| |
| |
| |
III.
Mr. Charles de Moucheron, nu directeur eener groote bank te Amsterdam, had als student gewerkt met den door professoren geprezen ijver, was als commies bij 't ministerie van justitie om zijn stukken, rapporten bekwaam genoemd door ministers. In zijn dorre ziel, een feiten-zandwoestijn, distel-groende een passie, de hartstocht der ambitie. Geen roemzucht, geen zucht naar vreemde hooge gloriën verstoorde den gang zijner dagen, de rust zijner nachten; zíj foltert met brandende droomen slechts hen, bij wie een eigen duister ik dorst naar het blanke licht der openbaring. Het was een koude, een, daar zij onbevredigd bleef, nijdige ambitie, een behoefte om op de koude vlakten van zijn dagen het buigen, buigen te zien van
| |
| |
massa's, die noemden zijn naam, zijn naam.
Zijn studentenjaren had hij beeindigd met een hoog geprezen juridische dissertatie. Zijn onderwerp was een der honderdduizenden ‘moeilijke twistvragen’, die sedert het begin der middeneeuwen door honderdduizend eerwaardige en geleerde mannen beantwoord zijn met ja, en door honderdduizend eerwaardige en geleerde mannen beantwoord zijn met neen. Het boek begon met een ‘historisch gedeelte’, waarin de meeningen van de veldheeren der twee phalanxen naar rang van ouderdom onder elkaar waren geschreven. Op dat historisch gedeelte volgt in juridische dissertaties de eigen meening van den nieuwen doctor. Doelmatig zou het nu schijnen, dat de jonge geleerde, op het duizelend moment waarop hij een eigen meening over een vraag moet hebben, wier beantwoording met ja negen eeuwen lang de medaille heeft gekregen, wier beantwoording met neen ook negen eeuwen lang de medaille heeft gekregen, ten overstaan van zijn promotor ter beslissing den dobbelsteen
| |
| |
wierp. De mos majorum evenwel verwerpt die methode als in strijd met de waardigheid der wetenschap, en, gelijk die majores had ‘volgens oud en goed gebruik’ ook de Moucheron ‘met kracht van argumenten’ een der twee meeningen ‘omhelsd’.
Daar hij merkte, dat zijn dissertatie hem niet in opspraak bracht, maar zij integendeel hoog werd geprezen, werd de schrijf-courage in hem wakker, en schreef hij voortaan, overdag in zijn ledige uren aan de ministerieele bureaus, 's avonds op zijn kamer tot diep in den nacht, artikelen voor bladen en tijdschriften. En begrijpende hoe nuttig het is, specialiteit te zijn - een specialiteit in een vak, waarvan maar enkelen wat weten, kan met die enkelen ten aanschouwe van het groot-oogende publiek zoo stillekens-weg den geleerde spelen - werd hij na kalm beraad specialiteit in de ekonomie, en wel in het speciale deel: de financiën.
Zoo schreef hij een zijner geleerdste verhandelingen over de vraag, of van een raam dat voor een deel met hout, voor een deel
| |
| |
met glas gevuld is, de heele ruimte of alleen de glazen ruimte bij den aanslag in de personeele belasting in aanmerking komt. Zeer, zeer moeilijk. En al zou nu ook in gevallen als deze de boven-omschreven dobbelsteen waarschijnlijk meer nut stichten dan geleerde verhandelingen; al zou zelfs die dobbelsteen met succes in de meeste gevallen den europeeschen rechter vervangen; gelijk reeds boven werd opgemerkt is de dobbelsteen in hoogere rechtsgeleerde kringen niet gewild, een feit waarbij de menschheid zich zal dienen neer te leggen, totdat een jacquerie een meer algegemeen gebruik van den dobbelsteen eischt.
Van zijn bekwaamheid als ambtenaar, zijn ijver als auteur waren avancementen in zijn ambt en de roep van ernst, degelijkheid, geleerdheid het gevolg: in haagsche kringen werd de Moucheron besproken als een man van de toekomst, als eventueel referendaris, professor, minister. Veel dan ook op partijen gevraagd, en begrijpende, dat wie arriveeren wil, ook bij de
| |
| |
domste bekwaamheid connecties moet hebben, bewoog hij zich veel in de haagsche salons. Op een diner der familie Wisselincx naast Henriette, de dochter, gezeten, later met haar dansende, had de zwart-harige coquette schoonheid der een weinig bleeke twintigjarige en het voluptueus parfum, dat zij bij intuïtie reeds toen te kiezen wist, hem zoo bedwelmd, dat hij naar huis gaande met genoegen overdacht, dat Wisselincx oud-minister, lid van den raad van state was en zeer veel invloed in politieke kringen had. Lachend had Henriette hem dien avond bekend een tooneelstuk te hebben geschreven en op zijn vraag, of hij het lezen mocht, geantwoord, dat zij het zenden zou en graag zijn oordeel zou hooren. Het stukje kwam, en de Moucheron schreef een brief, waarin hij haar talent zóo prees, dat Henriette met genoegen voortaan naar zijn groote gestalte keek, zijn droog en lederen gelaat het juiste uiterlijk voor een geleerde vond, en met genot er aan denken ging, als de vrouw van zóo een man een der eerste onder de vrouwen in
| |
| |
den Haag te zijn. Het huwelijksaanzoek gedaan, waarschuwde wel Henriette's moeder, een verstandige vrouw, meenende dat deze hoekige man niet de goede echtgenoot voor de coquette, wereldsche Henriette zou zijn; maar de ambitieuze twintigjarige beweerde dat zij dolveel van hem hield, en geloofde dit trouwens ook. De vader, die reeds tal van aanzoeken had moeten afwijzen, daar Henriette telkens schaterend was gaan lachen en al lachende gezeid had: ‘nee, nee, die niet; hoe komt die malle jongen d'r bij’, was blij dat het met dat lachen gedaan was, vond de Moucheron een degelijken jongen man met een goede toekomst.
