| |
| |
| |
VIII.
Het meesterproefstuk van een ouden jobber.
Hoe kunt ge zorgen, dat je kleinkind, 't welk van je palfrenier by je dochter in den groei is, wettelyk een echt kleinkind wordt, zonder dat je palfrenier toch eigenlyk je schoonzoon wordt?
Dit was het vraagstuk, dat Gys de Waert, na indertyd door haar moeder de historie van Lize te hebben vernomen en haar, toen zy op haar kamer zyn knieën wilde omvatten, geschopt te hebben, bij den terugtocht met zyn vrouw naar de huiskamer dadelyk helder voor zich zag en snel als het licht van den bliksem had opgelost.
Dat is te zeggen in zyn veel omvattend brein; want de practische oplossing moest nog komen.
En die oplossing was een meesterstuk, iets wat een gemoedelyk mensch niet zou kunnen verzinnen, maar alleen, ootmoedig voor de sluwheid van den jobber zyn reverentie makend, neer kan schryven, gelyk hy het van hem gezien heeft.
Ver van alle dobbelspel, ver van de doodsklok van het Damrak, van de Woutersen en de Neerdyks, die steeds meer verwaarloosd om de beurs zwierven, van
| |
| |
de Dries Corbelyns, wien de lynen der smart het gezicht doorgroefden; ver van de geruchten over dié had zich opgehangen en dié zich verdronken en dié zich vergiftigd en dié zich een kogel door de hersens geschoten, rustten inmiddels Willem en Lize in Keulen aan den kalmen Rynstroom uit van de stormachtige gemoedsbewegingen van voorheen.
Mevrouw De Waert had hen naar daarginder gebracht, en Willem had onder het opzicht zyner bernmnenswaarde schoonmama voor den eersten keer in zyn leven eerste klasse gereisd.
Onderweg had hy veel te kyken gehad; want alles was thans, nu hy schoonzoon van m'nheer De Waert was, zooveel schooner dan op den dag, toen hy, vol zorgen nog, zyn ouders bezocht. En als een hondje in een rytuig, dat van het eene raampje naar het andere springt om de straten in de stad en de hondjes in de straten goed te kunnen zien, zoo ook, al was het op minder beweeglyke wyze, keken zyn oogen begeerig naar buiten, toen hy daar in Duitschland, in het vreemde land, van uit het portier de vreemde huizen en vreemde landouwen zag.
De gesprekken onderweg waren niet zeer levendig; mevrouw wenschte dien mosterdjongen naar de Mookerhei; als hy haar ‘mama’ noemde, keek zy hem giftig aan, en Lize was gedrukt door de tegenwoordigheid harer liefderyke moeder.
Tegen den avond in Keulen gekomen, stapten zy af in het Domhotel en dineerden op hun kamers, waaruit Lize begreep, dat mama zich niet met Willem in de restauratie-zaal wilde vertoonen.
Den volgenden morgen - De Waert had in Nederland de annonce reeds voor haar klaar gemaakt - verzond mevrouw door den portier van
| |
| |
het hotel een advertentie aan de ‘Kölnische Zeitung’, waarin kamers met pension werden gevraagd voor een getrouwd paar. Toen zy daags daarna daarop brieven had ontvangen, ging zy alleen in een droschke er op uit - die zoon van een mynwerker had er niet mee te maken, terwyl Lize natuurlyk goed moest vinden, wat zy goedvond - en huurde drie kamers.
Lize voelde zich verlicht, toen haar moederlyke vriendin vervolgens was vertrokken. Maar de rechte vreugde, dat zy uit haar benarden toestand van maandenlange doodszorgen gered was, wilde niet komen.
Door de snibbige uitvallen al die dagen lang wanneer Willem er niet by was, de steken onder water wanneer hy er wel was, had zy gezien, wat zy al lang vermoed had, dat al dat lief doen van voor haar huwelyk maar schyn was geweest. En zy vreesde iets onbekends, iets nevelachtigs, een fantoom, dat zy niet zag, maar dat haar op een goeden dag neer zou werpen.
Willem had ook gemerkt, dat de volle moederlyke vreugde aan den nieuwen zoon nog niet aanwezig was; maar hy schreef dit toe aan de vreemdheid van het geval, aan het zonderlinge van den casus, en dacht er niet aan, achter de vroegere vriendelykheid iets onheilspellends te zoeken.
