sterke aanwijzingen dat hij als een informeel boekverkoper publikaties van eigen hand verkocht.Ga naar voetnoot47 | |
[pagina 31]
| |
Hoewel Paape zich moeizaam een inkomen bijeen scharrelde, was zijn ster in het vaderlands patriottisme enorm gestegen. Kranten en tijdschriften vereeuwigden de heroïsche strijd die in steden en dorpen gestreden werd tegen de dwingelandij. Zo kon een dorpsruzie nationale roem en proporties krijgen dankzij nationaal verspreide kranten en weekbladen als De Politieke Kruyer en De Post van den Neder-Rhijn. Kleine helden werden plots boegbeelden van het vaderlands patriottisme. Plaatselijke tegenstanders van de patriotse ambities werden in ijzingwekkend tempo afgeschilderd als baarlijke duivels: zo verging het Van Goens, Hofstede, Berkheij en Bilderdijk. Paape bleek plotsklaps van nationale allure. Als schrijver en politicus had hij zich buiten Delft gewaagd en met de Hollandsche Historische Courant, die in korte tijd een van de meest spraakmakende patriotse media geworden was, had Paape zich ook op landelijk niveau van de nodige politieke invloed verzekerd.Ga naar voetnoot48 Een prominente rol speelde Paape bij de landelijke organisatie van de lokale schutterijen: hij vertegenwoordigde op welsprekende wijze het Delftse ‘Schutterlyk Genootschap’ en hij wierp zich op als de geschiedschrijver van alle plaatselijke schutterijen.Ga naar voetnoot49 In 1787 maakte hij deel uit van de veertig man tellende delegatie van gedeputeerden die in Parijs de Pruisische dreiging moest aankaarten. Die delegatie beschouwde zich als vertegenwoordiging van het volk en met overslaande stem werd beweerd dat heel Europa toekeek hoe de uitverkoren veertig mannen de vrijheid representeerden. Naar Parijs ging de delegatie uiteindelijk niet, want de Pruisen kwamen sneller dan verwacht. Degenen die zich even vol trots vertegenwoordigers van het volk waanden, waren na de inval vooral bezig om het vege lijf te redden. De patriotse organisatie bleek zo solide als een kaartenhuis. Het was voor patriotten in die moeilijke dagen in september en oktober niet eenvoudig om de heldhaftigheid op te brengen die voordien in redevoeringen en op papier beloofd was. Ook Paape had zich al als martelaar opgegeven, maar toen de kans op martelaarschap groot was, zag hij er toch maar van af. In zijn autobiografie doet hij het verhaal van zijn vlucht. De episoden in Antwerpen en Brussel worden getekend door haast en verwondering. De verbijstering over het nabije buitenland waar alles anders - en in Hollandse ogen: ook minder - was, is in de autobiografie goed zichtbaar. Van de Brabantse re- | |
[pagina 32]
| |
volutie begreep Paape niet zo heel veel. Wel zag hij in dat de aanhangers van de weleer door Nederlandse patriotten vervloekte Jozef II ‘modern’ waren. Het feit dat Jozef de gevluchte patriotten onderdak bood, liet zien dat hij bij nader inzien deugde. De tegenstanders van Jozef tooiden zich weliswaar met de eretitel ‘patriot’, maar dat patriottisme stelde naar noordelijke maatstaven niet veel voor. De katholieke reactie had zich meester gemaakt van het Brabants patriottisme. Gesteund werden de Brabantse patriotten door de aanhangers van Willem V. Dat zei de Nederlandse patriotten genoeg.Ga naar voetnoot50 Op het moment dat de winkel van de Jozefistische uitgever Spanoghe in Antwerpen geplunderd werd, was het Paape en vele andere Hollandse patriotten duidelijk dat de Tachtigjarige Oorlog herleefde: er werden weer boeken verbrand en de politieke tegenstanders kregen de aloude bijnaam ‘geuzen’.Ga naar voetnoot51 Paape trok in december 1789 via Brussel verder naar het Zuiden, naar Duinkerken.