Maar al spoedig bleek, dat het schrijven van tooneelstukjes en het maken van rapporten over de vraag, of bij de inkomende rechten schoensmeer al of niet moet worden belast als alkohol, geen bloemen van éen stam zijn. Veel te lang naar haar zin ook, nog vier jaar, bleef de Moucheron als ambtenaar op de bureaus, en reeds twij- | |
| |
felde zij aan zijn haar vreemde talenten, toen hij, nu acht-en-dertig jaar, als financieele specialiteit benoemd werd tot directeur eener bank met omvangrijke zaken te Amsterdam, een zeer geziene betrekking. De voldoening niettemin bleef uit, die zij zich gedroomd had als vrouw van een de Moucheron, en om haar behoefte aan vlinder-fladdering te bevredigen, liet zij weldra haar zoontje aan een gouvernante over - zoo'n kind vond ze maar lastig; 't was ook wel eens ziek, en wat heb je nu aan een ziek kind - en schreef zij met kinderlijke tong-uit-den-mond-ijver tooneelstukken. Niet lang na haar komst te Amsterdam werd haar eerste stuk gespeeld in de Amstelstraat, in den Salon des variétés. Het heette Zilvervischje. Het had een zeker succes; mevrouw Duport, die destijds in weerwil der auteurs, in den Salon zoo menig mooie rol schiep, speelde de hoofdrol met een mooi entrain; er kwam een doode in, onder de regie van van Kooten heel aardig met bloemen bestrooid; aan 't slot werd bij de première het doek driemaal gehaald
| |
| |
Avond aan avond achter in de zaal op het artistenbankje gezeten, uit chique toiletten haar zwartharig bleek hoofd etaleerend, begluurd door de stalles en van boven uit het schellinkje; of wel ‘achter’ in de gangetjes tusschen de kleedkamers babbelend met actrices, acteurs, half gekleed zich schminkend, kwam het goud-gaslicht-kleurige, half naakte theaterleven inslaan in haar effen-gekleed bestaan. Zij leerde verslaggevers kennen, acteurs, schrijvers, sprak met hen, correspondeerde met hen, ontving hen bij zich aan huis. Nu was de Moucheron haar niets meer, was haar kind haar niets meer, en was haar huishouding haar een gruwel van banaliteit. Dienzelfden zomer schreef zij een nieuw stuk. De directie beloofde, het in december op te voeren, maar reeds van september af repeteerde zij zelf, om te zien of ze goed deden, scènes met Willem Cuyp, den acteur voor de hoofdmannenrol. Eerst hadden ze saam gelezen; toen speelden ze, Cuyp in reiskostuum, zij in een rose zijden laag uitgesneden peignoir, in wijde mouwen haar naakte volle armen. 't Kwam
| |
| |
in het stuk voor, dat Cuyp haar moest omarmen en zoenen, en toen nu eenige morgens zijn handen die gevulde, warme buste voelden - mevrouw had om goed in haar rol te zijn onder de peignoir geen corset aan - nu, toen gebeurde het zoo, dat zijn zoen den derden dag een werkelijke werd.
- Foei, foei, had Henriette gezegd. Nee, nee, als goeie kameraden, zie-je, dat mag ik graag, maar niet meer. Van vrouwen houd ik niet met 'r vervelend geleuter; 'k ga graag met mannen om, maar alleen geestelijk.
- Ze was toch niet boos, vroeg Cuyp.
- Wel nee, malle jongen, waarom zou ze boos zijn; maar hij mocht het niet weer doen. Ze ging graag met hem om, maar alleen als vriend.
Eenige weken nog repeteerden zij brokken uit het stuk, en telkens weer werden er zoentjes gegeven. Maar altijd kleintjes, zonder portée, alleen ‘als vriend’. En Cuyp, te gevoelig om te begrijpen, dat hij haar was als het hondje, dat je roept en streelt
| |
| |
en weer wegzendt, het hoofd brandend van die zwarte vrouw, die hij dagelijks in haar hemd in zijn armen had gehad, schreef haar hartstochtelijke brieven. Maar haar antwoord bleef hetzelfde.
Op Cuyp volgde een auteur; op den auteur professor Haman, hoogleeraar in de rechten, lid van alle vereenigingen in wier naam het woord ‘tooneel’, beschermer van toekomstige tooneelisten, vooral van de vrouwelijke; op professor Haman een ander en daarop weer een ander. En Henriëtte savoureerde haar koude emoties, en in Amsterdam en daarbuiten fluisterde de faam de vele amours der hartstochtelijke mevrouw de Moucheron.
Collette kwam uit de nauwe menschendrukte der Leidschestraat in de breed-kalme, door boomenlanen groen bedonkerde wateren lucht-ruimten der Heerengracht. Wat was het mooi blauw weer, de lucht strak over de daken der huizen gespannen; aan de overzij der gracht in de zon zou het warm zijn. Kijk, er liep 'n man met z'n hoed in de hand, van de warmte. Maar
| |
| |
hier in de schaduw was 't lekker. Hij zou maar langzaam gaan, want hij zou er gauw zijn, en die sigaar maakte knieën en rug zoo prettig stevig. Zou ze thuis zijn, het zwarte vrouwtje? Anders zou hij terugkomen, van middag, van avond. Hoe zou hij beginnen? Och, dat liep wel los. Hij zou eerst vertellen van het feest.... Kom, 'n paar pas terug, nog 'n paar trekjes aan de sigaar. Hij zou.... Maar als ze eens niet te huis was, en van middag niet, en van avond niet. Als ze eens op reis was. Als ze eens.... op reis was; dan was 't alles voor niets, zijn heele groote idee. Gauw, gauw er heen; misschien ging ze net uit, terwijl hij hier zijn tijd verleuterde. Goddank, hij was op de stoep; nu kon ze niet meer uitgaan, of hij zou haar zien.
Door de marmer-kilte van den gang kwam Collette, een donkerende trap op, in den salon. Uit den tuin, vol zon-goudening tusschen groen van kruinen, viel door de driehoeken van rood-damasten gordijnen, gebogen neerlijnend voor drie ramen, het goudene licht, koel geblankt door het wittige grijs
| |
| |
der kamerwanden. Gouden banden glinsterden hoog langs het plafond, langs de blank-houten beneden-paneeling der wanden. Een blanke stilte hing van de zoldering, met engeltjes van rose en crème rond de kroon, over het rood van wol-tapijt en meubelen.
Dat vond-i nu wel een mooie kamer. Zoo licht. En mooi rood damast; net de kleur van rooie wijn in een glas waar 't licht in valt. Even voelen, of dat damast dik is. Weerlig, dat zal duur wezen; dat van z'n eigen salon is veel dunner. Hij zal aan Lou zeggen, dat ze dikker damast moet koopen. Weg van 't damast: daar komen voetstappen; dat zal mevrouwtje zijn.
Door de donkerte der opengaande deur in den achterwand der kamer nadert lachgroetend mevrouw de Moucheron.
- Bonjour, m'nheer Collette. U wenschte, als ik goed begrepen heb, de Moucheron ook te spreken, maar dan zal ik u moeten verzoeken 'n moment geduld te hebben, 'n momentje maar; de Moucheron kan elk oogenblik thuis zijn. Maar neemt u plaats, m'nheer Collette.
| |
| |
Collette zat, de korte beenen hangend, de teenen op het wol-tapijt, mevrouwtje tegenover hem in een lagen fauteuil. Achterover ruggend, den zwarten haarwrong boven de leuning, had zij haar kleed zóo naar links geworpen, dat de ronde vormen der rechterdij in de nauwsluitende zwarte japon lijnden tegen het roode fluweel van den fauteuil; een rood lint hing van een roode ceintuur in een grooten knoop naar beneden; in de zwarte haren donkerde een roode roos; een donsje poeder droogde het bleeke gelaat tot een zacht-matte marge rond de miniatuur-peinture-vlakjes der zwarte oogen. De beenen een weinig over elkaar, in kleine muiltjes de elegante voeten, streepten de zwarte dun-strakke kousen met een glansje van doorschijnend naakt tegen de goudgele kant van den rok.
- Mogelijk kunt u me, zegt mevrouw, en lachjes glanzen over het poederdonsje, mogelijk kunt u me, ook zonder dat de Moucheron er nog is, al zoo'n weinig vertellen, wat ons de eer verschaft van uw bezoek.
| |
| |
- De eer, mevrouw, zal geheel aan mij zijn, wanneer u aan m'n verzoek, ik bedoel het verzoek van mij en m'n vrouw, zooals u dadelijk begrijpen zult, wilt voldoen. Over 'n veertien dagen hopen we ons vijf-en-twintig-jarig huwelijksfeest te vieren. Nu hebben m'n vrouw en ik het plannetje gemaakt, om voor die avond de Salon des variétés af te huren; daar, als het diner is afgeloopen - zoo tegen half negen hadden we gedacht - met de gasten heen te gaan en er 'n stuk van u te laten spelen. M'n eerste verzoek is, of m'n vrouw en ik de eer mogen hebben, u en m'nheer de Moucheron die dag op onze partij te zien; m'n tweede verzoek, of u mij, en daarom kom ik persoonlijk hier, uw meening zoudt willen zeggen, wélk stuk van u we naar uw meening het beste kunnen kiezen.