En toen mama vertrokken was - hy had aan het station recht hartelyk ‘Dag, mama!’ gezegd, maar zy had niet geantwoord - vergat hy door het nieuwe van zyn leven, van zyn gansche omgeving, van zyn geheele zyn spoedig alle wolken en werd hy een opgeruimde jongen, vroolyk zooals hy nog nooit was geweest.
En wat was dat komiek de eerste dagen, dat hy maar altyd zooveel geld op zak had; want Lize had hem al het geld gegeven, dat zy van mama had gekregen. Aan het drinken van een glas bier, of ook twee, zag
| |
| |
je niet eens dat het minder werd. Gek geld, daar in dat vreemde land; hy had er eerst op moeten studeeren; marken, tweemarkstukken, driemarkstukken, tien en twintig mark; die twee laatsten waren mooi, dat was goud. En, gut ja, kwyt kon je 't wel raken; dat ging weldra toch veel vlugger dan-i gedacht had. Als je 'n dro'schke nam - zoo noemden ze hier 'n aapje - en eens rondreed door de stad, of als je - o ja, dat vond-i heel aardig - op de Rynbooten naar Re-magen voer en daar voor het hotel op het terras lekker dineerde, dan ging maar altyd door de portemonnaie open en dicht.
Lize had zich de eerste dagen soms een weinig gegeneerd. Het was haar, of de menschen het zien konden, dat Willem vroeger in eenvoudige omstandigheden geleefd had. En dat ze konden merken, dat hy weinig had geleerd, omdat hy immers het Duitsch niet kende. Maar dat viel zeer mee; want het weinige, dat zy zelf ervan wist, had hy spoedig van haar geleerd, doordat hy zich les door haar liet geven by het lezen van couranten en boeken. En daar zyn voorkomen - hy was door den kleermaker volkomen een heer geworden - hem door de kellners met ‘Herr Doctor’ deed aanspraken, en als de fooi wat goed uitviel, met ‘Herr Baron’, dacht zy er aan, of zy later maar niet het best zouden doen, altyd hier in dit vreemde land te wonen, waar niemand het verleden kende.
Maar die zorg voor iets onbekends, voor een dreigend fantoom, die bleef.
Aan den anderen kant, zy moest toch bekennen, dat mama in éen opzicht heel lief voor haar was geweest. Mama had gezegd, dat zoo'n bevalling soms niet zoo'n kleinigheid was, en dat zy daarom, als de tyd begon te naderen, dus midden September, weer hier in Keulen
| |
| |
by haar zou komen en blyven zou, totdat alles voorby was.
Zy was mamaatje schreiend om den hals gevallen voor die onverdiende liefde, en mama had haar wel afgeweerd, toen zy haar wilde zoenen, maar zoo was mama altyd geweest, niets voor het uiterlyk. Maar innerlyk was zy toch heel lief, dat bleek hieruit.
Zoo waren er wolken, maar zoo was er toch ook zon in het maanden lang geplaagde hoofd van de wat domme en zeer zwakke maar ook zeer lieve Lize, van de zwaklieve, domlieve Lize.
Zeker, zy voelde het heel erg, dat zy een misstap begaan had, en dat zy later, als zy met Willem weer in Nederland zyn zou, veel terugzetting van den kant harer vroegere bekenden zou moeten verduren. Zy voelde helder, dat papa en mama in zooverre gelyk hadden, dat dit om allerlei nevenomstandigheden geen gewenscht huwelyk was. Ja, zy betrapte zich op de gedachte, dat het beter ware geweest, als dit alles nooit gebeurd was en Willem nooit by hen was gekomen.
