| |
Zestiende hoofdstuk.
De historie van Abimelech.
Zesde Vervolg.
Laaten wij zien, (zei de Prediker,) wat Jotham deed, en of wij hem ten onrecht beschuldigen.
Hij plaatste zig op den berg Gerizim, en wel in dier voegen, dat hij van allen gehoord, maar door niemand gegreepen kon worden. Aan de zijde waar zijn Hoorders stonden was de berg steil, zo dat niemand er tegen op kon klauteren; aan de andere zijde liep de berg schuins af, zo dat Jotham het veilig op een rekken kon zetten, wanneer hij zijn gal had uitgespoogen, of wanneer hij het te benaauwd mogt krijgen.
Eene strafbaare voorzigtigheid waarlijk, want hier door ontdook hij de vervolging der Justitie, en deed den Koning en zijnen aanhang van spijt en onvoldaane wraakzugt bersten.
| |
| |
Toen hij aldaar stond verhief hij zijne stem; riep een genoegzaam getal Hoorders bij een, en sprak aldus:
Hoort na mij, gij Burgeren van Sichem, ende God zal naar ulieden hooren.
De Boomen gingen eens heenen, om eenen Koning over hen te zalven, en zij zeiden tot den Olijfboom, wees gij Koning over ons.
Maar de Olijfboom zeide tot hen: Zoude ik mijne vettigheid verlaaten, die God ende de Menschen in mij prijzen? ende zoude ik heenen gaan, om te zweeven over de Boomen?
Doe zeide de Boomen tot den Vijgeboom: Kom gij! wees Koning over ons.
Maar de Vijgeboom zeide tot hen: Zoude ik mijne zoetigheid ende mijne goede vrugt verlaaten? ende zoude ik heenen gaan, om te zweeven over de Boomen?
Doe zeiden de Boomen tot den Wijnstok: Kom gij! wees Koning over ons.
Maar de Wijnstok zeide tot hen: Zoude ik mijnen most verlaaten, die God ende de Menschen vrolijk maakt? ende zoude ik heenen gaan, om te zweeven over de Boomen?
Doe zeiden alle de Boomen tot den Doornenbosch: Kom gij! wees Koning over ons.
Ende de Doorenbosch zeide tot de Boomen;
| |
| |
indien gij mij in der waarheid tot eenen Koning over u zalft, zo komt, vertrouwt u onder mijne schaduuw! maar indien niet, zo ga vuur uit den Doorenbosch ende verteere de Cederen des Libanons.
Deeze taal, die Jotham tot de Burgers van Sichem voerde, kwam dus op een uit, als of hij tegen hen gezegd had:
Een zeker Volk, kreeg op heimlijke aanstooking van een Heerschzugtigen, een weerzin in de Vrijheid en begeerde iemand aan zijn hoofd te hebben, waardoor het getijrannizeerd en getrapt werd.
Het dwaalde zekerlijk in zijn begeerte, want men had het allerlei schoone dingen van de koninglijke regeering verteld, en het allerlei fraaïe beloften gedaan.
Het vervoegde zig dus tot deezen en geenen, die misschien eenige bevoegdheid bezaten om te kunnen en te moogen regeeren, en waarvan het algemeen iets goeds verwagten kon. - Dan! vrugtloos! deezen begreepen of de moeilijkheid der regeering, ingevalle zij rechtvaardig waren, of zij vreesden den Doornenbosch, wiens heimlijke zugt naar den troon, het Volk had gaande gemaakt.
Eindlijk kwam het Volk bij den Man, die het
| |
| |
spel had aan den gang geholpen, en deeze aarzelt geen oogenblik, om de aangebooden Kroon greetig te aanvaarden.
Doch deeze Man was een Heerschzugtige, een Wreedäart, een Onderdrukker, een Tijran, - een Doornenbosch, - die niet anders bedoelde dan eigen glorie, dan zelfverrijking, al was het dan ten koste van zijne Medeburgers en van zijn Vaderland.
Want dit blijkt, uit de voorwaarde, waarop hij ten zetel stapt.
Indien gij mij waarlijk, zegt hij, tot Koning over u zalft, komt dan en onderwerpt u aan mijne volstrekte willekeur! verdraagt alle mijne knevelaarijen en onderdrukkingen, en vertrouwt u geheel aan mij! geeft u geheel, als Slaaven, aan mij over. Wilt gij dit niet doen, verzet gij u immer hier tegen, verwagt dan de hevigste uitwerkzels mijner wraak! Dan zal mijn Krijgsdonder of mijn Graauwbliksem u verpletteren en verteeren.