- O, o, m'nheer Collette, waarom juist een stuk van mij? En dat gekozen door u, die zooveel invloed heeft in de tooneel-wereld.
- Da 's nog al eenvoudig, mevrouw.
| |
| |
Omdat u ongetwijfeld de beste dramatische auteur is, die Nederland op het oogenblik heeft.
- En Justus van Maurik dan?
- Heel geestig, zeker, maar niet zoo gedistingeerd, mevrouw, als úw werk.
- En Nouhuys?
- O, heel goed, heel goed. Maar niet met dat charme van gevoel, dat in úw stukken is.
- Nu, ik vind het natuurlijk heel, heel aardig. Wat dunkt u van Zijn Dochter?
- Zijn Dochter vind ik een van uw beste stukken.
- Of.... laat eens zien.... De Laars van Tante Jet.... Eenzame Zielen.... Hugo de Groot.... Wat mij betreft, want Hugo de Groot vind ik wat zwaar voor zoo'n avond, ik zou kiezen Eenzame Zielen.
- Gut, de Moucheron, vervolgde ze, rechtop nu, hoofd en buste naar de deurdonkerte waardoor de Moucheron in den blank-rooden salon kwam, nu moet je eens hooren wat 'n aardig verzoek m'nheer Collette ons doet. Over veertien dagen op
| |
| |
het zilveren huwelijksfeest van m'nheer en mevrouw Collette wordt de Salon afgehuurd, en wordt er Eenzame Zielen gespeeld, en jij en ik worden verzocht van de partij te zijn.
- Zeer gaarne, zei de Moucheron, handschuddend met Collette.
- Een alleraardigst idee, nietwaar, zei weer mevrouw.
- Wel, zei Collette, dan is dat in orde en zal ik m'n vrouw verheugen met uw gunstig antwoord. Maar dan heb ik nog een tweede onderwerp te bepraten, meer speciaal met m'nheer de Moucheron.
- O, dat zullen zaken zijn, zei mevrouw; dan zal ik maar gaan.
Zij stond op, wilde groeten.
- Nee, nee, zaken of geen zaken.... Andere vrouwen, nu ja, dié hooren daar niet bij, maar 'n vrouw als u, pardon, doet u me 't genoegen te blijven.... Buitendien, 't is meer politiek dan zaken, wat ik te zeggen heb.
Mevrouw rugde weer achterover in den fauteuil, glinsterde stralen uit haar zwart-lachende oogen van onder de zware zwarte
| |
| |
wenkbrauwen naar Collette, wachtende zijn oogen, wierp wat vrijer haar beenen over elkaar, spelend met haar voet, wiebelend het goud-gele kant rond de zwarte, dunstrakke kousen.
- M'nheer de Moucheron, u hebt ongetwijfeld gehoord, dat de kamer is ontbonden. Dat wil zeggen, dat de verkiezingen nu zullen moeten beslissen, of we langer met de grappenmakerij van Grevinck genoegen nemen, of dat we wenschen, dat er eens eindelijk wat gedaan wordt. Nu, de uitslag kan niet twijfelachtig zijn. Grevinck heeft het zoo bont gemaakt en de boel zoo laten liggen, dat het prestige van de liberale partij verloren zou gaan, als hij nog langer aanbleef.
De Moucheron, voorover op zijn stoel, de wangen weg in zijn baard, verwondering een weinig in de samenknijping der oogen, starend in den tuin, wachtte even, zei toen:
- Ik meende, dat u aan den kant van Grevinck stond.
- Vroeger, ja; lang geleden. Maar sedert lang niet meer. 'k Heb me in hem
| |
| |
bedrogen; hij is niet serieus, zooals u ook zeer goed weet.
- Ik heb nooit anders gemeend, sprak het zwaar uit de Moucheron.
Een woord over den politieken toestand. Nadat Thorbecke was overleden, wiens vrienden den lachloozen ernst der lederen wangvlakten van zijn gelaat een twintig jaar lang den volke getoond hadden als het embleem van vernuft, toog de liberale partij uit zoeken naar een deftige ziel, die waardig de zijne kon opvolgen. Deftige mannen, o zeker, zij waren er. Maar 't was niet dát. Toen verschillende ministeries spoedig waren afgemotied, werd mr. Grevinck hoofd van een kabinet. Mr. Grevinck was - als genialiteit en schoolboekenwijsheid te vergelijken zouden zijn; ‘des wel uitdrukkelijk neen’, zou Thorbecke hebben gezegd, als hij er over had kunnen oordeelen - eenige malen diens meerdere. Advocaat in den Haag en sedert jaren lid der tweede kamer, werden zijn sobere, geestige redevoeringen aangehoord met den eerbied, dien het talent afdwingt. Door de omstan- | |
| |
digheden van zijn leven, door een zwaar gevoel ook van het ijdele van veel menschelijk zwoegen, had zijn superieure geest niet een arbeid gevonden, die hem waard was. Maar daar zijn krachten, zooals de spieren van een athleet, arbeid eischten, had hij zijn jaren, bij toeval kiezend, vermorst met een intense studie van het romeinsche recht. Die studie was hem een geestelijke uitspatting, een ontucht voor zijn overkrachtige hersens. Geen moeite deed hij om naar buiten zijn geleerdheid te toonen; slechts zelden gelukte het de redactie van een vakblad hem een artikel af te praten. Als men bij hem kwam - hij was ongetrouwd - lag hij in zijn studeerkamer languit op den vloer, in een perkamenten foliant savoureerend een scherpzinnigen zet. Maar de geestige ui, de kwinkslag, waarmee hij zijn bezoeker ontving, was het bewijs, dat het hier niet was de botte studie van een dom geleerde, maar alleen de behoefte om afschuwelijk dreinende menschen-dagen voorbij te krijgen.
Zóo niemand met zijn talenten hinderend,
| |
| |
joviaal bovendien en hartelijk, had hij veel vrienden, ook in officieele kringen. Een professoraat was hem aangeboden, maar hij had bedankt; herhaaldelijk was hij gevraagd lid van een ministerie te worden, maar hij had geweigerd. Maar naderend de vijf-en-vijftig werd hem de gedachte een cauchemar, dat zijn leven voorbij zou dreinen, zonder dat hij iets zou hebben verricht. 't Was toen, dat op zekeren dag, naar 't besluit der liberale partij, een ministerie weg moest. Evenwel er was er maar éen, die de genoeg stemmen suggereerende rede kon houden: 't was Grevinck. Hij beloofde. De morgen was er; de zitting begon; daar Grevinck er niet was, hielden eenige leden der partij wat rekkende redevoeringen; 't werd elf uur, half twaalf, hij was er nog niet. Een paar leden namen een rijtuig, holden naar zijn woning, haalden hem uit zijn bed, want hij lag te slapen, had het vergeten; hij deed een boord scheef om, vergat zijn manchetten, ging ongewasschen mee, en een paar minuten later knetterden zijn woorden door de zaal.
| |
| |
Het ministerie viel. Belast met de vorming van een nieuw ministerie nam Grevinck deze maal aan. Wie weet, misschien had hij zich vergist, en zou het toch mogelijk zijn, met de nederlandsche kamers iets tot stand te brengen, dat meer was dan ijdel vertoon van wettenmakerij.