Maar och, hy was 'n lieve jongen; hy deed alles, wat haar oogen verlangden. Vroeger tehuis... o, als zy er aan dacht! het was een heel naar leven geweest; zy had alles moeten doen, wat mama commandeerde, wat vader wilde; den heelen dag had zy voor dienstmeid moeten spelen. En thans kon ze niet opstaan voor 'n lucifer om het gas aan te steken, of Willem was haar al voor en stak zelf het gas aan, en bracht haar heur haakwerk of de courant als ze lezen wilde, of 'n boek. Ja, zy zou het makkelyk met hem vinden. En dat was veel waard. Je zag zooveel huishoudingen, waar de man voor de vrouw als 'n tyran was, waar de vrouw voor asschepoester speelde, voor erger dan dienstmeid, want 'n dienstmeisje kan althans wegloopen, als het haar te grof wordt.
| |
| |
Zy zou dus maar tevreden zyn. En dat wilde zy ook; van haar kant wilde zy er naar trachten, ook voor hem hun samenzyn aangenaam te doen wezen.
In den eersten tyd maakten zy nog al eens tochtjes, die meestal daarin bestonden, dat zy op een Rynstoomboot gingen en tot Remagen voeren, waar het hotel was met het mooie terras aan den groenen stroom, of tot Königswinter, waar de Drachenfels hoog omhoog schoot in de lucht. Des avonds in schemerdonker voeren zy terug.
Tweemaal ook maakten zy den Ryntocht op de boot mee tot Bingen en bleven daar des nachts. Lize was op doorreizen naar Zwitserland vroeger al eens hier geweest. Maar voor Willem was die gezwind stroomende rivier, tusschen hooge bergen voorwaarts ruischend, waren die bergen met druivengaarden en droomende ruïnen iets nieuws als uit een vreemde wereld.
En toen zy des avonds in schemerende donkerten op de zacht glydende boot tusschen die rotsen doorvoeren - telkens als midden op een meer waren zy met hooge rotsmuren om hen heen, en dan maakte het vaartuig een wending, en weer in een ander schemerend meer van rotsen waren ze - toen zaten zy op een bank voor op het schip naast elkander en zagen vooruit in den donkerenden schemer, en Lize was ver van alle wereldsch gedoe en had Willem heel lief.
Later gingen zy om Lize niet meer zoo ver van huis. Toen ging Willem soms ook alleen eens uit wandelen in de stad. En hy verwonderde zich, dat de menschen op straat geen kabaal maakten en in de cafés niet joolden en schreeuwden, maar dat allen zich behoorlyk gedroegen en als zy zongen, ordentelyke, zelfs zonder uitzondering zeer schoone liederen zongen. En dat hy geen dronken lui zag. En dat de schoolkinderen,
| |
| |
als zy uit school kwamen, ordelyk naar huis gingen, en er blykbaar niet aan dachten, naar voorbygangers met paardenvygen te werpen of rytuigen met steenen te begooien. En dat de soldaten op behoorlyke wyze hun officieren groetten en niet, gelyk in Holland, met slenterende beenen en krommen rug en den linkerarm slap neerhangende en den rechter zoo'n beetje in de hoogte, zoodat je vragen kunt: ‘Groet dat stuk lamstraal hem nou of groet-i hem niet?’
En 's Zondags, dan gingen die menschen uit, in groote scharen, vrouwen en mannen, met banieren en bloemen en groen, muziek voorop, om verre tochten te maken, eerst op de Rynbooten, dan de bergen in.
En alles ging genoegelyk en was vol orde, eenvoudig doordat zy van nature de kunst verstonden om ordelyk vroolyk te zyn.
En Lize, als Willem eens alleen uit was gegaan, vond het tehuis op haar kamers wel prettig. Zy woonden by een beschaafde dame, de weduwe van een officier; die had uit den ietwat zonderlingen toestand van het getrouwde paar wel het een en ander begrepen maar was te kiesch om vragen te doen. Willem had in den beginne, tot pret van Lize, geprobeerd haar duidelyk te maken, dat hy Zuydam heette, maar dat was niet gelukt; zy noemde hem ‘Herr Zoidam’ en kon den Holiandschen klank niet uitspreken.
Inmiddels spraken Willem en Lize er soms eens over, waar zy nu later in Nederland wonen zouden. Papa en mama De Waert hadden gezegd, dat er voor hun terugkomst ergens op een dorp een villa zou worden gehuurd en gemeubileerd.
- Daar hebben zy dan, had De Waert tot Willems ouders gezegd, zoodra zy komen, maar in te trekken.
Maar verder hadden zy niets vernomen; want in de
| |
| |
korte briefjes, die Lize van mama ontving, wanneer zy geld zond, werd er niet over gesproken.