Ziet eens, Toehoorders! welk eene oproerige taal, die Jotham voerde tegen de Onderdaanen van Abimelech! - Want, dat hij Abimelech door den Doornenbosch verstond blijkt middagklaar, uit zijn eigen toepassing.
Want in het zestiende vers vervolgt hij dus:
| |
| |
Alzo nu, indien gij het in waarheid ende opregtigheid gedaan hebt: dat gij Abimelech Koning gemaakt hebt, ende indien gij wel gedaan hebt, bij Jerubbaal, ende bij zijnen huize, ende indien gij hem naar de verdiensten zijner handen gedaan hebt.
(Want mijn Vader heeft voor u lieden gestreeden: ende hij heeft zijne ziele verre weggeworpen, ende u uit der Midianieten hand gered.
Maar gij zijt heden opgestaan tegen het huis mijns Vaders, ende hebt zijne Zoonen, zeventig Mannen, op eenen steen gedood: ende gij hebt Abimelech, een Zoon zijner Dienstmaagd, Koning gemaakt over de Burgeren van Sichem, om dat hij uwe Broeder is.)
Indien gij dan in waarheid en oprechtheid, bij Jerubbaal en bij zijnen huize te deezen dage gehandeld hebt: zo weest vrolijk over Abimelech, ende hij zij ook vrolijk over u lieden.
Maar indien niet, zo ga vuur uit van Abimelech en verteere de Burgeren van Sichem, ende het huis van Millo: ende vuur ga uit van de Burgeren van Sichem ende van het huis van Millo: ende verteere Abimelech!
Tot dus verre
Ziet gij wel, waarde Toehoorders! welk een Man deeze Jotham is!
| |
| |
Gevoelt gij den grievenden nadruk wel, waarmede hij deezen vloek uitspreekt?
Hij voorönderstelt, dat, en Abimelech en de Burgers van Sichem beiden verkeerd gehandeld hebben, beiden schuldig zijn, en wenscht hen toe, dat een onderlinge twist, dat een felle burgeröorlog hen verdelge.
o Boos, bedorven menschlijk hart! tot welk eene hoogte in 't zondigen zijt gij opgesteegen! Wanneer gij geen kwaad kunt doen, dan houd gij echter niet op met kwaad te wenschen.
Niets ontdekt zig eerder, niets is banger en bevreesder dan een wroegend gewisse. Op het vallen van een strooitje ziet het verbaasd om: op het ritselen van een blad siddert het, en op het gedruis van de voetstappen eens onbekenden neemt het de vlugt.
Dat Jotham schuldig was lijd nu verder geene bedenking meer.
Want:
In het eenentwintigste vers leezen wij:
Doe vlood Jotham, ende vlugtede, ende ging naar Beër: ende hij woonde aldaar van wegen zijnen Broeder Abimelech.
Die loopt heeft schuld.
Dit is een spreekwoord, dat door alle tijden heen bevestigd is geworden.
| |
| |
Immers liepen zij niet, die, onder de wreede vervolgingen tegen de Christenen, van allerlei euveldaaden beschuldigd werden? Neen! Zij bleeven in hunne plaatsen: hunne vlugt had ten bewijze van schuld verstrekt: zij lieten zig liever vangen, hangen, wurgen of verbranden, dan dat zij, met drie stappen te doen, de overmagt, het geweld en de wreedheid zouden ontweeken hebben.
Men zie ook, hoe heerlijk hunne onschuld door alle de eeuwen heen schittert!
Te huis gekomen zijnde, leeze men het groot Martelaarsboek.
Daarenboven bewijst het voor den Rechter, en voor de vierschaar van het Gemeen, dat men schuld heeft wanneer men loopt. Die zig verdeedigen of zuiveren kan compareert wanneer hij gedaagd word.
[Een goed middel, dagt ik bij mij zelve, om stof te verschaffen tot een tweede Deel van het groot Martelaarsboek.]
Jotham vlood. -
Dat is:
Hij keerde zig om, met zijn rug naar den geenen, tot welken hij gesproken had, en liep zo hard hij kon, den schuinschen berg af,
Ende vlugtede.
| |
| |
Dit betekent bijna het zelfde. Het is een gezegde der Hebreeuwsche taale eigen, dat, enz.
Hij vlugtede, even als iemand, die overtuigd van kwaad gedaan te hebben, zig zelve niet langer veilig oordeelt, ter plaatse waar hij is en de Justitie vreest, met schrik en overhaasting de vlugt neemt.
Zekerlijk had hij reden om te vreezen.