De proef mislukte. Eerst, bij eenige gewone zaken, kwetste hij reeds menig lid, door op diens hol geredeneer, glimlachend er naar luisterend, niet te antwoorden. En toen hij met een der onderwerpen van zijn agenda kwam - hij wilde door een het heele vod in den kachel gooiende herziening van het wetboek van rechtsvordering bewerken, dat het vragen van recht niet meer een kunst zou zijn, duizendmaal moeilijker dan het goochelen op een rennend paard of het koorddansen zonder ballanceerstok - toen het hem bij de behandeling helderder dan ooit werd, dat het die heeren daar vóor hem om niets te doen was, dan om voor het kijkende volk hun geest in paradepas te zetten, toen, te goedig
| |
| |
om anderen te beschuldigen en zich zelf dom vindend, dat hij een oogenblik in zijn leven iets had gewild, glimlachte hij een opkomende boosheid weg, maar hield hij niettemin in geestigheid op geestigheid de heeren voor den mal. De burgerlijke deftigheid strafte met de straf, die sedert eeuwen op geestigheid staat: als een vliegend rumoertje ging het door het land: ‘Hij is niet serieus!’ Kamerontbinding volgde.
Collette, daar een lid van het ministerie-Grevinck hem geld schuldig was, had gehoopt aan een ontworpen conversie van staatsschuld veel te verdienen, en had tot nog toe, ook in het publiek, Grevinck verdedigd. Vandaar de verwondering van de Moucheron, dat hij nu in eens anti-Grevinck was.
- Hij is niet serieus, zooals u ook zeer goed weet, had Collette gezegd. En de Moucheron had geantwoord: - Ik heb nooit anders gemeend.
- De crisis komt dan ook niet onverwacht, vervolgde Collette. Alleen is 't mis- | |
| |
schien brutaal van hem dat hij ontbinden durft; hij had maar liever dadelijk z'n ontslag moeten nemen. Nu evenwel de ontbinding er is, moeten we natuurlijk zorgen, bij de verkiezingen de meerderheid te krijgen. Daarvoor is snel aanpakken noodig, opdat de anderen ons niet vóor zijn. En daarom kom ik nu reeds van morgen er met u over praten. Laat ik er dadelijk bij zeggen, dat u de eerste is die ik er over spreek.
- M'n invloed in verkiezingskringen is anders niet groot, antwoordde de Moucheron, in zich zelf genoeglijk bepeinzend, dat Collette, die bij een vorige verkiezing bewerkt had, dat hij niet was gekozen, nu blijkbaar beter over zijn bekwaamheden was ingelicht.
- M'n vraag is ook niet of u met de verkiezingen u wilt bemoeien; m'n vraag is alleen, of u candidaat wilt zijn. 't Gevolg daarvan zal wezen dat u, daarvoor zorg ik, gekozen wordt, en 't gevolg daarvan weer dat u minister wordt van financiën.
- Ho, ho, m'nheer Collette, wat holt
| |
| |
u door, antwoordde de Moucheron, zelfvoldaan lachend in de mondhoeken van het onbewegelijk baardgelaat.
- Als u dát doet, m'nheer Collette, zei mevrouw.... Nu, kijk nu maar niet zóo, vervolgde ze tot de Moucheron; m'nheer Collette mag wel weten, dat ik graag weer naar den Haag wil.
Ja, dat wás zoo: zijn vrouw wou graag weer naar den Haag.
Collette, veelwoorderig, demonstreerde een verkiezingsplan. En voelende de oogen van mevrouwtje zwarte kittellachjes werpen in zijn oogen, niet ongelijk aan het waterspinnetje dat paart uit de verte; effen genoegzaamheid ziende op het baardgelaat van de Moucheron, werd het hem huiselijk makkelijk in de roodewijn-roode blankheid van den tuin-salon. En sprekend zijn woorden tot de twee hoofden voor hem, rugde hij achterover in zijn stoel, hoekte het rechter beentje omhoog over 't linker.
- Of het ministerie zal vallen, zal vrij zeker afhangen van de verkiezingen in Amsterdam; in de provincie zal 't om en
| |
| |
om staan. D'r moeten er hier vier uit: Craeyvanger, van Walbeek, Heuvelink en Mooyaarts....
Maar hij zat niet makkelijk zoo: het linkerbeen, kort, raakte alleen met de teenen het tapijt. Hij rechtte zich op, schoof vooruit op zijn stoel, dat de linkervoet voelde den grond; het rechterbeen over het linker; de handen op de rechterkuit.
- Voor die vier moeten antiministerieelen komen. Hustinx en de anderen moeten natuurlijk blijven. Valt het ministerie, dan zal Hustinx het kabinet moeten formeeren en, want ik ken Hustinx heel goed en uw financieele talenten zijn bekend, dan is 'n woordje van mij voldoende om u minister te doen worden.
Maar weer had hij niet makkelijk gezeten; want door het vooruitschuiven, het linkerbeen kort, had hij tegen den stoel áan gezeten, en, bang dat-i weg zou glijden, de stoel, was hij maar weer gaan zitten als straks. En hangend de beentjes, de teenen op den grond, keek hij met kleine oogen het antwoord uit den mond van de Moucheron.
| |
| |
Nu, de Moucheron antwoordde, dat hij zich bereid verklaarde een candidatuur voor het lidmaatschap der tweede kamer te aanvaarden, en dat hij, als hij tot het ministerschap mocht worden geroepen, gaarne zijn luttele krachten aan het land zou wijden. In de financiën was veel, zéer veel te doen; een hervorming van het departement in den Haag was dringend noodzakelijk; reeds jaren was er door de ambtenaren met smart gewacht op de instelling van een nieuwen tak van dienst. Dit zoo dadelijk aan m'nheer Collette uit te leggen, zou moeilijk gaan; want om het goed te begrijpen, moest men specialiteit zijn.
Collette stond op, zei dat dan alles in orde was, handschudde hartelijk op en neer met mevrouwtje; mevrouwtje, lief-oogend, sprak nog eens van het toch zóo charmant te vinden, dat iemand die zooveel invloed in de tooneelwereld had, een stuk van háar koos; ook de Moucheron, in voorbereiding van te groeten, was opgestaan, toen Collette staande zei, naar boven tegen het hoofd van de Moucheron:
| |
| |
- Da's waar óok; ik heb nog 'n vraagje; met al die politiek zou ik er niet aan denken.
M'nheer de Moucheron zou hem ongetwijfeld wel 'n dienstje willen bewijzen, vervolgde hij.
- Als het in mijn macht staat, gaarne.
- Och, 'n kleinigheid. Door tal van transacties, zooals dat soms in 't bankiersvak voorkomt, ben ik wat veel gebonden, en zal m'n kas voor 'n paar maanden wat schraal zijn. Nu kan ik natuurlijk geld krijgen van andere bankiers, maar dat zijn concurrenten van me, en uw bank niet. Daarom had ik het liever van u. 'k Heb noodig voor drie maand bij de twee millioen, waarschijnlijk minder. Natuurlijk tegen onderpand. 't Hoeft niet in eens gefourneerd te worden; successievelijk in de drie maanden. Dan loopen zaken voor mij af, waardoor ik het onderpand terug kan nemen.