Thans had mama bericht gezonden, want het liep tegen het midden van September, dat zy weer te Keulen by hen zou komen, en zoo zeide Willem tot Lize, dat zy nu, wanneer mama er zyn zou, er maar eens naar moest vragen.
Doch de vrees voor het dreigende hield haar terug.
Zoo werd dan einde September het kindje geboren, zonder dat de ouders wisten, waar zy weldra zouden wonen.
Het was een meisje en Lize had daarom mama gevraagd, of het naar haar mocht worden genoemd. Eerst had zy geweigerd, maar toen Lize weenend zei, dat het dan naar de moeder van Willem moest heeten, antwoordde de lieve vrouw, dat ze dat in geen geval wilde, dan maar liever naar haar.
Na de bevalling sliepen ze in de drie ineenloopende kamers van Willem en Lize in deze volgorde: in de middelste mevrouw De Waert, in de kamer aan haar eene zyde Lize met het kindje, in de kamer aan de andere zyde Willem.
De deur tusschen de kamers van mama en Lize stotnd steeds open, en ook toen Lize reeds beterende was, wilde mama haar zoo noodig dadelyk kunnen assisteeren, en mocht de deur niet gesloten worden, zoodat Willem niet in de kamer zyner vrouw kon komen, of schoonmama was er ook.
En toen Lize weldra voldoende hersteld was om weer te kunnen reizen, zei mama op een dag tot haar en Willem, dat m'nheer naar 'n villa voor hen gezocht maar by haar vertrek er nog geen had gevonden, en dat zy vandaag bericht had ontvangen, dat hy ook nu nog niet was geslaagd. Willem zou dus
| |
| |
maar - hier had hy wat reisgeld - naar z'n ouders gaan en daar de paar weken blyven, totdat zy een villa zouden hebben gevonden. Lize met het kind, zei ze voorts, ging natuurlyk met haar mee naar Holland.
Willem vond de schikking niet prettig, maar in het zoeken van een villa was hy geen deskundige; hy geloofde gaarne, dat zoo iets niet altyd zoo effen en glad ging. En Lize vond het iets droefgeestigs, dat ze daar alleen in het ouderlyk huis terug zou komen, thans met een kindje en zonder haar man. En zy waagde het zelfs, toen zy een oogenblik later met mama alleen was, iets dergelyks te zeggen, en het verzoek te doen, haar liever zoolang met Willem in Keulen te laten. Maar mama antwoordde:
- Zoo als ik daar zei, gebeurt het!
Den volgenden dag spoorde Willem naar Hamborn, naar zyn ouders, honderd gulden op zak, en Lize reisde met haar kind en haar moeder naar Holland terug.
Nog denzelfden avond reden de twee dames met het kindje in de landauer van Gys de Waert - Nelis met den nieuwen palfrenier op den bok - van het station te Baarn in een half uur rydens naar de vorstelyke buitenplaats midden in de Baarnsche bosschen.
En daar werd Lize door haar moeder opgeborgen als achter slot en grendel.
Want wel mocht zy een weinig roindloopen - haar moeder hield haar trouwens vooreerst in het oog - maar verder dan de niet sterke voeten haar en haar kind dragen konden, zou zy niet hebben kunnen komen: geld kreeg zy niet. Weldra kwam er een brief van Willem, maar de moeder onderschepte hem. Het wyf had dezen zomer nieuwe dienstmeisjes ge- | |
| |
nomen en had verordonneerd, dat alle brieven, die kwamen, aan haar moesten worden gebracht. En Nelis, den koetsier, had zy bevolen, brieven van de jonge mevrouw niet op de post te bezorgen, maar aan haar te geven.
Zoo kwam het, dat Lize van Willem niets hoorde, zelfs geen antwoord kreeg op hetgeen zy schreef.
Inmiddels vroeg de Jieve moeder aan ‘de jonge mevrouw’, of haar man niets van zich liet hooren, en toen Lize schuchter ineengedoken zeide van neen, hernam het wyf, dat hy zeker op een ryke betrekking uit zou zyn en zyn vrouw met dit nieuwtje zou willen verrassen.
Een sterke wil wordt door het verzet krachtiger; een menschje met een zwakken wil hoeft, door wie er sterker is, slechts met brutaalheid gecommandeerd te worden, en de weinige kracht, die er was, verdwynt.
