Hebt gij dan den Hond op zijn poot getrapt?
Of op zijn staart, dat weet ik niet.
barbier
, een luide gil geevende.
Gieee! - Dan, zijt gij de Jothamist?
Zo dra hij dit woord gezegd had, smeet hij het mes uit de hand; vloog als een Dolleman de kamer uit, en de straat op; uit al zijn magt schreeuwende: De Jothamist! de Jothamist! de Jothamist!
Mijn linkewang was geschooren, de regte was nog ingezeept, doch, de vreeslijke lach, waar in ik uitberste, deed mij dit vergeeten, zo dat ik niet beter dagt, of ik was geheel geschooren.
De Kastelein kwam binnen en vroeg wat er te doen was. Ik verhaalde hem de historie, waarmede hij maar paslijk voldaan was.
Een Jothamist, vroeg hij, wat is dat?
Dat is een Man uit den Bijbel antwoorde ik.
De Kastelein begreep dit niet; want hij had niet te kerk geweest, en ging al pruttelende heen.