- Als het onderpand solide is....
- Zeker. 't Zijn wel geen genoteerde fondsen, en jullie usance is me natuurlijk bekend, dat je op ongenoteerde fondsen geen prolongatie sluit....
| |
| |
- Neen, dat kan niet. -
- Nu, kan niet is zoo'n groot woord. Ze zijn immers solide. 't Zijn aandeelen Pitjoeri's en Oeral-Petroleumbronnen, twee maatschappijen die beide zoo mooi gaan, dat er over 'n drie maand aan 't eind van het eerste jaar 'n twintig, vijf en twintig procent dividend is. Dan breng ik de aandeelen aan de markt en los ik het onderpand.
- Neen, neen, m'nheer Collette; u weet dat ik het niet mag doen.
- Laat m'nheer Collette toch uitspreken, zei mevrouw. Die zal je toch niets laten doen wat niet mag.
Hoor eens, vervolgde Collette, zoo werd het gesprek beleedigend voor hem. Toen hij hier kwam, was hij niet van plan geweest de vraag te doen, maar nu hij 't gedaan had.... Sedert wanneer kwam hij z'n verplichtingen niet na? Hij had nu juist zoo gaarne niet alleen met de Moucheron in de politiek sámengewerkt, maar ook vriendscháppelijk met hem samen gewerkt. En de Moucheron moest bedenken, dat
| |
| |
dit 'n beleediging was, die heel wat verder ging dan de vriendschap uit te sluiten. 't Speet hem nu, dat hij de vraag had gedaan; want wat wordt er van samenwerking in de politiek zonder vriendschappelijke toenadering. Maar de vraag was nu eenmaal gedaan, en....
Met rug-oogen had hij gevoeld, dat mevrouw, gezichtjes trekkend, een scène maakte aan de Moucheron.
Enfin, hij zou er maar verder over zwijgen. Hij zou maar gaan, maar hij kon niet nalaten z'n spijt uit te drukken....
- M'nheer Collette, blijft u nog even, zei mevrouw. En terwijl zij, groot-open de zwarte oogen, woedend in de oogen van de Moucheron keek, die ze neersloeg, vervolgde ze langzaam met nadruk: de Moucheron zal u ongetwijfeld niet willen beleedigen.
Zijn vrouw woedend.... geen minister worden nu 't vlak voor hem lag....
- Laat me een dag den tijd, zei hij.
Neen, dat kon niet. Als de Moucheron niet accepteerde, ging hij dadelijk naar
| |
| |
'n andere bank. 't Was hier niet de kwestie om 't geld te krijgen; hij wou de Moucheron verstandiger hebben; wie weigerde hém geld; 't was (en hij begon heftiger te redeneeren) 't was de kwestie van 't affront. Wie ter wereld durfde hém...
- Eén dag, en ik zal zien. Ik moet er met mijn commissarissen over spreken; 't is buiten de statuten; de aandeelhouders kunnen aanmerking maken.
- Och, kom. Wat vertel jullie nou aan de aandeelhouders? En laat er de commissarissen ook buiten. Als ík er op m'n woord van eer voor insta, dat het goed afloopt.....
- Laat mij den tijd tot van avond.
Enfin nu de Moucheron begon te naderen, wilde hij van zijn kant ook wat doen. Tot van avond zou hij dan wachten, mits de Moucheron hem nú zei, dat zijn toestemming hoogst waarschijnlijk was.
Nu, daarop zou de Moucheron dan maar ja zeggen.
- M'nheer Collette, zei mevrouw, doet u ons dan het genoegen, van middag fa- | |
| |
miliaar bij ons te dineeren. Want dat zaakje komt natuurlijk in orde, en dan kan de Moucheron u dat makkelijk aan het diner vertellen; 'n visite voor zaken is daarvoor niet noodig.
- Daar zou je nu, zei Henriette tot de Moucheron, nadat Collette geaccepteerd had en vertrokken was, door je malle koppigheid 'n ministerschap hebben weggegooid. Je bent altijd zoo'n domme bullebak.
- Jij kunt de zaak niet beoordeelen. Ik mág het au fond niet doen. De statuten verbieden het.
- Dan maak je maar andere statuten.
- Dat kan niet zonder een algemeene vergadering van aandeelhouders.
- Praat toch niet altijd zulke malle groote woorden. Collette, 'n man god weet hoe rijk, zal je bank toch wel dat geld terug geven. Die man is knapper dan jullie allemaal met elkaar. En je krijgt immers 'n onderpand.
- Dat onderpand is geen cent waard, als 't Collette niet lukt, het een beurswaarde te geven.
| |
| |
- Wou je me nu wijs maken, dat m'nheer Collette 'n bedrieger is?
Henriette zat, den tuin in kijkend, woedend. De Moucheron stond, de oogen open niet ziende, hoorend zijn denken. Hij zou op die vraag maar niet antwoorden. Er zijn dingen waarover men maar liever niet spreekt. Al verkiest men zelf honorabel te handelen, men heeft elkaar noodig, nu weer in de politiek. Bij verschil in het een, is men in het andere weer solidair.... Zou hij het doen? Zou hij, die vijf jaar lang zijn bank geregeerd had met vierkante eerlijkheid, zijn ongerepten naam aan de dobbelsteenen van Collette geven? Nee, nee, weg de vuiligheid, ver weg de schande van de als het licht reine braafheid van z'n zijn!
Het bewegende oproer in hem deed het lichaam loopen, heen en terug in de stilte der kamer, de handen op den rug, de oogen open voor zich uit. Maar loopende heen en terug, stilde het praten in hem. En zijn pas verlangzaamde, en de oogen gingen neer, als kijkend naar den vloer,
| |
| |
als zoekend, zoekend wat te doen. Want.... Collette was toch ook niet de eerste de beste.... Hij zou wel in staat zijn aan z'n verplichtingen te voldoen; of liever dit was wel zeker, want handig was-i, handig zoo als geen.... 't Is waar, hij, de Moucheron, 't was hem vaak door anderen gezegd, was ook wel wat raide. Men kan ook té vierkant zijn. Kom, kom, hij zou deze keer maar eens.... Collette bood hem een ministerschap aan; dat was een dienst waard. En als hij 't niet deed, nee, dat sprak vanzelf, dan werd hij geen minister....
Weer stond hij, ziende nu naar zijn vrouw, die keek, keek in den tuin. Waarom wou hij ook eigenlijk nog minister worden; wat kon het hem schelen? Zijn vrouw, hij had van haar gehouden ook voor het trouwen, maar daarna had hij haar liefgekregen, al meer. Buiten haar, en zij wist het, zij wist het, kon hij niet. En toch.... toch was ze sedert een jaar zijn vrouw niet. En hij zag ze terug, zijn vlagen van jaloerschheid, als hij haar bijna had geslagen, omdat ze amants had. En dan zwoer ze, dat 't niet waar
| |
| |
was, en dan scheen het weer dat ze de waarheid zei, ten minste.... Ja, hij zou graag wat willen zijn in de wereld, maar vóor alles zou hij de man willen zijn van zijn vrouw; als die niet van hem hield, al was het maar een weinig, wat was dan het andere?
Henriette wendde het hoofd, keek met een lachje naar zijn verdrietig gelaat, stond op, ging tot hem, lei de handen op zijn schouders en zei:
- Kom, bullebakje, als ik nu zeg, dat ik het zoo graag wil, en dat je, als je 't doet.... van avond een zoentje van me krijgt.