Lize was onder het sarren en kwellen van het schepsel, dat zy haar moeder moest noemen, in weinige dagen tot een geslagen wezen geworden, dat willoos deed, wat bevolen werd; dat weldra, toen ook Gys ide Waert uit Amsterdam voor eenige dagen overkwam en kwelde en bulderde, uren aan uren met ihaar kind op haar kamer zat om aan de pynigingen te ontkomen.
Om te ontkomen aan vader en moeder en aan de gniffelende gezichten der dienstmeisjes. Want die hadden weldra van Nelis gehoord, wat er met de jonge mevrouw was voorgevallen. En zoo iets is zoo erg aardig; daar moet je toch om lachen, dat zoo'n voorname dame met 'n palfrenier... God, god, dat is zoo aardig! Want zelf, nu ja, als zy met 'n jongen uit waren en ook als ze 'n paar dagen later weer 'n andere jongen hadden, dat spreekt, dat spreekt
| |
| |
van zelf, 'n mensch is niet van steen... Maar zoo'n voorname dame!
Het kwellen der ouders, het gniffelen der booien, Lize ontvluchtte het, zooveel zy kon. Maar van weggaan kon geen sprake zyn; zy had geen penning op zak, zou nergens een cent hebben kunnen verdienen, zou geen spoprkaartje hebben kunnen betalen, geen voedsel voor haar en haar kind onderweg. Zulke ‘voorname’ jonge dames zyn de meest hulpbehoevende wezens, zyn, wanneer haar ouders op een Gys de Waert en zyn vrouw gelyken, de volmaakte slavinnen dier puders, nog meer dan de zoons.
Zy kunnen slechts van éen hoop leven: den dood dier ouders, want dan erven zy en zyn slavin af. En die hoop leeft dan ook in tal van dergelyke jonge hoofden.
Willem was inmiddels in Hamborn by zyn ouders en teerde van zyn honderd gulden als een muis van zyn kaasje. In de eerste dagen vond hy het vreemd, dat hy geen bericht ontving, vervolgens nog vreemder, dat er zelfs op zyn eigen brieven geen antwoord kwam.
Toen het eenige dagen zoo aanhield, besprak hy het zonderlinge geval met vader en moeder. Die begrepen het ook niet. M'nheer De Waert zou zeker een villa nog niet hebben gevonden, maar waarom of dan Willems vrouw niet schreef? Dat de heer De Waert met zyn schynheilige aanhalingen uit den Bybel eenvoudig als een beursploert gelogen had, kwam in die hoofden niet op. Kwam ook nog niet in Willem op.
Maar eindelyk hield hy het niet meer uit en reisde hy voor het restant van zyn geld naar Amsterdam.
Hy ging logeeren by Arie, en den volgenden dag
| |
| |
was hy aan het bankiershuis van Gys de Waert en vroeg den met gouden tressen bekransten portier, of m'nheer De Waert was te spreken. De portier antwoordde, dat m'nheer De Waert gelast had, als hy mocht komen, hem te zeggen, dat de heer De Waert nu niet en nooit meer voor hem te spreken was.
Thans begon Willem de zaak dan toch duidelyk te worden en begon hy te begrypen, dat Alida gisteravond gelyk had gehad.
Hy deed dan ook, wat zy en Arie hem reeds hadden geraden, en hy ging naar een advocaat.
Maar alvorens te kunnen adviseeren, zei deze, moest hy eerst de huwelyksche voorwaarden lezen; hy zou daarom schryven aan den notaris in dat stadje in Noord-Brabant, waar ze getrouwd waren, en dan verder met Willem spreken.
Notarissen zyn verplicht, wanneer zy voor twee partyen een contract maken, neutraal te zyn en aan beide partyen goeden raad te geven. Gewoonlyk evenwel geven zy alleen raad aan dengene van de twee, die de rekening betaalt. Dit is gewoon menschelyk en dan ook zeer gemeen.
De notaris, die de huwelyksche voorwaarden had gemaakt, had met de belangen van Willem geen rekening gehouden, had enkel gezorgd voor den goed betalenden De Waert.
