avond te eeten willen geeven, en dien nagt te slaapen te willen leggen.
En wat wilt gij eeten? vroeg hij.
Salade met ham, gaf ik hem ten antwoord.
Ik heb beiden in huis, hernam hij, maar gij zult karnemelk met metworst eeten, -
Hoe! viel ik met verwondering hem in de reden, wat kost is dat?
Dit is kost, antwoorde hij mij, op een aristocratischen toon, die gij eeten moet. Ik wil het.
Ik dagt om den man aan het tolhek, den bedelaar, den waard, en ook aan Abimelech; boog mij zeer hoflijk, zeggende: uw welbehaagen, Mijnheer!
Dus at ik dien avond karnemelk met metworst; teffens vastlijk voorneemende, om ten spoedigste dit tijrannisch Land te verlaaten, en zo lang ik er in was, onder den willekeur te bukken.