Zwart-blank zag de Moucheron haar daar vóor zich tegen het jubelende kleuren-fonds van den rood-blank-gouden salon, haar gelaat wazig als van een stille vreugde, haar oogen, zwart, hem streelend met geluk; zijn denken was weg van hem voor éen zien van die zwarte vrouw; hij drukte haar tegen zich....
- Stil toch, je doet me zeer. Is 't nu goed?
| |
| |
- Ik zal het doen.
Collette, op straat, na eerst met kleine pasjes driftig te hebben geloopen, ging plotseling langzamer. Hé, hoe gek! Wat had-i toch? 't Leek wel of-i duizelig was, of-i op watten liep. Z'n hoofd voelde als 'n duister ding, 'n vreemd ding dat niet van hém was, dat als 'n vreemd ding op hem stond, en weg wilde vallen, van hem af. Hoe raar! Z'n heele lichaam ónder het hoofd, dat 'n beetje zwaar was, voelde licht als 'n veer en hol, vreeselijk hol. O, weerlig, hij had 'n geweldige honger. Dát was het. Van de overspanning. Zoo pas bij de Moucheron was het hem heel gewoon geweest, had hij, om zoo te zeggen staande bij z'n eigen doodkist, gepraat zooals je zegt: Steek nog 'n sigaar op! Op zulke oogenblikken ben je dood-kalm als 'n braaf soldaat in den oorlog, die eerst na den slag het bloed uit z'n lichaam ziet loopen. Eerst later merk je, hoe 't gestormd heeft in je hersens. Nee, stil, nou niet opwinden; langzaam loopen. En wat kijken naar andere dingen, alleen kijken naar dingen buiten
| |
| |
je, het hoofd leeg; da's er goed voor. Kijk, daar is de Leidschestraat. Wat 'n menschen altijd in die straat. Hoe gek dat al die menschen zoo weten, waar ze wezen moeten, en nooit in de war komen. Daar heb je 'n bordje waarop staat Leidschestraat. De zon schijnt er op. Wit op blauw. Wit op blauw. Maar gauw naar Americain, om te eten. Of, hoe laat is 't? 'n Mooi horloge; echte diamantjes. 't Is kwart over twaalf. Dan maar liever naar Polen, want da's dicht bij de beurs. Want hij wilde naar de beurs; hij zou Pezaro laten zien, dat hij nog lachen kon, lachen, ha, ha, als ze dachten dat hij er onder ging, 'n stuip zoud'i krijgen, die Pezaro; híj er onder? nooit! Ze wilden die Pezaro nou in de kerkeraad brengen; dat had Chimeira bedacht; maar hij zou zorgen dat-i er niet in kwam; die Pezaro zou ondervinden dat Collette d'r nog was; hij zou nergens in, die Pezaro, in niet éen college, in niet éen commissie, zoolang als Collette Collette was. Nee stil, niet opwinden! Kijken, alleen maar kijken! Daar heb je 'n bierkar. Waarom
| |
| |
'n koetsier op zoo'n lage bierkar op zoo'n hooge bok zit? 'n Beetje lager zou ook wel kunnen, zou je zeggen. Wat dikke paarden. Schimmels. Sterke beesten. Dat zijn ardenners, uit Luxemburg. Daar was-i wel eens geweest in Luxemburg, op reis met vrouw en kinderen. Maar 't was er zoo goedkoop, hij ging er niet weer heen. Ze betaalden in 't hotel maar drie franc vijftig, vier franc was 't duurste. Hij ging liever naar Zwitserland of Italië. In Italië daar is 't mooi; daar heb je groote museums en oudheden; dat is nuttig; hij zou er eens weer heen gaan met Jeanne en Adolph; voor de kinderen is dat heel goed; dat geeft ze discours onder de menschen. Hé, daar had je weer zoo'n aanval van duizeligheid. Niet prakkiseeren. Alleen kijken. Daar heb je 'n papierwinkel: doozen met papier, potlooden, goedje om mee te teekenen; 'n bloemenwinkel; 'n standaard met bloemen; de standaard, die hij laatst aan Lou had gegeven was mooier; nee, nee, alleen kijken: keisteenen; lucht, blauw, witte wolkjes, hoog; warm in de zon, de
| |
| |
hand voelt de jas van buiten hard-warm; 'n schoenwinkel; die groote zijn mannenschoenen, en die kleine damesschoenen; 'n confiseurswinkel. O, da's de winkel van Arens, waar-i vaak koekjes koopt. Da's waar ook, hij zal even koekjes koopen, dan heeft-i al wat te eten.....
Niet te veel de lippen bewegen, staat gek voor de menschen dat je op straat eet. Lekkere koekjes! Je ruikt ze. En 'n mooi jufje dat daar bediende. Nu, en dát dan, daar ginder vóor hem op 't Koningsplein, da's ook mooi! Een beetje sneller loopen, dat-i haar gezichtje kan zien. Wat 'n mooi middeltje, je zou 't zoo in je hand nemen en het heele poppetje in de hoogte houden. 'n Mooie parasol, zoo doorschijnend karmozijn; 'n roode schaduw stroomt naar beneden over de blouse; wat kleur is dat, die blouse? Zeegroen, zou je zeggen, met gouden waas er over. En 'n mooilicht-grijze rok. En wat 'n hoed! 'n Groote hoed. 'n Brutale hoed! Die lijnen van de hoed en het hoofd en de schouders en zoo schuin naar binnen naar de ceintuur om
| |
| |
het middeltje, en schuin naar buiten weer naar beneden, wat is dat gracieus! Een figuurtje voor iemand, die bij de geboorte gezegd is: teeken nou maar, hoe mooi je wilt wezen, en zoo mooi zál je wezen! Wat ziet dat er elegant uit! Wat zou dat zijn?
- Maar, Jeanne, kind, zei hij toen hij naast haar was, wat zie je d'r keurig uit.
- Een nieuw costuumpje, papa. Vind u 't netjes?
- Netjes? 't Is om in de Illustration te zetten: mademoiselle Collette en costume de promenade. En waar ga je heen in dat mooie toiletje?
- Naar Willink, pa.
- Wie, Willink?
- Willink, de boekhandel. 'k Moet nog 'n exemplaar van het tooneelstukje van neef Herman hebben, dat we op 't feest zullen spelen.
- Kindje, dat hoeft niet meer. We gaan 's avonds naar de Variété; ik zal je dat van avond wel nader uitleggen.
- En spelen we dan heelemaal niet het stuk van neef Herman?
| |
| |
- Nee, dat kan nu niet. Had je dat zoo graag gedaan?
- Ja, ik had het erg prettig gevonden. En 't zou stellig mooi zijn geworden. Kunt u dat niet meer veranderen? Want 't zou heel mooi worden, paatje.
- Nu, dan moet jullie dat bij 'n andere gelegenheid eens spelen. Of zonder gelegenheid, dat doet er ook niet toe.
- Dat wil ik wel graag.
- Ga je gang, kind. Organiseer later maar eens 'n avondje. En doe mij nu 't plezier en ga aanstonds spoedig even naar huis en zeg aan mama, want ik was van ochtend erg ongesteld en mama kon soms denken....
- Maatje zat de heele morgen te schreien, papa.