Was zijne stoute, oproerige taal niet de taal van een Prediker der verdoemlijke vrijheid? was zij niet ten uiterste hoonende voor het Oppergezag, voor Abimelech? verweet hij den Vorst niet de schandelijkste dingen? beschuldigde hij hem niet van heerschzugt, van eigenbelang, van verraaderij, van omkooping, van opstooking, van broedermoord en het dwinglandisch beklimmen van Israëls troon? - Kon dergelijk een taal geduld worden, in een Land waar - Abimelech heerschte?
Hij koos dus de verligste partij voor zig zelve, met de vlugt te kiezen.
Maar waar heenen vlugtede hij.
Zekerlijk naar het Land van een nabuurig Vorst, die staatkundige redenen had, om dergelijke Staatsberoerders en muitmaakers protectie te verleenen.
Laaten wij zier werwaards Jotham heenvlugtede.
| |
| |
De Text zegt:
Ende hij ging naar Beër.
Dit Beër was, enz.
Wat deed hij nu te Beër?
Verborg hij zig aldaar? hield hij zig aldaar in 't geheim op? was hij daar even gelijk de Dieven en Moordenaars, die, de handen der heilige Justitie ontvliedende, zig in een vreemd Land, onder een gefungeerden naam nederzetten, en de bewooners van dat Land, allerlei leugenen, hun eigen geschiedenis betreffende, in de hand stoppen?
o Neen! niets minder dan dat.
De Text zegt zeer duidlijk:
Ende hij woonde aldaar van wegen zijnen Broeder Abimelech.
Dat wil zeggen:
Hij woonde aldaar: hij genoot er alle veiligheid en onderstand; men beschouwde hem aldaar als een Burger en Ingezeten; men verdeedigde hem dus tegen alle beschuldigingen en vervolgingen: men verklaarde hem langs dien weg, voor een eerlijk Man, voor een egt Vaderlander, voor iemand, die het slagtöffer der edelste gevoelens geworden was.
Men vergiste zig niet in den Perzoon! -
| |
| |
Neen, Toehoorders! - men wist dat het Jotham was. Men wist wat hij gedaan had;
Want:
Hij woonde aldaar, en wel, van wegen zijnen Broeder Abimelech!
Dat wil zeggen.
Om dat hij een gedeclareerde vijand van Abimelech was. Om dat Abimelech, hem als zodanig een getragt had te dooden. Om dat hij als zodanig een voor de wraake Abimelechs vreesde, en om dat hij, als zodanig een, in dit Land, in dit Beër, bescherming en onderstand vond.
Verschriklijke Staatkunde! waarom verbergt, waarom beschermt, waarom onderhoud gij de kwaaddoenders, de oproerigen uwer Nabuuren? Weet gij dan niet, dat deeze Luiden zig tegen de Heerschzugt ten sterksten aankanten? Dat zij hun vergif ook in uwe Staaten zullen verspreiden? Dat andere Vorsten u met gelijken munt zullen betaalen, en dat zij ook uwe oproerige Burgers en vlugtende Jothams zullen herbergen, om ze ten eenigen tijde tot uwen val te doen medewerken? Waarom levert gij deeze Libertijnen niet over? Waarom werkt gij niet liever mede, om dit vervloekt geslagt uitteroeiën? Opent toch eenmaal de oogen!
| |
| |
ziet wat tot uwen vrede dient, en hoe zeer deeze Jothams u met den oorlog bedreigen!
Wij leezen niet, waarde Toehoorders! of de grootmoedige Abimelech zig verder met deezen Jotham bemoeid hebbe; 't is echter hoogstwaarschijnlijk, dat hij, hem niet hebbende kunnende dooden, door den dolk zijner ijdele en ligtvaardige Mannen, hem gerechtlijk heeft laaten vervolgen.
De voorzigtigheid ten minsten vereischte, dat Abimelech, Jotham op geen andere wijs kunnende magtig worden, hem ten eeuwigsten dage uit het Land liet bannen.
Ziet daar, veelgeachte Toehoorders! de geschiedenis van Abimelech, den Koning over de Burgeren van Sichem, tot dus verre, aan uwen luisterenden aandagt voorgedraagen.
Het overige deezer merkwaardige Historie hoopen wij bij eene volgende geleegenheid te verhandelen.
Laaten wij nu, uit het verklaarde eenige nuttige lessen en leeringen trekken,
En vervolgens,
Het een en ander, ter stigting en verbetering, op ons zelve toepassen.
[Het was natuurlijk, dat de Prediker, alvoorens dit gedeelte zijner reden te beginnen,
| |
| |
zijn neus snoot, waar in hij door verre de meeste zijner Hoorders werd naargevolgd.]
|
|