| |
Vijftiende hoofdstuk.
De historie van Abimelech.
(Vijfde Vervolg.)
Wie zij waren, die zij bij een vergaderden:
(Dus ging de Dominé voort.)
Dit word dus omschreeven, in het zesde vers:
Alle Burgeren van Sichem,
En,
Het grootste huis van Millo.
Laaten wij nu eerst zien, wat er van Sichem en het huis van Millo zij.
Sichem was, enz.
[Vermits alle mijne Leezers overvloedige ge- | |
| |
leegenheid hebben, om soortgelijke drooge, duizendmaal opgewarmde en verveelende geleerdheid, te kunnen hooren of leezen, zal ik voortaan enz. zetten, al waar ik de moeite niet neemen wil, om er mijne Leezers mede te kwellen.]
Door het huis van Milo moeten wij, enz.
Deeze Burgers, dat is, de Ingezetenen van Sichem, en zij, die tot het huis van Milo behoorden vergaderden te saamen; dat is, kwamen staatiglijk bij een, met oogmerk, om eenpaariglijk iets te verrigten.
Wat verrigteden zij?
Dit leest men in het zelfde zesde vers.
Ende zij gingen heenen, en maakten Abimelech ten Koning:
De plaats waar zij dit deeden, was,
Bij de hooge Eike, die bij Sichem is.
't Is algemeen bekend, wat een Koning zij: ook weet men wat het zegt, iemand tot Koning te maaken.
Bij de Ouden hadden eenige plegtigheeden plaats, welke zonderling zijn; zij bestonden hierin, enz.
Abimelech werd dus Koning over Israël, en de plaats, waar deeze plegtigheid geschiede, was,
| |
| |
Bij de hooge Eike, die bij Sichem is.
Deeze Eike had de lengte van, enz.
Abimelech, mijne Toehoorders! was dus geen Koning die zig zelve had opgeworpen, die met geweld van wapenen den troon beklom! Neen! het Volk maakte hem Koning. De uitdruklijke begeerte der Maatschappij was, hem tot die waardigheid te verheffen.
Het blijkt derhalven ontegenzeglijk, dat Abimelech zeer staatkundig handelde, toen hij zijne Vrienden aanspoorde, om hem onder de hand bij het gemeen aanteprijzen, en de gunst van het graauw voor hem te winnen; toen hij de zilverlingen, het geld uit de Schatkist van staat, gebruikte, om ijdele en ligtvaardige Mannen te huuren; toen hij zijne Broeders, in koelen bloede, liet van kant helpen, en toen hij, een voorbeeld gegeeven hebbende, hoe hij met alle zijne Tegenstanders te handelen dagt, den Rijkszetel van Israël, onder toestemming en goedkeuring des Volks, in bezit nam.
Groote Abimelech! welk eene diepe wijsheid, welk een onbedenklijk doorzigt, maar vooral welk eene verregaande nederigheid en verheven menschlievenheid, straalen er in alle deeze uwe handelingen door!
Dat er, mijne veelgeägte Toehoorders! in alle
| |
| |
Staaten en Vorstendommen van den ouden en nieuwen tijd, altoos Luiden gevonden worden, die, niet te vreeden met die geenen, welken over hen in hoogheid gesteld zijn geworden, den misnoegden kop durven opsteeken; zig op eene onbetaamlijke wijs durven laaten hooren, en die zig niet schaamen het vuur van oproer te stooken en aanteblaazen, ten einde de welgevestigde Constitutien te verschrikken en omvertewroeten, en de Abimelechs van den troon te bonzen, - is een waarheid, welke onze Zuigelingen zelf weeten.
Niettegenstaande de hoogheid van Abimelech, en het heilig gezag, 't welk in zijne handen berustede, - niettegenstaande deeze Gezalfde ontegengesproken den Schepter kon en moest zwaaïen, - niettegenstaande het gansche Volk de wettigheid der regeering van Abimelech erkende, - treed er een verwaaten Jongeling ten toneele, die de ongeöorloofdste taal, op den ongeleegensten tijd doet hooren.
En,
Dus staat er in het zevende vers:
Als zij dit Jotham aanzeiden, zo ging hij heenen, ende stond op de hoogte des bergs Gerizim, ende verhief zijne stemme, ende riep: ende hij zeide tot hen: Hoort na mij, gij Burgeren van
| |
| |
Sichem, en het geen er meer geleezen word.