- Ga dan gauw naar haar toe, en zeg dat ik heelemaal beter ben. Maar dat ik van middag toch niet kom dineeren, want dat ik dineer bij de Moucheron. Zeg dat ik het volstrekt niet kon weigeren, maar dat ik van avond spoedig thuis zal komen; want de Aertsen's komen van avond, is 't niet?
| |
| |
- Ja, papa, mevrouw en Frits, en m'nheer zelf komt van avond ook.
Het luchtige gesprekje was zwaar in het hoofd van Collette; hij zweeg, liep zwijgend naast haar, Heiligeweg, Rokin.
- Dag kind, zei hij, toen ze voor Willink's boekhandel waren gekomen; ik ga in Polen koffiedrinken. Zal je spoedig aan maatje de boodschap doen?
- Kelner, gauw 'n speciaal met suiker, glas wijn met suiker, en gauw wat visch met aardappels. Heb je tarbot?... Goed, geef me dan tarbot.
In brokken verslond hij den visch: 'n stuk visch, aardappels, dronk wijn, visch, aardappels, wijn.
Hè, nou kwam-i bij.
- Kelner, nog 'n speciaal, maar meer suiker, veel meer suiker.
't Was lekker die wijn! Zoud-i dit glas aanstonds ook nog heelemaal drinken? Je wordt d'r soezerig van, van twee glas als je 't niet gewoon bent. Nu, hij had vandaag geen zaken meer. Op de beurs deed Morpurgo het werk. En van middag aan 't
| |
| |
diner bij de Moucheron.... nee, nee, daar zou 't makkelijk gaan; dat zaakje kwam in orde. En tusschen beurs en diner zoud-i thuis 'n uurtje gaan slapen. Ha, ja, 'n uurtje slapen; dat was 'n goed idee; dan ging-i frischjes naar de Moucheron. Zie-zoo, nu was de visch op en de aardappels waren op; nu zoud-i 'n sigaar gaan rooken en daar nog dat glas bij drinken, zoo langzaam aan, langzaam. Want nou wilde-i 't plezier eens hebben, om te bedenken, om goed te bedenken, hoe blij hij nu zijn moest, nu die akeligheid weg was. En daar dan 'n sigaar en 'n beetje wijn bij! En je zat daar zoo lekker, zoo soezerig lekker uit de ramen te kijken naar 't Rokin, met de zon op al die menschen en die rijtuigen en die trams; daar had je d'r een, klingeling; en nog een, klingeling.... Als er weer 'n vergadering van aandeelhouders van de tram-maatschappij was, zoud-i voorstellen.... Nee, weg nou; nu alleen plezierig kijken; niet denken. Daar had je 't water van 't Rokin. De zon scheen er op. De huizen aan de overkant zwabberden omgekeerd
| |
| |
in 't water. En daar had je 'n agent van politie; die keek naar de meid, die de stoep schrobde.... Zou de Moucheron het doen? Och, ja, dat kwam wel in orde. Maar als hij 't eens niet dee? Als hij 't eens niet dee?.... Hij was toch erg moe! Z'n rug was warm. 't Was of-i doorboog, de rug, van moeheid. Hij zou maar niet lang op de beurs blijven. Even zoud-i er heen gaan om Morpurgo te zeggen, dat-i waarschijnlijk wat gevonden had. En dan zoud-i naar huis gaan, en Lou even zeggen van 't plan van dat tooneelstuk in de Variété, en dan gaan slapen. En tegen Lou zoud-i lief wezen. Hij had zoo'n lieve vrouw; hij zou d'r geen verdriet meer doen....
Collette, dien middag te vijf uur, lag gekleed te bed. Het hoofd op het kussen, zweefde voor zijn gesloten oogen het eerste schemerdenken, ver weg nog, áan tegen het dood-zijn van den slaap. Hij bewoog de handen, als om dekens te verschuiven, ademde diep.
- Alex, zei weer zacht mevrouw, die in de kamer was.
| |
| |
- 't Is goed.... Ik kom dadelijk ontbijten.
- Alex, je vergist je; je moet naar de Moucheron, heb je gezegd.
- De Moucheron?.... God ja, 'k ben in de war; ik dacht, dat 't morgen was. Hoe laat is 't?
- Vijf uur.
- O, da's mooi bijtijds.
- Ben je nu wat beter?
Maar hij was al, wakker nu, opgestaan en antwoordde:
- Zeker, zeker! D'r mankeerde mij niets. 'k Was alleen wat overwerkt. Nu is 't heelemaal over. Hoe lang heb ik geslapen?
- Twee en een half uur.
Mevrouw lei rok, overhemd, zwarte das voor hem neer, en Collette, frisch van den slaap, kleedde zich. De beweeglijkheden van het kleeden, daarná de hurry van het rijden, vulden nu zijn hoofd. En wel was bij scheutjes de zorg weer binnen-gegrauwd, maar in het schemerdonker eener voorkamer waar hij door de Moucheron werd ont
| |
| |
vangen, ontglipte zij, nu voor goed dien dag, in een blazinkje aan zijn open mond. Want de Moucheron zei hem, ‘dat hij na rijp beraad geen bezwaar zag om aan het verzoek van m'nheer Collette te voldoen; dat hij evenwel zoo vrij was te herinneren aan de afspraak, dat over drie maanden het onderpand zou worden gelost.’
- Daar kunt u vast op rekenen. Zooals ik u van morgen al zei, ik kon het geld makkelijk genoeg krijgen, maar u begrijpt, ik ga liever niet naar 'n concurrent. En daarom doet het me werkelijk plezier, dat u het doen wilt, en beschouw ik uw verkiezing voor de kamer en uw minister worden als een eereschuld van me, die ik integraal voldoen zal.
In de eetkamer, waar de eikenhouten betimmering, de eikenhouten meubelen in het goudene gaslicht gezellig bruinden, zaten ze nu bij het wit der tafel, mevrouw zwart, de Moucheron hoog, Collette laag. Onder de soep was 't wat stil; want Collette slurpte, wat de Moucheron, griezelig, met de oogen deed knippen, mevrouw de nekspieren van het hoofdje deed rillen, de
| |
| |
handen toeknijpen. Maar toen de Moucheron de wijnglazen vulde, begon Collette te vragen van wie of m'nheer de Moucheron z'n wijn had en toen de Moucheron gezeid had: van die, antwoordde hij, dat híj z'n wijn had van die, en dat tegenwoordig bij burgerluidjes italiaansche wijn erg in de mode kwam om de goedkoopte; dat anders Italië 'n mooi land was; dat hij er vaak was geweest en er dezen zomer weer heen ging met z'n kinderen, want dat er veel museums waren en oudheden, en dat het voor de kinderen nuttig was zoo iets te zien. En de Moucheron antwoordde, dat dit inderdaad nuttig was voor de jeugd, en dat je ook museums van schilderijen had in Dresden en München; dat daar zelfs Rembrandts waren, waarop Collette zei, met de ellebogen omhoog boven de tafel zijn vleesch snijdend, dat er ook Rembrandts waren in Petersburg en in het Britsch Museum in Londen; dat je trouwens in 't Britsch Museum 'n heeleboel schilderijen had en ook beelden, zelfs oude beelden uit Griekenland, maar dat hij voor zich, zonder nu te willen beweren dat
| |
| |
hij deskundige was, Italië prefereerde. Waarop weer mevrouw de Moucheron zei, dat ze ook in Italië was geweest en met de Moucheron in 't zelfde hotel gelogeerd had, verbeeld u zich, m'nheer Collette, in 't zelfde hotel, waar Carmen Sylva was geweest. Collette zei, dat dit al heel aardig trof, maar dat Carmen Sylva nu met hetzelfde recht er trotsch op mocht zijn, dat ze in 't zelfde hotel gelogeerd had, als waar mevrouw de Moucheron was geweest. Mevrouw, hem aaiend met lonkjes van haar oogen en gouden-gaslicht-glansjes van haar gelaat, beweerde dat als m'nheer Collette haar zóo hoog stelde, hij ook zorgen moest, dat haar stukken door 't Nationaal Tooneel werden gespeeld. En Collette antwoordde, dat-i 't niet vast kon beloven, want dat-i niet in den raad van beheer zat, maar dat-i Cardozo heel goed kende en z'n best zou doen. Waarop de Moucheron: dat die Cardozo het wel heel druk moest hebben, want dat er geen college of commissie was, dat de kunst of het algemeen welzijn beoogde, of Cardozo was er bij.