Toen Willem dan ook weer by zyn raadsman kwam, vernam hy, dat hy een groote fout had begaan door zulke huwelyksche voorwaarden te teekenen. De advocaat zei, dat hy niets voor hem doen kon. Zyn vrouw hoefde geen penning voor de huishouding by te dragen, en hy zelf kom evenmin van De Waert iets eischen. Liep zyn vrouw dus: van haar ouders weg, en kwam zy by hem, dan hadden zy niets, dan
| |
| |
wat hy verdiende. Kwam zy niet, dan was er geen middel om haar daartoe te dwingen. En wat zou hy in zyn omstandigheden daaraan ook hebben? Zyn kind kon hy opeischen, maar dan moest hy er zelf voor zorgen.
Maar het kind opeischen, dat het by de moeder veel beter kon hebben dan by hem, wilde Willem natuurlyk niet.
- Wat voor u in rechten gedaan kan worden, is, zei de advocaat, dat uw vrouw gesommeerd wordt, by u te komen. Komt zy dan, niet, wat onder de gegeven omstandigheden wel als zeker mag worden beschouwd, dan kan thans scheiding van tafel en bed voor u worden gevraagd en na vyf jaar volledige scheiding. Ik zei, dat dit voor u kan worden geeischt, maar daarmee wil ik natuurlyk niet geacht worden aan te raden, dat u het dadelyk doen zoudt. Daarover moet u met u zelf te rade gaan.
De advocaat vond het erg jammer, dat Zuydam niet voor het teekenen der huwelyksche voorwaarden iemand geraadpleegd had; zoo iemand zou hem dan geraden hebben, andere voorwaarden te eischen, en die kerel van de beurs, gelyk de advocaat zeer oneerbiedig den voornamen De Waert noemde, had hem niet kunnen beetnemen.
- Och, zei Willem, hy was zoo vriendelyk en hy deed tegen m'n ouders zoo vroom.
- Dat had de jobber goed overlegd. Die vriendelykheid moest dienen om u en uw ouders niet op het denkbeeld te doen komen, naar een raadsman te gaan. Daarom moesten ook uw ouders uit Duitschland overkomen. Want uw vader had by een notaris daarginder schriftelyk toestemming voor het huwelyk kunnen geven en een volmacht kunnen verlyden,
| |
| |
waarin hy iemand machtigde de huwelyksche voorwaarden voor hem te teekenen. Maar dan had die notaris daarginder in Duitschlalnd die huwelyksche voorwaarden gelezen, en dan zou hy stellig het een en ander aan uw vader hebben gevraagd, want de notarissen in Duitschland zyn bovendien nog advocaat, en die advocaat-notaris zou zonder twyfel geadviseerd hebben, dat andere eischen moesten worden gesteld.
Willem wandelde terug naar de eenvoudige woning van broer Arie met een heel ander gevoel, dan toen hy op het mooie terras voor het hotel in Remagen aan den vlietenden groenen Rynstroorn zat, en de kellners hem ‘Herr Baron’ noemden.
Thans was alles hem duidelyk. Hy begreep, hoe ze daar op de eenzame villa ini Baarn z'n brieven wel zouden verdonkeremaand hebben en Lize's brieven aan hem evenzeer.
Maar wat kon-i doen? Daar heen gaan? Hy zou haar toch niet te spreken kunnen krygen. En al sprak-i haar? Ze zouden geen geld hebben om van te leven, geen dag!
Een betrekking zoeken en haar dan halen? Onzin! Dat was onmogelyk. Een meisje, dat daar in die rykdom groot is geworden, kan niet leven als de vrouw van 'n koetsier of iets dergelyks.
Maar 'n betrekking moest-i hebben; dat was duidelyk; want hy wilde natuurlyk niet Arie en Alida ten laste vallen.
En hy zocht in de bladen naar annonces, en hy bood zich aan op elke advertentie, waarin een palfrenier of huisknecht of koetsier werd gevraagd. Persoonlyk ging hy er heen. Maar waar hy ook kwam, overal was het antwoord - want de historie van
| |
| |
hem en Lize de Waert was natuurlyk langs de Amsterdamsche grachten van huis tot huis getelephoneerd - overal was het antwoord:
- Het spyt my zeer, maar de schoonzoon van m'nheer De Waert kan natuurlyk niet by my aan tafel bedienen.
|
|