In Duinkerken schreef Paape Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap. Hij wekt in deze autobiografie de indruk dat de politiek voor hem voltooid verleden tijd was: in Brussel al was hij meer ‘promeneur solitaire’ dan activist. Paape wandelde voort, tussen de schrijfsessies door. Hij portretteert zich vooral als verslaafd schrijfbeest. Van een doelbewuste vertekening lijkt hier sprake. Erg veel is er weliswaar over de illegale contacten met de boekhandel in de Nederlanden nog niet bekend, maar met wat bekend is kan het zelfportret van Paape toch al wel gecorrigeerd worden. Onder de schuilnaam Samedi handelde hij naar hartelust in boeken en manuscripten. Als Dr Schasz plaatste hij sarcastische kanttekeningen bij de patriotse nederlaag en als anonymus publiceerde hij politieke strijdliteratuur.Ga naar voetnoot52 In moeilijke omstandigheden leerde Paape vele gezichten trekken. De wereldvreemde balling bestond alleen in de autobiografie. In werkelijkheid kon op de politieke ijver van Paape gerekend worden. Net zoals veel andere ballingen zal hij in de tijd van de Terreur op zijn tellen hebben gepast. Een verkeerd woord en een verdenking konden al genoeg zijn voor een wisse | |
[pagina 33]
| |
onthoofding. De afstand tot Parijs en de Nederlandse taal - daarvóór nog ernstige handicaps - boden wel enige bescherming. Bij de Franse aanval op de Nederlanden in 1793 was Paape niet betrokken.Ga naar voetnoot53 Succes had de tweede stormloop op de Nederlanden, die van 1794, wel en daarbij was een rolletje voor hem weggelegd. Hij werd door generaal Daendels benaderd of hij hem als secretaris bij de veldtocht tegen de tirannie wilde assisteren. Voor deze secretariaatsfunctie had Paape zich stellig niet aanbevolen omdat hij zo mooi over zichzelf kon schrijven. Het waren zijn propagandistische talenten die Daendels kon gebruiken. Dat Daendels hem voor dit werk had uitgenodigd, vervulde Paape met trots. Eindelijk werden zijn inzet en talent passend gewaardeerd. Prompt vervolgde hij zijn autobiografie in het Republikeinsch Speelreisje, dat in twee delen verscheen.Ga naar voetnoot54 Toen de opmars van de Fransen onverwacht snel verliep en het bastion Den Bosch na belegering in Franse handen viel, leek er voor Paape pas echt werk aan de winkel. Hij kreeg de opdracht om in Den Bosch van de stadskrant een revolutionaire ‘Vaderlandsche Courant’ te maken.Ga naar voetnoot55 Een taak die Paape aanvankelijk goed beviel: hij verdedigde er de Fransen voor een Bossche en landelijke lezerskring en hij probeerde de revolutionaire moed erin te houden. Toen de Fransen oprukten en het centrum van de macht naar het Noorden, naar Holland opschoof, voelde Paape zich in Den Bosch bijna gevangen. De revolutionaire voorhoede was de achterhoede geworden. Het leek alsof de trouwe revolutionair vergeten werd. Niet alleen Paape werd vergeten, met hem dreigden de patriotten die in 1787 gevlucht waren in de marge van de revolutie te belanden. Waar Paape echter op gerekend had, was dat zijn martelaarschap onmiddellijk beloond werd.