| |
| |
En Collette van: ja, ja! En weer de Moucheron: dat trouwens m'nheer Collette het ook verbazend druk moest hebben, want dat-i ook in zoo tal van ondernemingen, colleges en commissies zitting had. Collette antwoordde, dat inderdaad z'n hoofd vaak als 'n telefoonbureau was, waar niet éen man sprak, maar honderd tegelijk naar honderd kanten.
Hij hapte wat eten van de vork en genoot, stillekes voor zich, het gedachte: dat de Collette's, Cardozo's door in alle vereenigingen, colleges, commissies te zitten, voor den dommen kijker vaak gering-waardig en belachelijk, ze konden gebruiken voor éen groot doel; dat zij, door op hun post te zijn waar gesproken werd, gefluisterd, door de luistervinken te zijn van het gansche land, de stille rijkskanseliers konden zijn van het idiote land; dat hij daardoor onder meer de baas was bij verkiezingen, en dit hem nu weer het geld gaf van de Moucheron's bank; dat buiten de baas te spelen en geld te hebben alles maar larie was.
| |
| |
Mevrouw zei, dat m'nheer Collette wel te beklagen was, dat-i nu bij al z'n drukte weer de verkiezingen had. Maar Collette antwoordde, dat-i van drukte hield; dat-i drukte gezellig vond, en heel vlug werkte.
- Zoo zult u al morgen avond in het Dagblad - ik bedoel natuurlijk Het dagblad der zeven Provinciën, niet het andere - een stuk van me zien over de verkiezingen. Wat er in zal staan, weet ik nog heelemaal niet; maar, och, dat schrijf ik morgenochtend tusschen al het andere werk in.
- Wou u dadelijk al beginnen? vroeg de Moucheron.
- Zeker! We moeten dadelijk de lui de koers wijzen. Anders heeft ieder zoo z'n eigen meening, en dan heb je later maar werk om ze te rallieeren.
En onder het knabbelen van wat dessert sprak hij van wat de provincies zouden doen, van de radikalen, de kerkdijken....
- Natuurlijk geven we ook weer het Bulletin uit, 'n blaadje, mevrouw, dat in tijden van verkiezingen uitkomt; de volledige titel is: het Verkiezingsbulletin.
| |
| |
- En wie redigeert dat dan? vroeg mevrouw.
- Dat doen we zoo met elkaar: de heeren van Lottum, Reynet, van Wicheren, ik. Ook weer 'n heel werkje.
- Was het dan niet makkelijker voor 't gewone werk, voor de correctie en zoo, 'n redacteur te nemen. Ik zou juist iemand er voor weten, die buiten betrekking is: m'nheer Herman Boudaen, vroeger tooneel-verslaggever aan het Dagblad.
- Herman? Da's nog 'n neef van m'n vrouw, 'n zoon van haar overleden broer. Die betrekking aan het Dagblad had hij juist door mij gekregen. En waarom is die deugniet daar vandaan?
- U weet toch zeker, dat hij 'n roman heeft uitgegeven?
- Ja, van die malligheid heb ik gehoord: Jeanne, da's m'n dochter, mevrouw, praat er de halve dag van.
- Door die roman voelde de redactie zich gecompromitteerd. En daarom werd hij ontslagen.
- Nu, de redactie had gelijk. Compro- | |
| |
mittant is 't. Hij schrijft over politiek en zoo, of hij d'r wat van weet, en hij weet er niets van.
Ik vind het boek toch heel mooi, zei mevrouw.
- Maar al ís 't mooi, da's nog geen reden om je betrekking te wagen.
- Ho, ho, m'nheer Collette, mag ú zoo over kunst praten, u die zoo véel voor de kunst doet? Het zou nu net wat voor ú zijn om m'nheer Boudaen weer een handje te helpen.
- Nu, niet om z'n kunst, waarachtig niet. Wat voor het Dagblad compromittant is, dat is het voor mij ook. Maar m'n neef als familielid zal ik natuurlijk helpen. Hoe lang is hij nu al buiten betrekking?
- Een maand.
- En al dien tijd komt-i niet bij me om het me te zeggen en me te vragen of 'k hem helpen wil.
- Dat zal een Boudaen niet willen doen, zei de Moucheron.
- Maakt u hem nu redacteur van het Bulletin, vervolgde mevrouw. Dat zou 'n kiesche wijze zijn om hem te helpen.
| |
| |
- Maar, hernam de Moucheron, m'nheer Collette zei, dat hij niet in politieke vraagstukken is doorgedrongen.
- 't Zou kunnen, antwoordde Collette. Want artikelen hoefde hij er niet in te schrijven. Die schrijven wij zelf. Hij zou nu en dan een entrefilet kunnen maken, 'n berichtje of zoo iets. En dan was-i voor 'n paar weken geholpen, want ik zou hem natuurlijk uit m'n eigen zak 'n goed salaris toestoppen. Kent u hem persoonlijk, mevrouw?
- 'k Heb hem leeren kennen als verslaggever over 't tooneel. Nu in de laatste tijd komt hij 'n enkel maal hier: ik ben bezig aan 'n tooneelstuk, en als ik er wat van geschreven heb, laat ik het hem lezen om z'n oordeel te hooren. 't Is 'n aardige jonge man.
Collette zag, dat de Moucheron kleurde, opstond, sigaren nam en Collette presenteerde.
- 't Is 'n aardige jonge man, zei mevrouw. 'n Goeie dertiger, hoe oud zoud-i zijn?
| |
| |
- 'n Dertig jaar, dat komt uit, zei Collette. Hij was drie en twintig toen-i van m'n kantoor ging, en dat zal zes, zeven jaar geleden zijn.
Het diner was gedaan; een dienstmeisje had de koffie gebracht; mevrouw vroeg of m'nheer Collette nog al suiker wenschte....
As-t-u blieft, mevrouw, nog al veel suiker.
Zij kwam van het donker-eikenhouten buffet terug in den lichtkring der kroon, bracht de geurtjes van haar toilet dicht, dicht bij Collette, streelde bij het aanreiken der koffie met het satijn van haar pink zijn grovere hand, zei, zacht, en lachend naar beneden in zijn starende oogen:
- En u denkt om m'nheer Cardozo?
En voelende nog aan zijn hand de streeling van haar vinger, onhoorbaar snuivende de geuren, zei hij met een timbre van aandoenlijkheid, dat zij ook daar zeker het liefst gespeeld zou zien haar fijn gevoelde Eenzame Zielen.
|
|