Het werd Jotham aangezegd.
Dat is:
Het werd hem overgebriefd door verklikkers, door spionnen, door zijne vrienden en aanhangers, die even zo oproeriggezind waren als hij, en die mooglijk, de Hemel weet het, voor de oogen van Israël, Abimelechsgezinden waren! die, in hun hart Jothamisten, in schijn voor den Koning ijverden, en langs dien weg kundigheeden opgaarden, waarvan zij in 't heimlijk, ten verderve van het Vorstlijk huis, een strafbaar misbruik maakten! Het werd hem aangezegd, zekerlijk met oogmerk, om hem aantehitsen, ten einde poogingen te doen, om de nu vastgeslelde Regeeringsvorm over hoop te smijten.
Jotham draalde ook niet. Hij ging heenen, en stelde zich op de hoogte, op den top of kruin van den berg Gerizim.
Deeze berg Gerizim was, enz.
Onder de schadelijke Weezens in de Maatschappij zijn vooral een zeker soort van Redenaars en Schrijvers te tellen, waartegen men niet genoeg op zijn hoede kan weezen, en waartegen de Staat geene voorzorgen genoeg neemen kan.
Dit zijn de zulken,
| |
| |
Die Fabelen of Romans schrijven, of bij wijze van redeneeringen voordraagen, in welke Fabelen of Romans, onder bedekte termen, onder dubbelzinnige uitdrukkingen, welken zeer duidlijk door hunne Begunstigers en Partij verstaan worden, de hooge Overigheid, deszelfs eerste Ministers of andere Grooten, ten toon gesteld worden; waarin derzelver zwakheeden en gebreken ongenadig gegispt, en met leevendige kleuren worden afgeschilderd! Waarin vernuft en loosheid zig saamen paaren, om de Edelen des Volks en derzelver misstappen in het haatlijkst daglicht te stellen, en waarmede men niet anders beöogt, dan om zijn eigen Partij te stijven, en de bovendrijvende Partij van het Land allen mooglijken afbreuk te doen.
Dergelijke vervloekte kunstgreepen zijn zekerlijk de gevaarlijkste, zijn zeker de moeilijkste, om belet en tegengegaan te worden.
Wat, bij voorbeeld, zal een Rigter of Overheid doen? wanneer hij in een Roman, Fabel of Toneelspeel, de gebreken en ondeugden van nog leevendige Vorstlijke Perzonaadjen, (quasi onder naamen van oude Koningen, Grieken of Barbaaren,) zo handtastlijk vind afgeschilderd, dat al de Leezers bij het eerste inzien zeggen: De Schrijver noemt Klaas, maar hij meent Pieter?
| |
| |
De uitwerking van zodaanig een Roman, Fabel of Toneelspel is ruim zo nadeelig als een zuiver verhaal, en onbewimpelde beöordeeling van deezen of geenen Vorst, Prins of Grooten, immer zijn kan.
Immers weeten de Leezers of Hoorders wie er door Abimelech, Jotham, Perikles, Caligula, Nero en dergelijken bedoeld worden? Zij weeten, dat al wat er van gezegd word, op deezen of dien Vorst of Grooten moet worden toegepast, en doorgaands past men meer toe, en maakt men de schande grooter, dan de Schrijver zelf bedoelde, of, uit hoofde, van niet alles te weeten, bedoelen kon.
O Vernuft, o kwalijkbesteed Vernuft! waarom put gij niet liever uwe vermoogens en kragten uit, om de glorie der Koningen, om de deugden der Edelen en de verdiensten der Rijken te zingen?
Jotham schijnt de Leermeester deezer Redenaars en Schrijvers geweest te zijn. - Ten minsten, hij heeft overvloedig aanleiding gegeeven, om de Prinsen en Magistraaten op een verwoede wijs te geesselen, zonder dat zij zich op den geesselaar wreeken kunnen.
[Dat zijn waaragtig schoone kunstjes, dagt ik bij mij zelve, maar ik geloof niet, dat men er
| |
| |
tegenwoordig in onze dagen gebruik van maakt, om dat het niet noodig is.]
|
|