Bij Gerrit Paape trad in 1795 een zeker veteranensentiment aan de oppervlakte.Ga naar voetnoot56 De ervaringen van 1787 zouden naar zijn oordeel als uitgangspunt voor nieuw beleid moeten dienen. Dat betekende allereerst hardhandige bestraffing van de regenten die zich schuldig hadden gemaakt aan vervolging van patriotten. In het verlengde van deze onverzoenlijke houding lag de eis van com- | |
[pagina 34]
| |
pensatie. De in ballingschap doorstane ellende kon slechts vergoed worden met het aanbod van een betrekking. Dat aanbod liet lang op zich wachten. Eind maart 1795 verliet hij het intussen excentrische Den Bosch om koers te zetten naar Holland. In Delft wachtte hem niet de huldiging waar hij op gehoopt had. Welkom was hij wel in Dordrecht, waar zijn uitgevers De Leeuw en Krap werkzaam waren. Daar wist men hem enige tijd op de juiste waarde te schatten: hij werd tot president van de plaatselijke sociëteit gekozen. Die functie bood hem de gelegenheid om verder te kijken en ambities op landelijk niveau na te streven. Zoals de diverse lokale ‘schutterlijke’ genootschappen zich vóór september 1787 allengs hadden verbonden tot een nationale organisatie, zo zochten de revolutionaire sociëteiten tenminste vanaf juni 1795 naar samenhang en macht. Het begon met gewestelijke organisatie van de ‘Patriottische Vergaderingen’ tot een ‘Centraale Vergadering’. Friesland en Utrecht namen hier het voortouw. Al snel volgde het plan om tot een nationale organisatie te komen. De uitvoering liet niet lang op zich wachten: de sociëteiten vaardigden hun welsprekendste vertegenwoordigers af naar deze nu nationale ‘Centraale Vergadering’, die zich vanaf juli ontwikkelde tot een radicale grondvergadering van clubs en sociëteiten. De Dordtse sociëteit liet zich vertegenwoordigen door Gerrit Paape. Namens Dordrecht nam hij bovendien zitting in de commissie die het gedrag van regenten in de voorbije jaren kritisch moest doorlichten. Van die onderzoekscommissie was Paape een prominent lid, van de Centrale Vergadering werd hij zelfs voorzitter. Over die Centrale Vergadering is niet heel veel bekend.Ga naar voetnoot57 In de maanden na de omwenteling werd druk overleg gevoerd over een nieuw nationaal bestuur. Terwijl de ‘provisionele representanten’ van de diverse gewesten zich bogen over de plannen voor een ‘Nationale Vergadering’ roerde de revolutie | |
[pagina 35]
| |
zich in clubs en sociëteiten, in gewestelijke Centrale Vergaderingen èn in de landelijke Centrale Vergadering. Zeker is dat de Centrale Vergadering in 1795 de ‘provisionele representanten’ en andere gematigde bestuurders met requesten, open brieven en handtekeningenacties de stuipen op het lijf joeg. Op vurige wijze pleitte de Centrale Vergadering voor ‘een- en ondeelbaarheid’. In afwachting van de installatie van een geregeld nationaal bestuur dreigde er een radicaal soort volksdemocratie te ontstaan. De tonen die in de Centrale Vergadering klonken, herinnerden vele kalme vaderlanders aan de revolutie van de straat, aan de bloedigste episoden uit de Franse Revolutie. Geprobeerd werd om de Centrale Vergadering te criminaliseren. De radicalen verdwenen roemloos in de marge toen de Nationale Vergadering in 1796 geopend werd. Een vergelijkbaar lot trof de onderzoekscommissie waarvan Paape lid was. Die commissie had luidkeels laten weten dat het onderzoek op revolutionaire wijze zou geschieden. Van vertrouwde juridische procedures zou de commissie geen gebruik maken. Volgens de regels van het recht zouden er immers ‘geene schuldigen’ zijn en dat nu achtte de onderzoekscommissie ongewenst. Er moesten schuldigen aangewezen worden en met hulp van de regels van ‘revolutionaire rechtvaardigheid’ leek dat heel wat gemakkelijker. De publiciteit die de commissie zocht, keerde zich uiteindelijk tegen de commissie zelf. Het waren met name de Staten van Holland die het werk van de commissie belemmerden en tegelijkertijd aandrongen op spoed bij de rapportage.Ga naar voetnoot58 Het revolutionaire onderzoek stierf een roemloze dood, zoals de machthebbers de storm van de Centrale Vergadering lieten uitwoeden. Paape, de ongekroonde koning van de clubistendemocratie, zag zich in zijn radicaal revanchisme gedwarsboomd. Zijn carrière leek hopeloos in het slop. In juli 1796, na het echec van de Centrale Vergadering en de onderzoekscommissie, raakte hij in de marge van de landelijke politiek. Voor de gewestelijke politiek deugde hij nog wel. Zijn radicale reputatie vormde voor de Friese revolutionairen in augustus 1796 aanleiding om Paape uit te nodigen: hij kon in Leeuwarden mooi een juist ontstane vacature vervullen.Ga naar voetnoot59 Gematigden hadden overal in de Republiek de touwtjes in handen, | |
[pagina 36]
| |
behalve in Friesland. In Friesland waren de gematigden op krachtige wijze uit hun ambt gezet. Er bestond een behoefte aan geschikt revolutionair kader. Paape voorzag in Leeuwarden als raadsheer in die behoefte. Juridisch geschoold was hij niet, maar dat gold in Leeuwarden niet als defect. Als mens, als revolutionair diende hij te oordelen. Aan die verwachtingen beantwoordden Paape en de andere nieuwe raadsheren zeker. Op een oproerige beweging in het kleine Kollum werd gereageerd alsof het land in gevaar was.Ga naar voetnoot60 In Leeuwarden werd de overwinning op de opstandigen gevierd als een overwinning op de contra-revolutie. De getroffen maatregelen waren zeer revolutionair, maar juridisch konden zij nauwelijks door de beugel. Een opstandeling werd geëxecuteerd. Nog voor de rechterlijke uitspraak gedaan was, had Paape als journalist in de Friesche Courant al aangedrongen op forse straffen. In Groningen en Den Haag, waar de afgezette Friezen hun kans afwachtten, werd gesuggereerd dat in Leeuwarden de geest van Robespierre herleefde.Ga naar voetnoot61 Die suggestie had succes. De raadsheren verloren in de provincie allengs hun revolutionair krediet. Een centenkwestie luidde het einde van de Friese carrière van Paape in.Ga naar voetnoot62 In 1797 verliet hij Leeuwarden. Paape vertrok naar Den Haag, waar hij een huis in de Boekhorststraat en volop voedsel voor satire vond. De restauratieve tendenzen ergerden hem enorm. Veel vertrouwen in de revolutie had hij niet meer: in 1797 en 1798 publiceerde hij zijn beste werk en daarin was voor illusies niet veel ruimte | |
[pagina 37]
| |
meer. In 1797 kwam de sarcastische geest van Dr Schasz in zogenaamd postuum werk weer tot leven.Ga naar voetnoot63 In zijn ergernis stond Paape aan het einde van 1797 nu eens wat minder alleen. Over de besluiteloosheid en bestuurlijke traagheid werd meer geklaagd. Op 22 januari 1798 grepen de radicale geestverwanten van Paape met Franse steun naar de macht. De radicale staatsgreep bracht onder meer Wybo Fijnje, de weldoener van weleer, en Pieter Vreede aan het bewind. Voor Paape was het alsof de hemel zich opende! Hij vroeg Vreede op 27 januari een commissarisplaats en wat later schreef hij een request om een functie bij het Agentschap van Opvoeding. In maart kreeg hij eindelijk een echte betrekking toegezegd: hij werd aangesteld als commies bij het Agentschap van Opvoeding.Ga naar voetnoot64 Tegenstanders van de radicalen stelden de hemel van Paape voor als een hel. In de volksmond werd het bewind van Fijnje en Vreede vergeleken met het Schrikbewind van Robespierre. Toen het radicale bewind zelf de wetten schond, was het met de Franse steun snel gedaan. In juni 1798 volgde een gematigde staatsgreep. Om zijn baan te behouden moest Paape zich oefenen in onzichtbaarheid. Hem werd gevraagd te verzekeren dat hij niet de auteur was van het weekblad De Constitutioneele Vlieg, waarin het juni-bewind flink gekritiseerd werd.Ga naar voetnoot65 Er werd hier en daar wel aangedrongen op zuivering, maar veel succes had dat niet. In 1798 publiceerde Paape nog wel een kritische geschiedenis van het Bataafs patriottisme. Daarin bood Paape uiteraard zijn versie van de geschiedenis. Na 1798 werd van de auteur niet veel meer gehoord.
De oefening in onzichtbaarheid was zo succesvol dat volgens heel wat biografische woordenboeken Paape in 1798 overleed. Van het jaar van zijn benoe- | |
[pagina 38]
| |
ming tot ambtenaar is wat lichtvaardig het jaar van zijn overlijden gemaakt. In werkelijkheid werd hij 51 jaar en overleed hij op 12 december 1803 in Den Haag. Als doodsoorzaak werd waterzucht genoteerd. Begraven werd Gerrit Paape in de Kloosterkerk.Ga naar voetnoot66 |
|